RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 07/309 HOREC
van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van
[verzoeker], h.o.d.n. [naam], gevestigd te [woonplaats], verzoeker,
gemachtigde: mr. W.J. Th Bustin
ten aanzien van het besluit van 14 maart 2007 van
de burgemeester van Groningen, verweerder.
Verweerder heeft bij het hiervoor genoemde besluit van 14 maart 2007 besloten de door verzoeker geëxploiteerde growshop [naam], [adres] te [woonplaats], met ingang van 15 maart 2007 om 12.00 uur voor de duur van 3 maanden te sluiten.
Tegen dit besluit (hierna te noemen: het bestreden besluit) heeft verzoeker bij brief van 19 maart 2007 op grond van artikel 7:1, eerste lid, Awb een bezwaarschrift ingediend bij verweerder.
Bij verzoekschrift van gelijke datum heeft verzoeker de voorzieningenrechter gevraagd met betrekking tot het bestreden besluit een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst.
Verweerder heeft op 23 maart 2007 de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, aan partijen verzonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter van 24 april 2007.
Verzoeker is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. A. Castelein.
Het staat vast dat tijdens een politiecontrole op 2 maart 2007 in de door verzoeker geëxploiteerde growshop [naam] een kleine 15 kilo gedroogde henneptoppen en ongeveer 267 hennepstekken zijn aangetroffen. Verzoeker was op dat moment op vakantie en de zaken werden waargenomen door zijn vader. Blijkens het politierapport wilde de vader van verzoeker de verworven drugs vanuit zijn eigen woning verkopen, om te voorzien in diens schulden. Het was niet de bedoeling de softdrugs af te leveren vanuit de winkel van exploitant. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat het verkopen, afleveren of verstrekken van softdrugs als bedoeld in artikel 13 b van de Opiumwet niet is aangetoond. Hem kan geen verwijt worden gemaakt dat de softdrugs in de winkel zijn aangetroffen. Omdat sprake is van softdrugs, is van risicoaansprakelijkheid (als bij harddrugs) van de exploitant geen sprake Verzoeker heeft in dit kader gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van 4 juli 2002, AB 2002/6. Verweerder heeft zich gebaseerd op het Handhavingsprotocol "Verkoop drugs". Dat is te beschouwen als vastgesteld beleid in de zin van artikel 4:84 Awb. Op grond van het beleid had verweerder moeten volstaan met het afgeven van een waarschuwing. Afwijking van het beleid is alleen in bijzondere omstandigheden toegestaan. Niet te verdedigen is dat bij het vaststellen van het handhavingsbeleid geen rekening is gehouden met het aantreffen van deze hoeveelheid. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom geen waarschuwing is gegeven, zoals is voorgeschreven in het Handhavingsprotocol.
Verzoeker heeft gesteld dat hij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening omdat hij door de sluiting van zijn growshop gedurende 3 maanden zonder inkomsten zit.
Verweerder is tot het bestreden besluit gekomen op grond van de overweging dat op
2 maart 2007 door de politie in de growshop van verzoeker een kleine 15 kg gedroogde henneptoppen, 267 hennepstekken, 2 weegschalen en een geldtelmachine zijn aangetroffen en dat sprake was van verkoop, aflevering of verstrekking dan wel dat de softdrugs daartoe aanwezig waren. Gezien de hoeveelheid softdrugs heeft verweerder de situatie zo ernstig geacht dat niet eerst tot een bestuursrechtelijke waarschuwing is overgegaan, maar tot onmiddellijke sluiting van 3 maanden. Sluiting van de growshop voor de duur van 3 maanden baseert verweerder op artikel 13b Opiumwet en het Handhavingsprotocol. Verweerder heeft geoordeeld dat de aanwezigheid van de softdrugs in een voor het publiek openstaande ruimte een ernstig gevaar voor de openbare orde oplevert, zodat de growshop niet geopend kan blijven. De nadelige gevolgen voor verzoeker van de sluiting wegen niet op tegen het belang dat verweerder heeft bij het handhaven van de openbare orde.
Ingevolge artikel 13b Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot toepassing van bestuursdwang indien in voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Op grond van artikel 5:21 Awb wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Artikel 5:28 Awb bepaalt dat tot de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang behoort het verzegelen van gebouwen, terreinen en hetgeen zich daarin of daarop bevindt.
beoordeling van het verzoek
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb, kan, voor zover hier van belang, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter concludeert dat aan de eerste twee in artikel 8:81 van de Awb geformuleerde formele vereisten is voldaan nu verzoeker een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit ter zake waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de rechtbank Groningen bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen.
Verweerder heeft het bestreden besluit genomen naar aanleiding van het door de regiopolitie [woonplaats], district [district], onder ambtseed opgemaakte proces-verbaal van
15 maart 2007. Het proces-verbaal is voorzien van beeldmateriaal en van een aanvullend proces-verbaal. Voorts heeft verweerder drie processen-verbaal van verhoor ingediend. In het proces-verbaal wordt gesteld dat naar aanleiding van een routineonderzoek op 2 maart 2007 in de growshop van verzoeker bij binnenkomst een sterke wietlucht tot nader onderzoek noopte. In het kantoortje zijn 4-5 kg en in de winkelruimte 10 kg henneptoppen en 4 kartonnen dozen met totaal 267 hennepstekken aangetroffen. Voorts zijn 2 weegschalen met resten van henneptoppen in bakjes en een geldtelmachine in het kantoortje aangetroffen.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de feiten niet bestreden zijn en komt op grond daarvan tot het oordeel dat het aannemelijk is dat in de growshop van verzoeker sprake was van verkoop, aflevering, verstrekking en/of het voorhanden hebben van softdrugs, zoals bedoeld in artikel 13b Opiumwet. De rechtbank overweegt dat blijkens de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 december 2005, LJN AU8447, het aanwezig zijn (in een inrichting) van een handelshoeveelheid softdrugs, reeds voldoende is om de burgemeester op grond van artikel 13b Opiumwet bevoegd te maken de inrichting te sluiten. De rechtbank overweegt dat de aangetroffen hoeveelheid softdrugs in de growshop de gebruikershoeveelheid ruimschoots overtreft.
Verweerder hanteert bij de uitoefening van de bevoegdheid van artikel 13b Opiumwet een beleid dat is neergelegd in het Handhavingsprotocol "verkoop drugs". Het protocol is bekend gemaakt in de Groninger Gezinsbode van 24 oktober 2003. Ingeval van verkoop, aflevering, verstrekking en/of voorhanden hebben van softdrugs (I b) wordt bij de eerste constatering een schriftelijke waarschuwing gegeven. Bij een tweede constatering binnen een jaar na de eerste constatering wordt een dwangsom opgelegd. Indien deze dwangsom geen effect blijkt te hebben wordt de dwangsom omgezet in een sluiting voor maximaal 3 maanden op grond van artikel 13b Opiumwet. In ernstige of spoedeisende gevallen kan van de inhoud van dit arrangement worden afgeweken. De voorzieningenrechter acht dit handhavingsbeleid redelijk.
Gezien het feit dat de toepassing van het beleid van verweerder discretionair van aard is kan de voorzieningenrechter niet anders dan de toepassing van het beleid terughoudend toetsen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in redelijkheid -gezien de grote hoeveelheid drugs- van het protocol kunnen afwijken, in die zin dat onmiddellijk tot sluiting is overgegaan.
Anders dan verzoeker is de voorzieningenrechter van oordeel dat de persoonlijke verwijtbaarheid van de exploitant geen rol speelt bij de vraag of er zich een situatie voordoet die tot sluiting van de inrichting noopt. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaronder de uitspraak van 4 juli 2001, LJN: AN6835, AB 2002/6 speelt de persoonlijke verwijtbaarheid van de exploitant geen rol bij de vraag of er zich een situatie voordoet die tot sluiting van de inrichting noopt. Verzoeker is derhalve verantwoordelijk voor de gang van zaken in de door hem geëxploiteerde growshop. Van omstandigheden om hiervan af te wijken is niet gebleken. Voorts ziet de voorzieningenrechter niet in dat dit in het kader van artikel 13b Opiumwet voor softdrugs anders moet zijn dan voor harddrugs, zoals door verzoeker is betoogd.
Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat verweerder bij de belangenafweging de belangen van verzoekster onvoldoende heeft meegewogen. Niet gezegd kan worden dat verweerder de belangen bij handhaving van de geldende regelgeving, gelet grote hoeveelheid softdrugs die zijn aangetroffen, niet in redelijkheid heeft kunnen laten prevaleren. Naar het zich thans laat aanzien kan het bestreden besluit in rechte stand houden.
Onder deze omstandigheden komt het verzoek om voorlopige voorziening niet voor inwilliging in aanmerking.
Aldus gegeven door mr. H.J. Bastin, voorzieningenrechter en in het openbaar door hem uitgesproken op 27 april 2007, in tegenwoordigheid van mr. H.G. Wiemans als griffier.
de griffier, de voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.