ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE GRONINGEN
SECTOR BESTUURSRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
Reg.nr.: AWB 07/263 GEMWT G
inzake het geschil tussen
[naam], woonachtig te [woonplaats], eiser,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Winsum, verweerder,
gemachtigde: mr. E. Hardenberg, advocaat te Groningen.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 1 februari 2007. In dit (bestreden) besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de weigering handhavend op te treden ten aanzien van illegale bouwwerken op het perceel [locatie], ongegrond verklaard.
Het geschil is behandeld op de zitting van 21 november 2007.
Eiser is aldaar verschenen. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door de heer A. Spier en
mr. E. Hardenberg. Tevens is verschenen de heer D.J.P. Wever, houder van de bouwwerken.
3. Beoordeling van het geschil
3.1. Feiten en standpunten van de partijen
Op 19 augustus 2004 heeft eiser verweerder verzocht handhavend op te treden ten aanzien van illegale bouwwerken, steiger, verharding en stalling op het perceel [locatie].
Bij brief van 15 augustus 2006 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de weigering van verweerder een besluit te nemen op zijn verzoek. Eiser heeft zijn bezwaren tijdens een zitting op 11 december 2006 van de commissie bezwaar- en beroepschriften van de gemeente Winsum nader toegelicht. Bij advies van 22 januari 2007 heeft de commissie geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren. Verweerder heeft dit advies overgenomen en bij thans bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen in beroep aangevoerd dat hij, in tegenstelling tot hetgeen verweerder stelt, nog altijd een belang heeft bij de behandeling van zijn verzoek. Het besluit ten aanzien van de vergunningaanvraag heeft geen betrekking op de illegale verharding van de weg en de permanente stalling van vuilcontainers aan de weg. Voorts is eiser van mening dat de bezwaren ten aanzien van de – overige - illegale bouwwerken onverkort van kracht blijven, zodat ook in dat opzicht belang is aan te nemen.
Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat tussen partijen niet meer in geding is dat eiser geen belang meer heeft bij een beoordeling van zijn handhavingsverzoek ten aanzien van de bouwwerken die zijn gelegaliseerd middels de bouwvergunning van 13 februari 2007. Volgens verweerder beperkt het beroep zich tot de verharding van de grond en de plaatsing van enkele containers. Primair is verweerder van mening dat dit nimmer onderdeel heeft uitgemaakt van het verzoek om handhaving. Voor zover daarvan toch sprake mocht zijn, is verweerder van mening dat geen grond aanwezig is om handhavend op te treden. Eiser is allereerst geen belanghebbende met betrekking tot dit verzoek; voorts is geen sprake van overtreding van enige wettelijke regeling.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. Op grond van artikel 1:2, eerste lid, Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 6:12, eerste lid, Awb is indien het bezwaar of beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, dit niet aan een termijn gebonden.
Uit het tweede lid blijkt dat het bezwaar- of beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
Op grond van het derde lid wordt het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk verklaard indien het bezwaar- of beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
Allereerst ligt ter beoordeling van de rechtbank voor de vraag of verweerder in het bestreden besluit terecht heeft overwogen dat eiser geen belang meer heeft bij een beslissing op zijn verzoek om handhaving. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
Eiser is eigenaar van het aangrenzende perceel. De stelling van verweerder dat bij eiser ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen procesbelang meer aanwezig zou zijn aangezien verweerder voornemens was een besluit tot legalisatie te nemen, kan door de rechtbank niet worden gevolgd. Zeker ten tijde van de beslissing op bezwaar, op welk moment nog geen beslissing op het verzoek om vrijstelling en op de aanvraag van een bouwvergunning van [vergunninghouder] was genomen, is bij eiser procesbelang aanwezig. Bovendien is – nog immer - geen sprake van een besluit dat in rechte is komen vast te staan.
Reeds gelet op bovenstaande overwegingen is het beroep van eiser gegrond.
Voorts overweegt de rechtbank het volgende.
Eiser heeft op 19 augustus 2004 verzocht om handhaving inzake de illegale bouw.
Ingevolge artikel 1:3, derde lid Awb wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen. Ingevolge artikel 4:13 van de Awb neemt het bestuursorgaan binnen een redelijke termijn, en in elk geval binnen acht weken, na ontvangst van de aanvraag een besluit.
Bij indiening van het bezwaarschrift van 15 augustus 2006 had verweerder nog steeds geen besluit op het handhavings- verzoek van eiser genomen, zodat vastgesteld dient te worden dat verweerder te laat op eisers verzoek heeft beslist.
Artikel 6:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt, voor zover hier van belang, dat een bezwaar dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet aan een termijn is gebonden. Ingevolge het derde lid van voormeld artikel wordt het bezwaar echter niet-ontvankelijk verklaard, indien het bezwaarschrift onredelijk laat is ingediend.
Naar het oordeel van de rechtbank is voor het antwoord op de vraag of een bezwaarschrift onredelijk laat is ingediend niet zonder meer doorslaggevend wanneer het oorspronkelijke verzoek is ingediend, maar dienen ook de nadien door het bestuursorgaan gedane mededelingen over de wijze van afhandeling in beschouwing te worden genomen.
Verweerder heeft eiser, naar aanleiding van diens verzoek om handhaving, meegedeeld dat onderzocht zal worden of inderdaad sprake is van illegale bouw. Indien dat het geval zou zijn, zou de eigenaar van de bouwwerken verzocht worden een bouwvergunning aan te vragen. Eiser heeft nadien gerappelleerd, maar geen antwoord van verweerder ontvangen. Gelet op deze feiten en omstandigheden kan niet gesproken worden van een onredelijk laat ingediend bezwaarschrift.
Met inachtneming van het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, Awb. Voorts dient het bezwaar, voor zover het zich richt tegen het niet tijdig beslissen van verweerder, gegrond te worden verklaard. Verweerder zal opnieuw dienen te beslissen met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient ingevolge artikel 8:74, eerste lid, Awb tevens te worden bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht van € 143,00 door de gemeente Winsum aan eiser wordt vergoed.
De rechtbank ziet geen aanleiding een partij in de proceskosten te veroordelen.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 1 februari 2007;
- verklaart het bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat de gemeente Winsum eiser het betaalde griffierecht van € 143,00 dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. L.W. Janssen, voorzitter, mr. H.C.P. Venema en mr. L.J.A. Damen, rechters en in het openbaar door de voorzitter uitgesproken op 28 december 2007, in tegenwoordigheid van mr. M.J. ‘t Hart als griffier.
De rechtbank wijst er op dat partijen en belanghebbenden binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA in Den Haag.