RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Zaak\rolnummer: 306095 CV EXPL 06-10732
[eiser],
wonende te Nijmegen,
eiser, hierna te noemen [eiser],
gemachtigde mr. C. Vreeburg,
advocaat te Alphen aan de Rijn,
de besloten vennootschap Prae Europe Informatica B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Groningen,
gedaagde, hierna te noemen MF Informatica,
gemachtigde mr. P.J. de Rooij,
juridisch medewerker ARAG Rechtsbijstand te Leusden.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- dagvaarding
- conclusie van antwoord
Partijen hebben producties in het geding gebracht.
Op 22 februari 2007 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Daarvan heeft de griffier aantekening gehouden.
Vonnis is (nader) bepaald op heden.
1.1 MF Informatica is een onderneming die zich bezighoudt met het detacheren van automatiseringspersoneel. Zij is onderdeel van de MF Groep waar onder meer MF Uitzendbureau, Talos en Intermediair Techniek deel van uitmaken.
1.2 [eiser], geboren op [geboortedatum], is op 24 maart 1997 als analist/programmeur in dienst getreden van MF Informatica.
1.3 Hij was laatstelijk gedetacheerd bij VGZ Zorgverzekeraar en gerechtigd tot een loon van € 2.470,00 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.
1.4 Artikel 2 van de arbeidsovereenkomst luidt, voor zover hier van belang, aldus:
Beëindiging van deze overeenkomst is mogelijk met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden. (…)
1.5 De opdracht van MF Informatica bij VGZ Zorgverzekeraar is met ingang van 1 januari 2006 geëindigd.
1.6 De CWI heeft MF Informatica op 2 maart 2006 toestemming verleend het dienstverband met [eiser] op te zeggen op grond van bedrijfeconomische omstandigheden.
1.7 Op 13 maart 2006 heeft MF Informatica gebruik gemaakt van deze bevoegdheid en de onderhavige dienstbetrekking met inachtneming van een opzegtermijn van een maand opgezegd tegen 1 mei 2006.
2. Het standpunt van partijen
2.1 [eiser] heeft, kort gezegd, doen betogen dat de in het geding zijnde opzegging onregelmatig en kennelijk onredelijk is.
2.2 In verband met bedoelde onregelmatigheid heeft hij een schadevergoeding gevorderd van het netto equivalent van € 8002,80 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente.
2.3 Ter zake van het gestelde kennelijk onredelijk ontslag meent hij aanspraak te kunnen maken op een bruto vergoeding van € 48.016,80, vermeerderd met de wettelijke rente.
2.4 Ten slotte heeft [eiser] ter zake van buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 1. 785,00 gevorderd.
2.5 MF Informatica heeft de stellingen en vorderingen van [eiser] gemotiveerd weersproken.
2.6 Voor zover nodig zullen de standpunten van partijen nader worden uitgewerkt bij de beoordeling van het geschil.
3.1 Partijen twisten over het antwoord op de vraag of MF Informatica de juiste opzegtermijn in acht heeft genomen. MF Informatica heeft betoogd dat hier een opzegtermijn van één maand heeft te gelden. Volgens [eiser] is de werkgever gebonden aan een opzegtermijn van 4 maanden. De kantonrechter overweegt daaromtrent als volgt.
3.2 In de onderhavige arbeidsovereenkomst is bepaald dat de werknemer een verlengde opzegtermijn van twee maanden in plaats van één maand in acht moet nemen. Ook voor de werkgever geldt een opzegtermijn van twee maanden.
3.3 In artikel 7:672 lid 6 BW wordt bepaald dat van de voor de werknemer geldende opzegtermijn van één maand kan worden afgeweken. Bij verlenging mag de opzegtermijn niet langer dan zes maanden zijn en voor de werkgever niet korter dan het dubbele van die voor de werknemer.
3.4 Van voormeld regime kan ingevolge artikel 7:672 lid 8 BW bij collectieve arbeidsovereenkomst of bestuursregeling worden afgeweken, mits de opzegtermijn van de werkgever ten minste gelijk is aan de verlengde opzegtermijn van de werknemer.
3.5 Gesteld noch gebleken is dat de onderhavige afwijking is gebaseerd op een dergelijke collectieve arbeidsovereenkomst of bestuursregeling, zodat de arbeidsovereenkomst op dat onderdeel in strijd is met de wet. De vraag is thans welke gevolgen daaraan moeten worden verbonden. Daartoe dienen zich een tweetal opties aan.
3.6 In de jurisprudentie, onder meer in het arrest van het Gerechtshof ‘s-Gravenhage, LJN: AX2163, 14-04-2006/04-966 KG, is, er van uitgaande dat de arbeidsovereenkomst een leemte bevatte, in het licht van het uitsluitend de werknemer beschermende artikel 7:672 lid 6 BW en de artikelen 3:40 lid 2 BW en 3.50 BW geopteerd voor een aanvulling van de arbeidsovereenkomst conform de eerstgenoemde bepaling in die zin dat de opzegtermijn van de werkgever is vastgesteld op het dubbele van die van de werknemer.
3.7 Getuige de parlementaire behandeling van de op 1 januari 1999 in werking getreden Wet Flexibiliteit en zekerheid heeft de wetgever gekozen voor en andere route, welke zou moeten leiden naar nietigheid van een opzegbepaling die in strijd is met het nieuwe artikel 7:672 lid 6 BW.
3.8 Aangezien de opzegbepaling in de voorliggende arbeidsovereenkomst geen leemte bevat, maar voor beide partijen dezelfde opzegtermijn kent, is de kantonrechter van oordeel dat die opzegbepaling nietig is en dat het wettelijke systeem als uitgangspunt heeft te gelden voor de vaststelling van de duur van de opzegtermijn.
3.9 Waar de dienstbetrekking van partijen op het moment van opzegging langer dan vijf had geduurd maar korter dan 10 jaar, bedraagt de opzegtermijn ingevolge artikel 7:672 lid 2 onder b BW in beginsel twee maanden. Overeenkomstig het vierde lid van voormeld artikel wordt die opzegtermijn met één maand verkort nu voor de opzegging toestemming als bedoeld in artikel 6 BBA is verleend door de CWI.
3.10 Vorenbedoelde uitgangspunt kan gelet op het toepasselijke overgangsrecht uitzondering lijden indien de werknemer op 1 januari 1999 de leeftijd van 45 jaar heeft bereikt. In dat geval behoudt de werknemer zolang de nieuwe regeling niet gunstiger is recht op de opzegtermijn zoals die op genoemde datum volgens de oude regeling jegens hem gold. Deze opzegtermijn wordt gefixeerd naar de stand op 1 januari 1999 en fungeert als een minimum.
3.11 Op laatst genoemde datum had [eiser] de leeftijd van 45 jaar bereikt. Hij was toen 48 jaar. Voorts was hij op dat moment één vol jaar in dienst. Gelet op het oude artikel 7:671 BW gold toen voor [eiser] een opzegtermijn van twee maanden. Aangezien de wet evenwel niet voorzag in een soortelijke bepaling als het huidige 7:672 lid 4 BW kan er in casu echter geen korting plaatsvinden in verband met de aan de opzegging voorafgaande CWI procedure.
3.12 Waar de oude regeling derhalve gunstiger is voor [eiser] kan hij daar met vrucht een beroep op doen. Hij heeft dan ook nog recht op het netto equivalent van één bruto maandsalaris met vakantietoeslag, zodat een bedrag van (afgerond) € 2.670,00 zal worden toegewezen.
3.13 Bovendien zal de vordering met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten worden toegewezen, nu deze vordering de dubbele redelijkheidstoets kan doorstaan, zij het dat het toe te wijzen bedrag ter zake zal worden gerelateerd aan het in hoofdsom toe te kennen bedrag. De buitengerechtelijke kosten worden derhalve overeenkomstig de gangbare staffel vastgesteld op € 535,50(inclusief BTW).
Kennelijk onredelijk ontslag
3.14 [eiser] heeft betoogd dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk is als bedoeld in artikel 7:681 BW.
3.15 Hij heeft daartoe gesteld dat MF Informatica zich niet heeft gehouden aan haar in bijlage B van het Ontslagbesluit bedoelde verplichting om zich in te spannen om hem te herplaatsen. In tegenstelling tot gedane toezeggingen heeft MF Informatica volgens hem niets ondernomen.
3.16 Voorts heeft hij, verwijzend naar zijn leeftijd en de duur van zijn dienstverband, aangevoerd dat MF Informatica onvoldoende rekening heeft gehouden met de onevenredigheid tussen haar eigen belang bij de opzegging en de te verwachten nadelige gevolgen van de opzegging voor hem.
3.17 Ook heeft hij zich beroepen op willekeur door MF Informatica aangezien een andere medewerker in het kader van een ontbindingsprocedure wel een redelijke vergoeding heeft gekregen.
3.18 Naar aanleiding van deze, door MF Informatica gemotiveerd weersproken, stellingen van [eiser] overweegt de kantonrechter nader als volgt.
3.19 Van kennelijk onredelijk ontslag is, eenvoudig gezegd, eerst sprake wanneer, alle relevante omstandigheden in aanmerking genomen, de opzegging en/of de gronden waarop deze is gebaseerd mede in het licht van de gevolgen daarvan voor een ieder evident onredelijk is. Naar het oordeel van de kantonrechter is daar in dit geval geen sprake van.
3.20 Om te beginnen overweegt de kantonrechter dat, anders dan [eiser] heeft betoogd, bijlage B van het Ontslagbesluit niet op MF Informatica van toepassing is, nu gesteld noch gebleken is dat de premieplichtige loonsom van MF Informatica op jaarbasis voor ten minste 50% wordt gerealiseerd in het kader van uitzendovereenkomsten als bedoeld in artikel 7:690 BW.
3.21 Op MF Informatica rustte derhalve niet de in Bijlage B van het Ontslagbesluit bedoelde verplichting tot het ontplooien van herplaatsinginspanningen gedurende 4 maanden ten behoeve van [eiser].
3.22 Ook voor de CWI heeft zulks kennelijk als uitgangspunt gegolden, getuige de omstandigheid dat, ondanks het ontbreken van dergelijke activiteiten gedurende bedoelde periode, de gevraagde ontslagvergunning toch is verleend.
3.23 Hoewel naar het oordeel van de kantonrechter op MF Informatica van rechtswege geen verplichting rustte om de doorstromingsmogelijkheden van [eiser] naar een andere baan te bevorderen, is op grond van de ontslagaanvraag d.d. 6 februari 2006, de faxberichten die als productie 2 bij conclusie van antwoord zijn overgelegd en het verhandelde ter zitting genoegzaam aannemelijk geworden dat MF zich ter zake wel heeft ingespannen.
3.24 Dat die inspanningen niet tot het gewenste resultaat hebben geleid kan MF Informatica niet worden tegengeworpen, te meer nu er binnen het bedrijf geen activiteiten meer werden verricht en [eiser] zich om hem moverende redenen ook niet bijzonder coöperatief heeft opgesteld.
3.25 Thans is aan de orde de vraag of de gevolgen van de opzegging voor [eiser] te ingrijpend zijn in vergelijking met het belang van MF Informatica bij die opzegging. De kantonrechter overweegt daaromtrent als volgt.
3.26 Aan de ontslagvergunning van de CWI heeft ten grondslag gelegen dat de aandeelhouder van MF Informatica heeft besloten de activiteiten van de onderneming op goede gronden te beëindigen in verband met sterk afnemende omzetten en structurele verliezen. Aan de beslissing van de CWI ter zake komt naar het oordeel van de kantonrechter in beginsel belangrijke betekenis toe.
3.27 Van voormeld beginsel kan worden afgeweken indien de beslissing van de CWI in strijd moet worden geacht met een of meer fundamentele beginselen van een goede procesorde – bijvoorbeeld schending van het beginsel van hoor en wederhoor – of wanneer deze evident onjuist is, dan wel als na die beslissing nieuwe, rechtens relevante feiten en omstandigheden bekend zijn geworden. Naar het oordeel van de kantonrechter doen deze uitzonderingen zich hier niet voor, zodat ervan moet worden uitgegaan dat de slechte financieel economische positie van MF Informatica de opzegging onafwendbaar heeft gemaakt.
3.28 [eiser] heeft zich op zijn beurt beroepen op de lengte van zijn dienstverband, zijn onberispelijke functioneren, zijn leeftijd en zijn geringe kansen op de arbeidsmarkt waardoor hij (blijvend) is aangewezen op een uitkering.
3.29 Hoewel de kantonrechter [eiser] moet nageven dat de opzegging van zijn dienstbetrekking vanuit het perspectief van een loyale werknemer als hij ingrijpend is, kan deze, mede in het licht van de allesbehalve florissante bedrijfssituatie van MF Informatica niettemin de toets der kritiek doorstaan. Dat MF Informatica wel een financiële regeling met een andere werknemer heeft getroffen doet aan dit oordeel niet af nu het daarbij ging om een commercieel directeur en mede aandeelhouder.
3.30 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal de kantonrechter de vordering uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag dan ook afwijzen.
3.31 Desondanks acht de kantonrechter gelet op de aard en uitkomst van deze procedure termen aanwezig de proceskosten te compenseren.
veroordeelt MF Informatica om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen het netto equivalent van € 2.670,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening, alsmede een bedrag van € 535,50 ter zake van buitengerechtelijke kosten;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten en die zin dat iedere partij de eigen kosten heeft te dragen;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Fokkema, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 mei 2007 in aanwezigheid van de griffier.