ECLI:NL:RBGRO:2007:BA1435

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
14 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
310545/06-130
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.Tj. Terpstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kantonrechter oordeelt over tijdelijke arbeidsovereenkomsten en goed werkgeverschap

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Groningen op 14 maart 2007, staat de vraag centraal of er tussen eiseres, een reisleider, en gedaagde, SRC Cultuurvakanties BV, een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan na een reeks tijdelijke contracten. Eiseres heeft gedurende 17 jaar voor SRC gewerkt, waarbij zij steeds contracten voor bepaalde tijd ontving. De kantonrechter oordeelt dat er geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan, omdat de contracten elkaar steeds opvolgden met onderbrekingen van meer dan drie maanden, zoals bepaald in artikel 7:668a BW. Echter, de kantonrechter benadrukt dat SRC op grond van goed werkgeverschap, zoals vastgelegd in artikel 7:611 BW, wel verplicht was om eiseres een nieuw contract aan te bieden, gezien de langdurige arbeidsrelatie en het feit dat eiseres in de zomermaanden steeds werkzaamheden verrichtte. De rechter concludeert dat SRC onvoldoende gegronde redenen heeft aangevoerd om eiseres niet opnieuw op te roepen voor werk. De vordering van eiseres om een voorschot op haar loon en vakantiegeld te ontvangen wordt toegewezen, waarbij SRC wordt veroordeeld tot betaling van € 1.325,84 en € 9.280,86. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 310545/06-130
Vonnis ex artikel 223 Rv d.d. 14 maart 2007
inzake
[eiseres], wonende te [adres],
eiseres, hierna [eiseres] te noemen,
gemachtigde mr. M.M.S. Meinhardt, advocaat te Nijmegen,
tegen
de besloten vennootschap SRC Cultuurvakanties BV,
gevestigd en kantoorhoudende te Groningen aan de Oude Boteringestraat 37-39,
gedaagde, hierna SRC te noemen,
gemachtigde mr. E.A.C. van de Wiel, advocaat te Groningen.
PROCESGANG
Op de in de inleidende dagvaarding genoemde gronden heeft [eiseres] een vordering ingesteld als daarin nader omschreven.
De mondelinge behandeling is gehouden op 24 januari 2007, gelijktijdig met de comparitie in de tussen partijen aanhangige bodemzaak. Partijen, SRC vertegenwoordigd door haar directeur R. Ermers, en hun gemachtigden zijn ter zitting verschenen, waar zij hun wederzijdse standpunten (nader) uiteen hebben gezet, [eiseres] mede aan de hand van de door haar gemachtigde opgestelde pleitaantekeningen. [eiseres] heeft haar vordering daarbij gewijzigd als hierna vermeld. Van het verhandelde is door de griffier aantekening gehouden.
Nadat de behandeling was beëindigd hebben partijen een poging ondernomen om de zaak in der minne te schikken. Zij zijn daarin echter niet geslaagd en hebben vonnis gevraagd. De uitspraak is bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
1. De feiten
Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.
SRC organiseert culturele reizen, voornamelijk in de zomermaanden. Tijdens de reizen worden de klanten van SRC vergezeld door vakkundige reisleiders.
[eiseres] is één van de reisleiders. Zij is geboren op 27 november 1947 en zij verricht haar werkzaamheden (steeds als reisleider) voor SRC sinds 1 juli 1989. Aanvankelijk kreeg [eiseres], evenals de andere reisleiders, voor haar werkzaamheden een onkostenvergoeding. Sinds enige jaren biedt SRC de reisleiders arbeidsovereenkomsten voor bepaalde duur aan.
SRC heeft [eiseres] laatstelijk op 15 maart 2005 een contract voor bepaalde tijd (23 april 2005 tot 1 november 2005) aangeboden. Het salaris van [eiseres] bedroeg in deze periode € 13,24 bruto per uur.
SRC heeft [eiseres] niet ingeroosterd voor de maand oktober 2005. [eiseres] heeft SRC vervolgens om opheldering verzocht. Haar werd te kennen gegeven dat de reden hiervoor was dat zij niet aan haar administratieve verplichtingen zou hebben voldaan. [eiseres] heeft bij brief van haar gemachtigde van 3 oktober 2005 verzocht om haar op te roepen en om haar salaris te voldoen. SRC heeft hieraan echter geen gevolg gegeven.
Nadat partijen op 3 november 2005 over deze kwestie hadden gesproken, heeft [eiseres] in december 2005 nog een 11-daagse reis in Italië als reisleider begeleid.
Op 2 maart 2006 heeft SRC aan [eiseres] bericht dat zij niet weer zou worden opgeroepen. Een gesprek hierover met de directievoorzitter van SRC (in april 2006) en een brief van [eiseres] aan SRC (in juli 2006) hebben hierin geen verandering gebracht. Bij brief van 30 augustus 2006 heeft de gemachtigde van [eiseres] SRC gesommeerd om haar op te roepen en om haar salaris te betalen.
2. Het geschil
Partijen verschillen in essentie over de vraag of tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan, dan wel of SRC aan [eiseres] een nieuw arbeidscontract had moeten aanbieden.
Voor zover van belang zal hierna op de stellingen van partijen worden ingegaan.
3. De beoordeling
De aard van de vordering brengt mee dat [eiseres] daarbij een spoedeisend belang heeft, zodat zij in zoverre ontvankelijk is in haar vordering. SRC wijst weliswaar op het restitutierisico, maar dat risico weegt naar het oordeel van de kantonrechter niet op tegen het belang van [eiseres] bij een spoedige beslissing.
[eiseres] vordert na vermeerdering van eis (zakelijk weergegeven) dat SRC bij wijze van voorlopige voorziening wordt veroordeeld om binnen 24 uur na betekening van het vonnis aan haar te betalen € 10.606,70 als voorschot op haar loon en vakantiegeld over de maanden oktober 2005 en april tot en met november 2006, met veroordeling van SRC in de proceskosten. Aangezien SRC tegen de eisvermeerdering geen bezwaar heeft gemaakt en de eisen van een goede procesorde zich daartegen evenmin verzetten, zal de vermeerdering van eis worden toegestaan.
[eiseres] stelt allereerst dat artikel 7:668a BW in strijd is met richtlijn 1999/70/EG. Zij doelt daarbij op de in die richtlijn opgenomen “clausule 5”, waarin - teneinde misbruik te voorkomen van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten - aan de lidstaten is opgedragen om een of meer van de volgende maatregelen in te voeren:
a. vaststelling van objectieve redenen die een vernieuwing van dergelijke overeenkomsten of verhoudingen rechtvaardigen;
b. vaststelling van de maximale duur van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd;
c. vaststelling van het aantal malen dat dergelijke overeenkomsten of verhoudingen mogen worden vernieuwd.
De sub b. en c. genoemde maatregelen zijn in artikel 7:668a BW opgenomen. Van strijd van dat artikel met bedoelde richtlijn is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter dan ook geen sprake. Bovendien blijkt uit niets dat SRC misbruik maakt van de mogelijkheid om haar reisleiders tijdelijke contracten aan te bieden. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is het namelijk vooralsnog genoegzaam aannemelijk geworden dat SRC hiervoor heeft gekozen in verband met het feit dat de reizen voornamelijk in de zomermaanden plaatsvinden en dat in de wintermaanden vrijwel geen reizen worden georganiseerd. In de winterperiode zijn er daarom amper werkzaamheden voor de reisleiders voorhanden. SRC heeft naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter dan ook een in rechte te respecteren belang bij het aanbieden van tijdelijke contracten aan haar reisleiders.
Niet in geschil is dat partijen gedurende enige jaren arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd hebben gesloten. Uit de stellingen van partijen begrijpt de kantonrechter dat deze overeenkomsten elkaar vrijwel steeds hebben opgevolgd met tussenpozen van meer dan 3 maanden. Op grond van het bepaalde in artikel 7:668a BW is de kantonrechter voorshands dan ook van oordeel dat tussen partijen geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen. De omstandigheid dat de situatie van elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten zich al vele jaren voordoet, maakt dat niet anders.
Hoewel de laatste arbeidsovereenkomst tussen partijen op 1 november 2005 van rechtswege is geëindigd, betekent dit naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet zondermeer dat op SRC geen verplichting rust(te) om [eiseres] opnieuw een arbeidsovereenkomst aan te bieden. Goed werkgeverschap als bedoeld in artikel 7:611 BW kan namelijk meebrengen dat SRC daartoe wel gehouden is. Dienaangaande overweegt de kantonrechter als volgt.
De arbeidsverhouding tussen partijen strekt zich uit over een periode van 17 jaar. [eiseres] heeft gedurende deze periode met uitzondering van 1 of 2 jaren in de zomerperiodes steeds werkzaamheden voor SRC verricht en ook nog 2 maal in de winterperiode. De arbeidsrelatie tussen partijen heeft dan ook een zodanig duurzaam karakter gekregen dat SRC naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet zomaar mocht besluiten om [eiseres] geen nieuw contract aan te bieden. SRC mocht dat besluit alleen nemen wanneer zij daartoe een gegronde reden had.
SRC heeft in dit verband aangevoerd dat zij ontevreden was over de wijze waarop [eiseres] functioneerde. Naar het oordeel van de kantonrechter is het gestelde disfunctioneren vooralsnog echter niet komen vast te staan. Weliswaar bevindt zich in het dossier een aantal klachtenbrieven van deelnemers aan de reizen, maar [eiseres] heeft de juistheid van de klachten niet alleen gemotiveerd weersproken, bovendien wijzen de enquêteresultaten in een andere richting. Uit die resultaten kan voorshands namelijk niet anders worden geconcludeerd dan dat de deelnemers aan de reizen - voor zover zij de moeite hebben genomen om een enquêteformulier in te vullen - in het algemeen zeer tevreden waren over de wijze waarop [eiseres] de reizen begeleidde. Over de laatste reis die [eiseres] heeft begeleid was het enquêteresultaat wel beduidend minder, maar [eiseres] heeft vooralsnog voldoende aannemelijk gemaakt dat tijdens deze reis allerlei zaken zijn gebeurd waar zij geen invloed op had. SRC wijst er voorts nog op dat de overige reisleiders gemiddeld (nog) hoger scoorden dan [eiseres], maar dat neemt niet weg dat [eiseres] in de ogen van het merendeel van de reisgezelschappen kennelijk steeds prima functioneerde. Bovendien is het nu eenmaal vrijwel niet te voorkomen dat hoewel het groepsgevoel positief is over een reis, dit door een kleine minderheid op onderdelen anders wordt ervaren. Wanneer [eiseres] zo slecht functioneerde als SRC thans wil doen voorkomen, valt overigens niet in te zien waarom zij daarop kennelijk nooit is aangesproken. In het dossier bevinden zich namelijk geen verslagen van functioneringsgesprekken of iets dergelijks waaruit dat blijkt.
Nu SRC geen andere steekhoudende feiten en omstandigheden heeft genoemd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat zij [eiseres] niet meer hoefde op te roepen, had zij naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter [eiseres] dan ook voor de zomerperiode van 2006 een nieuw contract moeten aanbieden en haar op de gebruikelijke wijze voor de reizen moeten inroosteren.
Een relatief klein onderdeel van het geschil is nog of SRC [eiseres] in oktober 2005 voor een reis had moeten inroosteren. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter had SRC dat wel behoren te doen. De reden voor het niet inroosteren was namelijk dat [eiseres] haar administratieve gegevens niet bij SRC had ingediend. Dat kan echter bezwaarlijk als een gegronde reden voor het niet inroosteren worden beschouwd.
SRC wijst er nog op dat in de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat zij alleen loon hoeft te betalen over de dagen dat daadwerkelijk arbeid is verricht. SRC is daarom van mening dat op haar geen loonbetalingsverplichting rust over de periode dat [eiseres] niet heeft gewerkt. De kantonrechter volgt SRC in dat standpunt echter niet. Vooralsnog is immers niet gebleken van een gegronde reden voor het niet meer oproepen van [eiseres]. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid is een beroep op bedoeld beding in de arbeidsovereenkomst dan ook onaanvaardbaar.
Gelet op het voorgaande bestaat een gerede kans dat de bodemrechter zal oordelen dat [eiseres] terecht aanspraak maakt op betaling van haar loon over de in het geding zijnde periode. Nu SRC de hoogte van de door [eiseres] gevorderde bedragen op zich niet heeft weersproken, zal de vermeerderde vordering van [eiseres] dan ook worden toegewezen, waarbij de termijn waarbinnen moet worden betaald zal worden bepaald op één week na betekening van het vonnis.
Met gelet op de samenhang met de reeds aanhangige bodemzaak ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten aldus te compenseren dat iedere partij de eigen kosten draagt.
BESLISSING IN KORT GEDING
De kantonrechter:
veroordeelt SRC om binnen één week na betekening van dit vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] bij wege van voorschot te betalen € 1.325,84 bruto aan salaris en vakantiegeld over de maand oktober 2005 en € 9.280,86 bruto aan salaris en vakantiegeld over de periode april tot november 2006;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
ontzegt het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.Tj. Terpstra, kantonrechter, en op 14 maart 2007 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: MH