ECLI:NL:RBGRO:2007:BA7782

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
13 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
94077/HA RK 07-163
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tardief wrakingsverzoek in kort geding met betrekking tot loonbeslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 13 juni 2007 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek dat was ingediend door de eiser, vertegenwoordigd door mr. B. Jans, tegen de voorzieningenrechter mr. [X]. Het wrakingsverzoek werd ingediend zes dagen na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting, wat door de rechtbank als tardief werd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat een wrakingsverzoek onmiddellijk moet worden ingediend zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. In dit geval had de eiser, samen met zijn advocaat, de mogelijkheid om het verzoek tijdens de zitting in te dienen, maar dit was niet gebeurd. De rechtbank benadrukte dat het uitstellen van een wrakingsverzoek niet toelaatbaar is, vooral niet in kort geding procedures waar beslistermijnen kort zijn.

De zaak betrof een executiegeschil met betrekking tot loonbeslag, waarbij de rechtmatigheid van de onderliggende vordering ter discussie stond. De voorzieningenrechter had tijdens de zitting blijk gegeven van vooringenomenheid, wat de aanleiding vormde voor het wrakingsverzoek. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoek, omdat het niet tijdig was ingediend. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de betrokken partijen en werd openbaar uitgesproken. De rechtbank bepaalde dat het proces in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

BESLISSING
RECHTBANK GRONINGEN
MEERVOUDIGE KAMER
Zaaknummer: 94077 / HA VZ RK 07-163
Datum beslissing: 13 juni 2007
Beslissing op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de procedure inzake:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. B. Jans,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde mr. Hoekstra.
Procesverloop
Op 24 mei 2006 is de zitting in kort geding gehouden in de zaak van [eiser] tegen [gedaagde].
Mr. [X] trad op als voorzieningenrechter.
Bij brief van 29 mei 2007 heeft mr. Jans het wrakingsverzoek ingediend namens [eiser]. Dit verzoek is op 30 mei 2007 ontvangen ter griffie van de rechtbank.
Bij brief van 31 mei 2007 heeft Mr. [X] te kennen gegeven dat hij niet in de wraking berust.
Bij brief van 6 juni 2007 heeft de hoofdofficier van justitie te kennen gegeven geen aanleiding te zien om te worden gehoord op het wrakingsverzoek.
Op 8 juni 2007 is het verzoek in het openbaar behandeld door de wrakingskamer.
Ter zitting heeft mr. Jans het wrakingsverzoek toegelicht. Mr. [X] heeft zijn standpunt mondeling nader toegelicht.
Rechtsoverwegingen
1. Het standpunt van verzoeker
Mr. Jans licht het verzoek toe aan de hand van een korte pleitnota. Tijdens de behandeling van het kort geding heeft mr. [X] duidelijk blijk gegeven van vooringenomenheid ten aanzien van de rechtmatigheid van de vordering die aan het derdenbeslag ten grondslag ligt. Voortdurend moesten partijen vragen beantwoorden over de vordering zelf. De rechtmatigheid van die vordering viel echter buiten de grenzen van het rechtsgeschil in kort geding. Mr. [X] gaf voortdurend blijk van zijn opvatting dat de onderliggende vordering rechtmatig was, maar het beroep op artikel 3:324 BW is daarbij helemaal niet uit de verf gekomen. De vooringenomenheid van mr. [X] is nog eens duidelijk naar voren gekomen, toen hij aan mr. Hoekstra, de gemachtigde van [gedaagde], vroeg of een schikking mogelijk is. Geen van beide partijen waren daar echter op voorbereid, dus de vraag is wat dan de zin is van een schikking.
Mr. Jans voert aan dat hij tijdens de behandeling heeft overwogen mr. [X] te wraken. Dit heeft hij ook kenbaar gemaakt aan mr. [X], die vervolgens over ging tot het beproeven van een schikking. Mr. Jans heeft er op dat moment voor gekozen mr. [X] niet te wraken, omdat hij een dergelijke zwaar verzoek niet zomaar doet. De dag na de behandeling van het kort geding heeft mr. Jans hierover overleg gevoerd met [eiser] en daarop is besloten mr. [X] te wraken. In verband met Pinksteren is het wrakingsverzoek de dinsdag daarop opgesteld en deze is op woensdag bij de rechtbank binnengekomen.
2. Het standpunt van mr. [X]
Mr. [X] voert aan dat hij absoluut niet vooringenomen in ten opzichte van welke partij dan ook. Het kort geding betrof een executiegeschil met betrekking tot loonbeslag. De rechtmatigheid van een dergelijk beslag is moeilijk te beoordelen zonder de rechtmatigheid van de onderliggende titel te beoordelen. Of een beslag al dan niet moet worden opgeheven, wordt mede beoordeeld op grond van die onderliggende titel.
Mr. [X] geeft aan dat hij een vrij indringend debat heeft gevoerd met mr. Jans over artikel 3:324 BW. Mr. [X] is van mening dat dit een terechte wijze van behandelen is van een dergelijke zaak en dat hij dat een volgende keer weer zou doen. Mr. [X] betoogt dat hij helder wilde krijgen wat mr. Jans met zijn beroep op artikel 3:324 BW bedoelde en dat hij overtuigd moet zijn, alvorens hij een beslissing kan nemen. Mr. [X] geeft aan dat de weergave van zijn uitspraken, zoals opgenomen onder punt 5 van het wrakingsverzoek, waarschijnlijk juist is.
Mr. Jans heeft vervolgens gezegd dat hij mr. [X] zou wraken als hij op deze wijze de behandeling van de zaak zou voortzetten. Daarop heeft mr. [X] het juridische debat naar de achtergrond verschoven en bekeken of er mogelijkheden tot schikken bestonden bij partijen. Dit werd mede ingegeven doordat duidelijk was dat [eiser] van de zaak af wilde. Het zat hem emotioneel erg hoog en daarnaast bleek dat er risico bestond dat er meer problemen tussen partijen zouden ontstaan, zoals met betrekking tot het omgangsrecht met de kinderen. Voorts heeft [eiser] zelf aangegeven dat de indexering op de alimentatie van toepassing was.
Mr. [X] geeft verder aan dat hij een wrakingsverzoek op de zitting had verwacht of wellicht de dag erna, maar dat hij het nu niet meer verwachtte. Vanwege het wrakingsverzoek is er nog geen uitspraak in het kort geding gegeven. De uitspraak zou oorspronkelijk op 1 juni gedaan worden.
3. Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat het verzoek tot wraking zes dagen na sluiting van het onderzoek ter zitting ter griffie van de rechtbank is ontvangen. De rechtbank stelt voorts vast dat de voorgedragen feiten en omstandigheden zien op hetgeen zich ter zitting heeft voorgedaan.
Ingevolge het bepaalde in artikel 37, eerste lid, Rv dient het verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. In het tweede lid is bepaald dat het verzoek schriftelijk geschiedt. Tevens is in dat lid bepaald dat na aanvang van het onderzoek ter zitting het verzoek ook mondeling kan geschieden. De verzoeker is ingevolge het derde lid verplicht alle feiten en omstandigheden die hem tot zijn verzoek brengen, tegelijk voor te dragen.
Gelet op het vorenoverwogene dient het verzoek tot wraking als tardief te worden beschouwd. Het instituut wraking is preventief bedoeld. Door een rechter te wraken kan onder omstandigheden worden voorkomen dat deze rechter deelneemt aan de (verdere) behandeling van een bepaalde zaak. Een wrakingsverzoek dient om die reden te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
Door eerst zes dagen na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting schriftelijk een verzoek in te dienen dat betrekking heeft op feiten of omstandigheden die zich ter zitting hebben voorgedaan heeft verzoeker aan dit vereiste niet voldaan. In deze zaak lag het namelijk op de weg van [eiser] en mr. Jans om het wrakingsverzoek in te dienen tijdens de zitting.
Dat mr. Jans het wrakingsverzoek met zijn cliënt wilde bespreken, alvorens een dergelijk verzoek te doen, en dat hij het verzoek niet eerder in heeft kunnen dienen wegens de vrije Pinksterdagen doen hier niet aan af. Immers, juist bij de behandeling van een kort geding zijn de beslistermijnen kort en mag van partijen verwacht worden dat zij een eventueel wrakingsverzoek terstond, nadat de feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan, indienen. De rechtbank acht niet toelaatbaar dat een wrakingsverzoek op de genoemde gronden wordt uitgesteld en het verzoek dient dan ook als tardief te worden beschouwd.
Verzoeker zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak (met zaaknummer / rolnummer: 94077 / KG ZA 07-163) wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan [eiser], mr. B. Jans, mr. [X], mr. R. Hoekstra en het Openbaar Ministerie.
Aldus gegeven door mrs. R.B.M. Keurentjes, president, F.J. Agema en M.P. den Hollander, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Hertogs als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2007.