ECLI:NL:RBGRO:2007:BA7947

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
26 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
91058/FA RK 06-2251
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen onderhoudsplicht voor geregistreerd partnerschap bij minderjarigen zonder gezamenlijk gezag

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 26 juni 2007 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen A. en B. betreffende de onderhoudsplicht van B. ten aanzien van de minderjarige kinderen C., D., E. en F. Partijen zijn op 10 juli 1998 een geregistreerd partnerschap aangegaan, dat op 5 juni 2003 is beëindigd. Tijdens het partnerschap zijn de kinderen C. (geboren op 15 januari 1999), D. (geboren op 7 september 2001) en E. (geboren op 6 maart 2003) geboren. Kind F. is geboren op 25 augustus 1995, vóór het geregistreerd partnerschap. De kinderen verblijven bij A.

De rechtbank heeft vastgesteld dat A. en B. niet gezamenlijk het gezag uitoefenen over kind F., dat vóór het geregistreerd partnerschap is geboren. Op basis van artikel 1:253w BW oordeelt de rechtbank dat B. niet onderhoudsplichtig is voor F. De rechtbank wijst ook de verzoeken van A. af om een bijdrage voor F. vast te stellen op basis van redelijkheid en billijkheid, aangezien de onderhoudsplicht enkel voortvloeit uit wettelijke bepalingen.

Wat betreft de kinderen C. en D. overweegt de rechtbank dat, hoewel zij tijdens het geregistreerd partnerschap zijn geboren, dit niet leidt tot gezamenlijk gezag, omdat dit pas mogelijk werd na de inwerkingtreding van artikel 1:253sa BW op 1 januari 2002. Aangezien er geen andere gronden zijn voor gezamenlijk gezag, is B. ook niet onderhoudsplichtig voor C. en D.

De rechtbank concludeert dat er geen onderhoudsplicht van B. bestaat jegens de minderjarige kinderen, en verklaart A. niet-ontvankelijk in haar verzoeken. De overige stellingen van partijen, zoals de draagkracht van B., zijn niet beoordeeld omdat ze niet relevant zijn voor de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknr.: 91058 FA RK 06-2251
beschikking d.d. 26 juni 2007
in de zaak van:
A.,
verzoekster,
procureur mr. J. Dijkman,
en
B.,
verweerster,
procureur mr. M.R.M. Schaap.
PROCESVERLOOP
[A.] heeft op 18 december 2006 ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift met bijlagen ingediend. Daarin wordt verzocht te bepalen dat [B.] maandelijks en telkens bij vooruitbetaling aan [A.] een bedrag van € 150,-- per kind per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de thans nog minderjarige kinderen C, D., E., en F. dient te voldoen.
[B.] heeft tijdig een verweerschrift ingediend,
De rechtbank heeft partijen, bijgestaan door hun raadslieden, gehoord ter zitting met gesloten deuren van 24 april 2007.
RECHTSOVERWEGINGEN
Tussen partijen staat het volgende vast:
- partijen zijn op 10 juli 1998 een geregistreerd partnerschap aangegaan;
- hun geregistreerd partnerschap is beëindigd door inschrijving daarvan in de registers van de burgerlijke stand op 5 juni 2003;
- tijdens het geregistreerd partnerschap zijn geboren de minderjarige kinderen C. op 15 januari 1999,
D. op 7 september 2001 en E. op 6 maart 2003;
- voor het geregistreerd partnerschap is uit verzoekster geboren het minderjarige kind F. op 25 augustus 1995 - de kinderen verblijven bij [A.].
Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil de vraag of [B.] onderhoudsplichtig is ten aanzien van de voornoemde kinderen. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van artikel 1:253w van het Burgerlijk Wetboek (BW) is een ander die met de ouder gezamenlijk het gezag uitoefent verplicht tot het verstrekken van levensonderhoud jegens het kind dat onder zijn gezag staat.
Op grond van 1:253sa, eerste lid, BW, welk artikel in werking is getreden op 1 januari 2002, oefenen een ouder en zijn geregistreerde partner die niet de ouder is over een staande geregistreerd partnerschap geboren kind, gezamenlijk het gezag uit, tenzij het kind tevens in familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder.
Tussen partijen is niet in geschil dat het oudste kind van partijen F. uit verzoekster is geboren vóór het geregistreerd partnerschap van partijen en dat partijen over dit kind niet gezamenlijk het gezag uitoefenen.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 1:253w BW, van oordeel dat [B.] derhalve niet onderhoudsplichtig is ten aanzien van F.
De rechtbank ziet geen aanleiding om voor F. een bijdrage vast te stellen op grond van de redelijkheid en de billijkheid, zoals door [A.] is betoogd, nu dit geen grond is voor de vaststelling van een onderhoudsplicht. De onderhoudsplicht jegens een kind vloeit immers enkel voort uit een daartoe strekkende wettelijke bepaling.
Wat betreft de onderhoudsplicht van [B.] ten aanzien van C. en D. overweegt de rechtbank dat deze kinderen weliswaar zijn geboren tijdens het geregistreerd partnerschap van partijen, maar vóór 1 januari 2002, de datum waarop artikel 1:253sa BW in werking is getreden. Partijen hebben derhalve niet op grond van voornoemd artikel het gezamenlijk gezag over C. en D. verkregen. Gesteld noch gebleken is dat partijen op andere grond het gezamenlijk gezag over deze kinderen hebben verkregen, bijvoorbeeld op grond van een verzoek als bedoeld in artikel 1:253t BW.
Gelet op het voorgaande is [B.] ten aanzien van de kinderen C. en D. evenmin onderhoudsplichtig.
De rechtbank tekent bij een en ander nog aan dat [A.] desgevraagd ter zitting heeft aangegeven zich niet te beroepen op analoge toepassing van artikel 1:394 BW en mogelijke strijdigheid daarvan met artikel 8 EVRM (zo daarvan gelet op HR, NJ 2002, 278 sprake zou zijn).
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat geen onderhoudsplicht van [B.] bestaat jegens de minderjarige kinderen van partijen C., D. en F., zodat de rechtbank [A.] in haar verzoek niet-ontvankelijk zal verklaren.
De overige stellingen van partijen, onder andere betreffende de draagkracht van [B.], behoeven gezien het voorgaande geen beoordeling, nu deze voor de beslissing niet van belang zijn.
BESLISSING
verklaart [A.] niet-ontvankelijk in haar verzoeken.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Smit en uitgesproken door deze ter openbare terechtzitting van 26 juni 2007 in tegenwoordigheid van mr. T.J. de Wind als griffier.