ECLI:NL:RBGRO:2007:BA1407

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
20 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
79837/FA RK 05-1080
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot omgang tussen biologische vader en minderjarig kind

In deze zaak heeft de rechtbank Groningen op 20 februari 2007 uitspraak gedaan in een verzoek tot omgang tussen een man en zijn minderjarig kind, geboren uit een eerdere relatie. De partijen hebben een affectieve relatie gehad, maar de vrouw heeft geen medewerking verleend aan een omgangsregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen indicaties zijn die tegen omgang pleiten, maar heeft het verzoek tot omgang afgewezen. De vrouw heeft bezorgdheid geuit over de veiligheid van het kind en haar ontvoeringangst, wat de rechtbank serieus heeft genomen. De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel de man recht heeft op omgang met zijn kind, de huidige situatie en de houding van de vrouw het niet in het belang van het kind maken om een omgangsregeling op te leggen. De rechtbank heeft wel bepaald dat de vrouw de man vier keer per jaar schriftelijk moet informeren over het wel en wee van het kind, inclusief een recente foto. Dit besluit is genomen in het kader van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, dat het recht op informatie over het kind waarborgt. De rechtbank heeft eerder al in 2005 en 2006 tussenbeschikkingen gegeven en heeft de Raad voor de Kinderbescherming gevraagd om advies over de omgangsregeling. De Raad heeft aangegeven dat er belemmeringen zijn voor een reguliere omgang, en dat de vrouw en haar huidige echtgenoot een dergelijke regeling afwijzen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vrouw geen medewerking wil verlenen aan een omgangsregeling, wat de mogelijkheid voor de man om een band op te bouwen met zijn kind ernstig belemmert. De rechtbank heeft de afwijzing van het verzoek van de man om omgang bevestigd, maar heeft de informatieplicht van de vrouw jegens de man vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknr.: 79837/FA RK 05-1080
beschikking d.d. 20 februari 2007
in de zaak van:
de man,
procureur mr. B.H. Werink,
advocaat mr. A. Steutel te ’s-Gravenhage,
en
de vrouw,
procureur eerst mr. L. Fiscali, vervolgens mr. J. Dijkman, thans mr. R.J. Skála.
PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 15 september 2005 en 25 juli 2006 (tussen)beschikkingen gegeven.
Op 30 november 2006 is ter griffie van de rechtbank een brief van de advocaat van de man binnengekomen.
Naar aanleiding van de beschikking van 25 juli 2006 heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Groningen en Drenthe, locatie Groningen (de Raad), bij brief, binnengekomen ter griffie van de rechtbank op 7 december 2006, rapport uitgebracht.
De rechtbank heeft andermaal partijen, bijgestaan door hun raadslieden, gehoord ter zitting met gesloten deuren van 25 januari 2007, in tegenwoordigheid van de heer R.C.M. Wouters, werkzaam bij de Raad.
De raadsvrouw van de man heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
RECHTSOVERWEGINGEN
Vaststaande feiten
- partijen hebben een relatie gehad;
- uit deze relatie is een thans nog minderjarig kind geboren;
- de man is de biologische vader;
- partijen hebben niet samengewoond;
- er is sprake van family life tussen de man en de minderjarige;
- het kind is erkend door A.;
- vanaf dat moment draagt het de geslachtsnaam A.;
- op 17 oktober 2005 zijn de vrouw en A. gehuwd;
- zij hebben gezamenlijk het gezag over het kind.
De rechtbank neemt hier over hetgeen werd overwogen en beslist in haar beschikkingen van 15 september 2005 en 25 juli 2006.
In laatstgenoemde beschikking heeft zij de Raad verzocht ter vaststelling van een omgangsregeling tussen de man en de minderjarige een onderzoek dienaangaande in te stellen en daarvan rapport en advies uit te brengen.
Advies van de Raad
Er is sprake van een aantal belemmerende factoren voor het op kunnen starten van of toewerken naar een reguliere omgang tussen de man en [het kind]. Tot het voorjaar van 2006 is er begeleid contact geweest tussen de man en het kind. Zowel de vrouw als de man bevestigen dat deze omgang niet voldoende heeft gefunctioneerd en dat er slechts sprake is geweest van enkele contacten. Ongeacht de oorzaak van het niet goed verlopen van de omgangsregeling kan gesteld worden dat het opbouwen van een band tussen [het kind] en de man nauwelijks mogelijk is geweest, zeker gezien de zeer jonge leeftijd van [het kind].
De door de vrouw naar voren gebrachte zorg ten aanzien van geweld tegen haar en haar familie en ontvoeringsangst bij de vrouw van [het kind], maakt het begrijpelijk dat zij [het kind] niet zonder meer af zal geven aan de man in het kader van een reguliere omgangsregeling. Zorg ten aanzien van het strafrechtelijk verleden van de man maakt hem naar de mening van de Raad in beginsel niet ongeschikt tot het hebben van (begeleid) contact met [het kind].
De vrouw en haar huidige echtgenoot wijzen een dergelijk contact echter nadrukkelijk af.
Vaststaat dat [het kind] recht heeft op omgang met haar biologische vader.
Gezien de beschreven belemmeringen voor het opstarten van onbegeleide omgang, zou het opstarten van een begeleide vorm van omgang bijvoorbeeld door middel van het Omgangshuis van Humanitas geïndiceerd zijn. Op deze manier zou het kind] de mogelijkheid geboden worden om haar biologische vader te leren kennen, zodat zij hem later een plek kan geven in haar leven. Zeker gezien de houding van de vrouw en de heer A. ten aanzien van de statusvoorlichting van de minderjarige acht de Raad een dergelijke beschermende vorm van omgang in principe in het belang van [het kind].
Hiervoor zijn echter basisvoorwaarden noodzakelijk voor een positieve omgang. Nodig is dat [het kind] vanuit haar huidige thuissituatie begeleid wordt bij het leren kennen van de man en de mogelijkheid en de ruimte krijgt om open te zijn over zijn/haar gevoelens hieromtrent. Gezien de huidige opstelling van de vrouw en de heer [A.] is dat op dit moment niet haalbaar. Het is zeer waarschijnlijk dat [het kind] in de knel zal komen vanwege de spanning die een omgangsregeling bij met name de vrouw teweeg zal brengen en overgebracht zal worden op [het kind].
De Raad acht op grond van bovenstaande afweging een omgangsregeling niet in het belang van [het kind].
Standpunt van de man
De man vindt het onvoorstelbaar dat hij door de tegenwerking van de vrouw hun kind niet meer zal zien. Dat is volgens hem niet in het belang van [het kind], zeker niet gezien het feit dat de vrouw voorlopig nog niet van plan is [het kind] over haar afkomst te vertellen.
Omgang is een fundamenteel recht van de man met het kind en dat wordt simpelweg geblokkeerd door de houding die de vrouw aanneemt. De man is zijns inziens de dupe van het gedrag van de vrouw.
De man verzoekt de rechtbank om proefcontacten te bewerkstelligen tussen hem en [het kind], dan wel dat er een informatie- en consultatieregeling wordt bepaald, waarbij de vrouw de man eens per twee maanden schriftelijk informeert over gewichtige aangelegenheden.
Standpunt van de vrouw
Het rapport van de Raad is duidelijk. De vrouw verzoekt om afwijzing van het verzoek van de man.
[het kind] is 3 ½ jaar. Zij is nu nog te jong om haar uit te leggen wie haar biologische vader is. De vrouw zal, als [het kind] daar aan toe is haar uitleg geven omtrent haar afkomst.
De vrouw is bereid informatie over [het kind] aan de man te verstrekken.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft reeds eerder bepaald dat er sprake is van family life tussen de man en [het kind] en dat op grond daarvan er recht op omgang bestaat tussen de man en het kind.
Een verzoek op omgang ingevolge artikel 1:377f Burgerlijk Wetboek kan worden afgewezen indien het belang van het kind zich tegen toewijzing verzet.
De rechtbank ziet, gelet op het rapport en advies van de Raad , alsmede uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, in beginsel geen contra-indicaties gelegen in de relatie tussen [het kind] en de man voor het op gang brengen van een omgangsregeling tussen hen beide.
Voorts acht de rechtbank de bezwaren die door de vrouw naar voren zijn gebracht en die voornamelijk betrekking hebben op feiten en omstandigheden die ook reeds aan de orde waren ten tijde van de relatie tussen partijen, zoals zijn strafrechtelijk verleden, niet zodanig relevant, dat een omgangsregeling op grond daarvan zou moeten worden afgewezen.
Datzelfde geldt voor de angst die de vrouw zou hebben voor ontvoering van [het kind] door de man.
De man heeft onweersproken gesteld, dat hij is ingebed in de Nederlandse samenleving en zijn hele familie in Nederland woonachtig is.
Zou de rechtbank slechts rekening hoeven houden met deze feiten en omstandigheden, dan zou een (proef)omgangsregeling zeker worden opgelegd.
De rechtbank ziet zich echter ook voor de vraag gesteld, of een omgangsregeling [het kind] en haar vader thans in haar belang is. Daaromtrent wordt het volgende overwogen.
Gebleken is, dat een aantal keren is getracht een omgangsregeling op te starten. Hoewel er een aantal contacten zijn geweest tussen [het kind] en de man, heeft dit niet geleid tot regelmatige omgang.
Uit het rapport van de Raad en uit hetgeen door de vrouw ter zitting naar voren is gebracht kan thans de conclusie slechts worden getrokken, dat de vrouw geen enkele medewerking aan enige omgangsregeling meer wil verlenen en in feite de man uit haar leven wil bannen.
Gelet op de houding van de vrouw en mede gelet op het feit dat de Raad thans geen ruimte ziet voor een omgangsregeling, acht de rechtbank de oplegging daarvan thans niet in het belang van [het kind].
Het verzoek van de man zal op dit punt dan ook worden afgewezen.
Op grond van artikel 8 EVRM komt aan de man het informatierecht toe.
De informatieplicht strekt zich uit tot gewichtige aangelegenheden betreffende de minderjarige.
De rechtbank zal bepalen dat de vrouw de man vier keer per jaar schriftelijk informeert over [het kind]. Daarbij dient tevens een recente foto van [het kind] te worden gevoegd.
BESLISSING
bepaalt dat de vrouw de man vier keer per jaar schriftelijk informeert over onder meer de gezondheid van [het kind], haar belevenissen op de crèche alsmede, zodra zij naar de basisschool gaat, haar vorderingen op school; voorzien van een recente foto van [het kind];
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.C. Bosch, en door deze uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 februari 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.