RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Zaak\rolnummer: 317100/07-20
Vonnis in kort geding d.d. 8 maart 2007
[eiser],
wonende te [adres],
eiser, hierna [eiser] te noemen,
gemachtigde mr. J.G.N. Zincken, advocaat te Amstelveen,
[gedaagde],
wonende te [adres],
gedaagde, hierna [gedaagde] te noemen,
gemachtigde mr. J.A.M. Janssen, advocaat te Groningen.
Op de in de inleidende dagvaarding genoemde gronden heeft [eiser] bij wijze van voorlopige voorziening gevorderd [gedaagde] te gebieden zich gedurende het dienstverband met [eiser] en gedurende een periode van 12 maanden na het einde van het dienstverband, althans een door de kantonrechter te bepalen periode, te onthouden van het verder verrichten van werkzaamheden verband houdende met het drijven van een optiek in Sappemeer, althans in de winkelruimte aan de Noorderstraat 91 te Sappemeer, of daar op enigerlei wijze direct of indirect bij betrokken te zijn, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
De mondelinge behandeling is gehouden op 5 maart 2007. Partijen en hun gemachtigden zijn ter zitting verschenen, waar zij hun wederzijdse standpunten (nader) uiteen hebben gezet, mede aan de hand van de door hun gemachtigden opgestelde pleitaantekeningen. Van het verhandelde is door de griffier aantekening gehouden.
Het vonnis is bepaald op heden.
1. Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.
[eiser] drijft in Hoogezand een optiek onder de naam Flair Optiek. Van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2006 heeft [eiser] onder dezelfde naam ook aan de Noorderstraat 91 te Sappemeer een optiek gedreven. [gedaagde] was gedurende deze periode de bedrijfsleider van deze vestiging. De arbeidsovereenkomst bevat geen concurrentiebeding.
In de periode van eind 2004 tot medio 2005 hebben partijen gesproken over de overname door [gedaagde] van de vestiging in Sappemeer. De overname is echter niet tot stand gekomen.
Op 15 december 2006 heeft [eiser] aan [gedaagde] te kennen gegeven dat de vestiging in Sappemeer verliesgevend was en met ingang van 1 januari 2007 zou worden gesloten. [eiser] heeft hem dit bij brief van diezelfde datum bevestigd en daarbij aangegeven dat bij de CWI toestemming zou worden gevraagd voor zijn ontslag en dat hij tot 1 februari 2007 zou worden doorbetaald. Bedoeld verzoek is bij brief van diezelfde datum (15 december 2006) aan de CWI gedaan.
In de tweede helft van december 2006 heeft [gedaagde] tot 2 maal toe een bod gedaan teneinde de zaak te kunnen overnemen. [eiser] wenste echter een hogere overnamesom, waardoor er geen overname tot stand is gekomen.
Op 10 januari 2007 heeft de verhuurder van het pand aan de Noorderstraat 91 te Sappemeer aan [eiser] een huurbeëindigingsvoorstel gedaan, waarmee [eiser] heeft ingestemd. [gedaagde] is met ingang van 12 januari 2007 de huurder van dat pand geworden. Op diezelfde dag heeft [gedaagde] op de winkelruiten borden aangebracht met de tekst “opticiën blijft in Sappemeer” en “binnenkort [gedaagde] optiek”. Gedurende circa 3 weken is op het pand
de naam Flair Optiek blijven staan. In januari en februari 2007 heeft [gedaagde] voorbereidende werkzaamheden verricht teneinde de winkel in het pand te kunnen openen. [gedaagde] heeft op 31 januari 2007 in een plaatselijke krant een advertentie gezet met de tekst “opticiën/contactlensspecialist [gedaagde] gaat zijn eigen optiekzaak beginnen. Binnenkort in Sappemeer. [gedaagde] optiek”.
Na verkregen toestemming door de CWI heeft [eiser] de arbeidsovereenkomst per 1 maart 2007 opgezegd. Met het verzoek van [gedaagde] om de arbeidsrelatie per 1 februari 2007 te beëindigen heeft [eiser] niet ingestemd.
2. Partijen verschillen in essentie van mening over de vraag of [gedaagde] jegens [eiser] onrechtmatig handelt door in (het pand aan de Noorderstraat 91 te) Sappemeer een optiek te beginnen. Voor zover van belang zal hierna op de stellingen van partijen worden ingegaan.
3. De aard van de vordering brengt naar het oordeel van de kantonrechter mee dat [eiser] daarbij een spoedeisend belang heeft.
4. Voorop moet worden gesteld dat een ex-werknemer die niet aan een concurrentiebeding gebonden is, in beginsel het recht heeft om met zijn voormalig werkgever te concurreren. Dit geldt echter niet wanneer er sprake is van bijkomende factoren die maken dat de concurrentie ongeoorloofd is. [eiser] noemt in dit verband een aantal argumenten, welke door [gedaagde] gemotiveerd zijn weersproken. De argumenten zullen - voor zover van belang - hierna worden besproken.
5. Weliswaar was [gedaagde] tot 1 maart 2007 in dienst van [eiser], maar vanaf 1 januari 2007 wordt feitelijk geen inhoud meer gegeven aan het dienstverband, hoewel [gedaagde] zich uitdrukkelijk bereid heeft verklaard om de bedongen werkzaamheden te verrichten. Aan [gedaagde] kan dan ook niet worden tegengeworpen dat hij medio januari 2007 is begonnen met de voorbereidende werkzaamheden voor de opening van zijn zaak. De omstandigheid dat [gedaagde] tot 1 maart 2007 zijn salaris heeft ontvangen doet daaraan niet af.
6. [eiser] verwijt [gedaagde] dat partijen medio 2005 de overname van de zaak zijn overeengekomen en dat hij vervolgens niets meer van zich heeft laten horen. [eiser] heeft die stelling echter niet aannemelijk gemaakt. Weliswaar staat vast dat partijen over de overname hebben onderhandeld, maar uit niets blijkt dat partijen tot overeenstemming zijn gekomen. [eiser] heeft voorts aangevoerd dat [gedaagde] vervolgens moedwillig heeft gezorgd voor lagere omzetcijfers teneinde de koopprijs te drukken. Ook die stelling is op geen enkele manier onderbouwd. Gebleken noch gesteld is dat [gedaagde] daar destijds op is aangesproken en evenmin wordt hier in de ontslagaanzegging van 15 december 2006 en in het verzoek aan de CWI van diezelfde datum gewag van gemaakt. In laatstgenoemde brief schrijft [eiser] zelfs dat hij geen kans ziet om de slechte resultaten van de winkel in Sappemeer te verbeteren, waarmee hij impliciet aangeeft dat [gedaagde] van de slechte financiële situatie geen verwijt kan worden gemaakt. Verder heeft [eiser] zijn stelling dat [gedaagde] na 15 december 2006 niets meer aan de klanten wilde verkopen op geen enkele wijze onderbouwd.
7. [eiser] is voorts van mening dat [gedaagde] zich richt op “zijn” klantenkring met gebruikmaking van de bij hem opgedane kennis, ervaring en persoonlijke goodwill.
De kantonrechter stelt in dit verband voorop dat op grond van de heersende jurisprudentie van het onrechtmatig afhandig maken van klanten slechts dan sprake is wanneer de ex-werknemer met gebruikmaking van kennis en gegevens die hij in dienst verkreeg op stelselmatige wijze de duurzaam met de (ex-)werkgever verbonden klanten tracht te bewegen mee over te gaan. Van stelselmatig en duurzaam benaderen van klanten van [eiser] is vooralsnog echter niet gebleken.
[eiser] wijst er in dit verband weliswaar op dat [gedaagde] op de winkelruiten adverterende borden heeft aangebracht, hij de naam Flair Optiek niet van het pand heeft verwijderd en hij een advertentie in een plaatselijke krant heeft geplaatst, maar hieruit volgt echter niet dat er sprake is van oneerlijke werknemersconcurrentie. Op de borden en in de advertentie verwijst [gedaagde] namelijk op geen enkele wijze naar de vroegere zaak van [eiser]. In bedoelde advertentie noemt [gedaagde] zelfs niet eens het adres waar hij zich zal gaan vestigen. Dat gedurende enige tijd de naam Flair Optiek op het pand is blijven staan kan naar het oordeel van de kantonrechter niet aan [gedaagde] worden tegengeworpen. [eiser] heeft die reclameaanduiding immers op het pand aangebracht c.q. doen aanbrengen en het was dan ook aan hem of zijn verhuurder om die aanduiding te verwijderen. Verder heeft [eiser] op 27 december 2006 een brief gestuurd aan zijn klanten in Sappemeer waarin hij aangeeft dat zijn vestiging in Sappemeer begin januari 2007 zou worden gesloten en dat hun gegevens overgaan naar de vestiging in Hoogezand. Zo er al sprake zou kunnen zijn van verwarring bij zijn klanten heeft [eiser] dit dan ook tevoren reeds weggenomen.
Dat [gedaagde] gebruik maakt van de bij [eiser] opgedane kennis, ervaring en persoonlijke goodwill, kan naar het oordeel van de kantonrechter niet zondermeer als onrechtmatig worden betiteld. Een en ander komt [eiser] onvervreemdbaar toe en de gebruik hiervan kan hem dan ook niet worden ontzegd om de reden dat dit het bedrijfsdebiet van [eiser] zou kunnen schaden. Dat kan anders zijn wanneer [gedaagde] gebruik zou maken van bedrijfsgeheimen van [eiser], maar daarvan is echter niet gebleken. [gedaagde] heeft namelijk voldoende aannemelijk gemaakt dat hij geen kennis heeft van de namen, adressen en resultaten van oogmetingen van deze klanten, terwijl [eiser] niet heeft aangegeven over welke mogelijke relevante andere klantenkennis [gedaagde] zou beschikken.
8. Rest de vraag of, zoals [eiser] stelt, [gedaagde] onrechtmatig gebruik maakt van de locatiegebonden goodwill van de winkelruimte (“hetzelfde gezicht in dezelfde winkel”). Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is dat niet het geval. Het enkele feit dat [gedaagde] zich vestigt op de plaats waar zijn ex-werkgever een zaak dreef impliceert namelijk niet dat hij onrechtmatig handelt. Daarvan kan wel sprake zijn wanneer er sprake is van bijkomende factoren maar daarvan is, zo volgt uit het voorgaande, vooralsnog niet gebleken. Los daarvan is het bovendien voldoende aannemelijk geworden dat op korte termijn voor [gedaagde] geen andere passende winkelruimte in Sappemeer voorhanden is.
9. Een en ander leidt tot de conclusie dat voorshands niet is gebleken van bijkomende omstandigheden die maken dat [gedaagde] ten opzicht van [eiser] onrechtmatig concurreert. De vordering van [eiser] zal dan ook worden afgewezen.
10. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten.
BESLISSING IN KORT GEDING
weigert de gevraagde voorziening;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagde] tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 400,00 voor salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.R. van Baak-Klijnsma, kantonrechter, en op 8 maart 2007 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.