ECLI:NL:RBGRO:2007:BB9111
Rechtbank Groningen
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van co-ouderschap door slechte onderlinge verhouding en communicatie tussen ouders
In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 20 maart 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen A. (de vrouw) en B. (de man) over de wijziging van de co-ouderschapregeling en het hoofdverblijf van hun minderjarige kinderen, C. en D. De vrouw heeft op 29 augustus 2006 een verzoekschrift ingediend om de beschikking van 14 juni 2005 te wijzigen, waarin de co-ouderschapregeling was vastgelegd. De vrouw verzocht om het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te bepalen en om een omgangsregeling met de man vast te stellen. De man heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen, indien de co-ouderschapregeling niet in stand kon blijven.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is, wat leidt tot spanningen die de kinderen beïnvloeden. De vrouw heeft aangegeven geen contact meer te willen met de man, wat de rechtbank als onhoudbaar voor de co-ouderschapregeling beschouwt. De rechtbank heeft ook overwogen dat de kinderen klem dreigen te raken tussen de ouders door de slechte communicatie. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het in het belang van de kinderen is dat zij hun hoofdverblijf bij de man hebben, omdat hij hen een stabiele omgeving kan bieden.
De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw afgewezen en bepaald dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de man is. Tevens is er een omgangsregeling vastgesteld waarbij de vrouw de kinderen één weekend per veertien dagen en de helft van de vakanties bij zich mag hebben. De rechtbank heeft de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, omdat het hoofdverblijf van de kinderen bij de man is bepaald, waardoor dit verzoek zijn belang heeft verloren.