RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670408-07
datum uitspraak: 28 december 2007
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren in 1979,
wonende te [woonplaats],
thans preventief gedetineerd in P.I. HvB Ter Apel te Ter Apel.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 december 2007.
Aan verdachte is ten laste gelegd: dat
hij in of omstreeks de nacht van 25 augustus 2007 op 26 augustus 2007, te
[pleegplaats], althans in de gemeente [pleegplaats],
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en
al dan niet met voorbedachten rade een persoon, te weten [slachtoffer1] van het
leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat
opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
met een door hem, verdachte, bestuurde auto (met hoge snelheid) de fiets
waarop die [slachtoffer1] reed, van achteren heeft aangereden, ten gevolge waarvan
die [slachtoffer1] ten val is gekomen en/of op de grond terecht is gekomen,
en/of
(vervolgens) nadat die [slachtoffer1] was opgestaan (wederom) met die door hem,
verdachte, bestuurde auto (met hoge snelheid) op die [slachtoffer1] is ingereden
en/of afgereden en/of waardoor die [slachtoffer1] op de motorkap van zijn,
verdachtes, auto terecht is gekomen en/of (vervolgens) (met hoge snelheid) is
weggereden, terwijl die [slachtoffer1] nog op de motorkap van zijn, verdachtes,
auto lag en/of waardoor die [slachtoffer1] over enige afstand werd meegesleurd en/of
meegesleept en/of meegenomen, en na enige tijd van genoemde auto is gevallen
en/of (vervolgens) op het wegdek is terechtgekomen, terwijl de uitvoering van
dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de nacht van 25 augustus 2007 op 26 augustus 2007, te
[pleegplaats], althans in de gemeente [pleegplaats],
opzettelijk en met voorbedachten rade mishandelend, althans opzettelijk
mishandelend, een persoon, te weten [slachtoffer1], opzettelijk, na kalm beraad en
rustig overleg, althans opzettelijk
met een door hem, verdachte, bestuurde auto (met hoge snelheid) de fiets
waarop die [slachtoffer1] reed, van achteren heeft aangereden, ten gevolge waarvan
die [slachtoffer1] ten val is gekomen en/of op de grond terecht is gekomen,
en/of
(vervolgens) nadat die [slachtoffer1] was opgestaan (wederom) met die door hem,
verdachte, bestuurde auto (met hoge snelheid) op die [slachtoffer1] is ingereden
en/of afgereden en/of waardoor die [slachtoffer1] op de motorkap van zijn,
verdachtes, auto terecht is gekomen en/of (vervolgens) (met hoge snelheid) is
weggereden, terwijl die [slachtoffer1] nog op de motorkap van zijn, verdachtes,
auto lag en/of waardoor die [slachtoffer1] over enige afstand werd meegesleurd en/of
meegesleept en/of meegenomen, en na enige tijd van genoemde auto is gevallen
en/of (vervolgens) op het wegdek is terechtgekomen, tengevolge waarvan die [slachtoffer1]
enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 301 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 10 juli 2007, te [pleegplaats], althans in de gemeente
[pleegplaats],
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd [slachtoffer2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat
opzet als bestuurder van een auto genoemde [slachtoffer2] bij de stropdas, althans
bij een kledingstuk, heeft vastgepakt en/of vastgepakt heeft gehouden en/of
(vervolgens), terwijl hij, verdachte, genoemde [slachtoffer2] nog vastgepakt had, is
weggereden en/of waardoor die [slachtoffer2] over enige afstand werd meegesleurd
en/of meegesleept en/of na enige tijd ten val is gekomen en/of op de grond
terecht is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 10 juli 2007, te [pleegplaats], althans in de gemeente
[pleegplaats],
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer2]), als bestuurder van
een auto genoemde [slachtoffer2] bij de stropdas, althans bij een kledingstuk, heeft
vastgepakt en/of vastgepakt heeft gehouden en/of (vervolgens), terwijl hij,
verdachte, genoemde [slachtoffer2] nog vastgepakt had, is weggereden en/of waardoor
die [slachtoffer2] over enige afstand werd meegesleurd en/of meegesleept en/of na
enige tijd ten val is gekomen en/of op de grond terecht is gekomen, waardoor
deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot 4 jaar gevangenisstraf met aftrek van voorarrest.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Door de raadsman is aangevoerd dat feit 1 niet bewezen kan worden verklaard, omdat de aangifte en aanvullende verklaring van aangever [slachtoffer1] voor een (groot) deel zouden bestaan uit leugens dan wel tegenstrijdigheden en dat er voor wat betreft de vraag wie de auto bestuurde slechts één getuige (te weten aangever) is. Hierdoor zou slechts één verklaring overblijven als bewijs, hetgeen onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen.
De rechtbank overweegt hieromtrent het navolgende.
Op basis van het proces-verbaal verkeersongevallenanalyse is komen vast te staan dat er een botsing heeft plaatsgevonden tussen een rode [auto] met kenteken [kenteken] die op naam staat van de vader van verdachte en de fiets van aangever.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de (twee) verklaringen van aangever op verschillende punten niet geheel met elkaar overeenstemmen, met name voor wat betreft de wijze waarop de botsing plaatsvond. Nu de artsen in het ziekenhuis waar aangever naar toe is gebracht geconstateerd hebben dat aangever kort na het ongeval "behoorlijk in de war" was acht de rechtbank dit niet onbegrijpelijk en maakt dit niet dat zijn verklaringen als leugens moeten worden bestempeld. Voor zover de verklaringen van aangever bevestiging vinden in verklaringen van getuigen zal de rechtbank deze dan ook gebruiken voor het bewijs.
Voor wat betreft de feitelijke toedracht van de botsing gaat de rechtbank ervan uit dat aangever van achteren is aangereden, ten gevolge waarvan hij op de motorkap van de rode [auto] terecht is gekomen, waarna de auto met hoge snelheid is weggereden. Dit volgt naast de aangifte uit de verklaringen van de getuigen [getuige1] en [getuige2] en wordt ondersteund door het proces-verbaal verkeersongevallenanalyse. Dat aangever, zoals hij zelf verklaart, twee maal is aangereden acht de rechtbank niet bewezen, nu daarvoor geen steunbewijs voorhanden is.
De vraag is vervolgens wie de auto bestuurd heeft. Aangever heeft in beide verklaringen gezegd dat verdachte de bestuurder was.
Getuige [getuige3] verklaart dat hij verdachte, vlak nadat deze even tevoren ter hoogte van de kruising [Astraat] / [Bstraat] bijna een aanrijding met [getuige3] en het latere slachtoffer had veroorzaakt, als bestuurder heeft zien optreden en dat verdachte tegen zijn passagier [betrokkene] zei: "stap maar in, we gaan achter hem aan" en dat verdachte tegen getuige zei: "Ga maar aan de kant, we pakken hem toch wel." Ook heeft deze getuige verdachte of diens passagier [betrokkene], toen zij naderhand in de schuur bij [getuige3] (terug) kwamen, horen zeggen: "We hebben hem aangereden en de politie en de ambulance zijn er ook al." Deze getuige heeft in beide door hem afgelegde verklaringen duidelijk aangegeven dat verdachte de rode [auto], waarmee de aanrijding is gebeurd, bestuurde.
Voorts is er de getuige [getuige4] die verklaart dat zij heeft gezien dat verdachte ter hoogte van de kruising [Astraat] / [Bstraat] bijna een aanrijding met twee jongens op een fiets veroorzaakte met de rode [auto], hetgeen overeenkomt met de verklaring van [getuige3].
De verklaring van verdachte dat de [auto] gestolen zou zijn en dat vervolgens daarmee deze aanrijding is veroorzaakt acht de rechtbank ongeloofwaardig, omdat het de rechtbank onwaarschijnlijk voorkomt dat de dief de auto van verdachte na de aanrijding weer achter het afgesloten hek op het erf van verdachtes ouders zou hebben gestald. Verder spreken de verklaringen van de vrienden en buren van verdachte over diens verblijf gedurende de avonduren van 25 augustus 2007 elkaar onderling zodanig tegen dat de rechtbank de juistheid van die verklaringen in twijfel trekt. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat enkele getuigen zich niet nader over de vraag of verdachte de auto heeft bestuurd willen uitlaten.
Namens verdachte is voorts aangevoerd dat er mogelijk een complot tegen hem is gesmeed door enkele families in [plaats]. De rechtbank vindt in het dossier geen bevestiging voor deze complottheorie. Nu verdachte ter terechtzitting desgevraagd heeft aangegeven hierover óók niet nader te willen verklaren, zal de rechtbank dit buiten beschouwing laten.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bestuurder van de rode [auto] is geweest, waarmee de aanrijding is veroorzaakt.
De vraag of er sprake is van voorbedachte raad moet naar het oordeel van de rechtbank bevestigend worden beantwoord op grond van de verklaringen van getuige [getuige3] zoals hiervoor vermeld, de verklaring van getuige [getuige2] waarin hij aangeeft dat een fietser die met hoge snelheid reed door een rode [auto] werd aangereden waardoor deze fietser 'door de lucht vloog', het proces-verbaal verkeersongevallenanalyse waaruit blijkt dat de rode [auto] "uiterst rechts" heeft gereden en de verklaring van aangever waar hij zegt dat hij verdachte hoort zeggen: "we maken hem kapot, je ziet het zo meteen wel wat er gaat gebeuren." Verder verklaart getuige [getuige4] dat zij ziet dat verdachte na de bijna-aanrijding met aangever en getuige [getuige3], de auto ronddraait en hard achter aangever/slachtoffer, die inmiddels was weggereden in de richting van het [Cstraat], aanrijdt.
Gelet op deze verklaringen en het tijdsbestek waarin een en ander zich heeft afgespeeld is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld; verdachte heeft tijd gehad om over de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
In afwijking van hetgeen de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat het rijden op de wijze als verdachte heeft gedaan en het daarmee tegen een fietser aanrijden potentieel dodelijke gevolgen kan hebben. De door de raadsman aangedragen mening van een door hem geconsulteerde deskundige, te weten zijn niet bij naam genoemde smid annex fietsenspecialist, acht de rechtbank in dit verband van geen waarde. Verdachte heeft zijn auto als wapen gebruikt om aangever uit te schakelen.
Met betrekking tot feit 2 overweegt de rechtbank dat aangever bij een fotoconfrontatie onvoldoende overtuigend heeft kunnen aangeven welke van de hem op foto's getoonde personen de bestuurder van de auto was. Verder levert de verklaring van de enige getuige onvoldoende materiaal op om tot een bewezenverklaring te komen, omdat de getuige een onvoldoende specifiek signalement van de dader heeft gegeven, terwijl ook het door aangever genoemde kenteken niet in verband met verdachte is te brengen. Het enkele feit dat de aanrijding met een [auto2] is gebeurd en verdachte enige tijd een [auto2] in zijn bezit heeft gehad is in combinatie met de verklaringen naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende voor een bewezenverklaring van dit feit.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de nacht van 25 augustus 2007 op 26 augustus 2007, in de gemeente [pleegplaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, te weten [slachtoffer1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een door hem, verdachte, bestuurde auto (met hoge snelheid) de fiets waarop die [slachtoffer1] reed, van achteren heeft aangereden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer1] op de motorkap van zijn, verdachtes, auto terecht is gekomen en vervolgens (met hoge snelheid) is weggereden, terwijl die [slachtoffer1] nog op de motorkap van zijn, verdachtes, auto lag en waardoor die [slachtoffer1] over enige afstand werd meegenomen, en na enige tijd van genoemde auto is gevallen en vervolgens op het wegdek is terechtgekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert het volgende strafbare feit op:
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit diens justitiële documentatie d.d. 12 september 2007 en uit het onderzoek op de terechtzitting, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf moet worden opgelegd.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hoogte hiervan in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft met hoge snelheid met de door hem bestuurde auto een kwetsbare fietser aangereden, waardoor deze gewond is geraakt en enige tijd in het ziekenhuis heeft moeten verblijven. Hij heeft dit met voorbedachte raad gedaan, kennelijk met de intentie om het slachtoffer uit te schakelen. Dat het niet slechter met het slachtoffer is afgelopen is niet aan verdachte te danken. Verdachte heeft er blijk van gegeven weinig waarde te hechten aan het leven en de fysieke integriteit van anderen. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Zij acht, mede gelet op het feit dat verdachte reeds eerder veroordeeld is voor een geweldsmisdrijf, een langdurige gevangenisstraf de enige passende sanctie.
De rechtbank acht het op grond van de aard en ernst van het bewezenverklaarde aangewezen dat verdachte gedurende een langere periode niet de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen zal hebben, omdat verdachte door het plegen van het bewezen- en strafbaar verklaarde, met zijn auto als wapen, de verkeersveiligheid in ernstige mate in gevaar heeft gebracht.
De rechtbank zal deze ontzegging als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- verklaart het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
- verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
- verklaart het onder 1 primair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van TWEEËNVEERTIG MAANDEN.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot ZES MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op 1 jaar gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging ook kan worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd onthouden van het besturen van motorvoertuigen, bromfietsen daaronder begrepen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. P.H.M. Smeets, voorzitter, H.J. Bastin en A.F. Gerding, in tegenwoordigheid van D. van der Ploeg, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 december 2007.