RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Zaaknummer: AWB 06/172 BESLU
Uitspraak in het geschil tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. N.B. Swart,
het college van burgemeester en wethouders van Delfzijl, verweerder,
vertegenwoordigd door het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 16 december 2005.
In dit (bestreden) besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 11 november 2003, inhoudende de beëindiging van de verstrekkingen aan eiser in het kader van de Regeling Opvang Asielzoekers (ROA), ongegrond verklaard.
Het geschil is behandeld op de zitting van 23 oktober 2007.
Partijen zijn niet verschenen.
Feiten en standpunten van partijen
Op 19 maart 2003 heeft tussen eiser en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna:de IND) het zogenaamde terugkeer- gesprek plaats gevonden in het kader van het onderzoek in hoeverre eiser heeft meegewerkt aan het verkrijgen van (vervangende) reisdocumenten. De IND heeft uit het onderzoek geconcludeerd dat eiser onvoldoende heeft meegewerkt aan het verkrijgen van de benodigde reisdocumenten om terug te keren naar het land van herkomst.
De IND heeft verweerder op 20 maart 2003 meegedeeld dat eiser niet voldoende meewerkt aan terugkeer naar het land van herkomst.
Bij besluit van 11 november 2003 (uitgereikt aan eiser op 16 december 2003) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat de ROA-verstrekkingen worden beëindigd. Niet is gebleken van omstandigheden die nopen tot voortzetting van de verstrekkingen. Eiser is opgedragen de door hem bewoonde ROA-woning binnen drie dagen te verlaten.
Eiser heeft tegen dit besluit op 12 januari 2004 bezwaar gemaakt, aangevuld bij schrijven van 13 februari 2004 en
14 november 2005.
Verweerder heeft in het bestreden besluit zijn overwegingen van het primaire besluit herhaald. Voorts heeft verweerder overwogen dat de inspanningen die eiser heeft verricht na het terugkeergesprek niet meer worden meegewogen bij de beoordeling van de vraag of eiser er alles aan heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd om mee te werken aan zijn terugkeer naar het land van herkomst. Dat wat eiser heeft aangevoerd met betrekking tot het Project Terugkeer is in het kader van dit bezwaar niet van belang.
Eiser heeft er in beroep op gewezen, dat er voor Chinezen twee mogelijkheden zijn om in het bezit te komen van reisdocu- menten. De eerste mogelijkheid betreft de verstrekking van zoveel mogelijk gegevens aan de Chinese ambassade via de IND, op basis waarvan de ambassade een onderzoek start in China. Die mogelijkheid bestaat alleen indien de IND of de Vreemdelingendienst daartoe de gelegenheid biedt. Die gelegenheid is eiser niet geboden.
De tweede mogelijkheid is dat de betrokkene zich zelf rechtstreeks tot de ambassade wendt. Deze mogelijkheid heeft alleen zin indien de betrokkene beschikt over identiteitsdocumenten. Eiser heeft een poging gedaan daarover de beschikking te krijgen maar op zijn brief kreeg hij geen antwoord. Desalniettemin heeft eiser de ambassade bezocht, echter zonder resultaat. Eiser heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem kon worden verlangd. Er is onvoldoende rekening gehouden met de specifieke situatie van eiser en zijn land. Eiser is voorts van oordeel dat hij in zijn belangen is geschaad, nu hij niet in het bezit is gesteld van het vertrekdossier van de IND. Daarnaast heeft eiser er nog op gewezen dat hij valt onder de doelgroep van het project terugkeer, op grond waarvan hij in het bezit kan komen van een verblijfsvergunning indien sprake is van een schrijnende situatie of omdat hij buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken. Beëindiging van de voorzieningen is om die reden in strijd met de zorgvuldigheid.
Eiser heeft verzocht het beroep gegrond te verklaren met veroordeling van verweerder in de door hem gemaakte proceskosten.
Verweerder heeft op 13 april 2006 een verweerschrift ingediend, waarbij het bestreden besluit ook na kennisneming van de beroepsgronden is gehandhaafd.
Ten aanzien van het geschil
Ingevolge artikel III van het besluit van 27 maart 2001 van de Staatssecretaris van Justitie strekkende tot wijziging van de ROA eindigen de verstrekkingen van de asielzoeker, op wiens asielaanvraag voor de datum van inwerkingtreding van deze regeling in eerste aanleg of in bezwaar in negatieve zin is beslist, ten aanzien van wie een last tot uitzetting is gegeven en aan wie door de korpschef is medegedeeld dat hij de verstrekkingen moet verlaten, in afwijking van artikel 15, derde lid, aanhef en onder c, van de ROA, op de dag waarop hij Nederland ingevolge de mededeling van de korpschef dient te verlaten.
Het ten tijde van het besluit van 16 december 2005 door verweerder bij de toepassing van die bepaling gevoerde beleid, neergelegd in de Herziene werkwijze Stappenplan III, strekt ertoe dat verstrekkingen aan documentloze asielzoekers die Nederland dienen te verlaten niettemin niet worden beëindigd, doch slechts indien en zolang zij meewerken aan het verkrijgen van een vervangend reisdocument. Kernpunt van dit beleid is dat van medewerking die tot voortzetting van de verstrekkingen, hoewel daarop geen aanspraak bestaat, aanleiding geeft uitsluitend sprake is, indien en zolang de vreemdeling alles doet, wat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd om terugkeer naar het land van herkomst te bewerkstelligen.
Blijkens ter zake geldende jurisprudentie (verwezen wordt naar een uitspraak van de Afdeling van 31 augustus 2005, in zaak no. 200410064/1; AB 2005, 353) wordt het zogeheten terugkeergesprek met de IND gevoerd om te beoordelen of sprake is geweest van zodanige inspanningen, dat voortzetting van de verstrekkingen gerechtvaardigd is. Indien de vreemdeling niet kan aantonen dat hij alle activiteiten heeft verricht ten behoeve van terugkeer of vertrek naar het land van herkomst die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd, wordt daarvan mededeling gedaan aan verweerder met het verzoek de verstrekkingen aan de desbetreffende vreemdeling te beëindigen.
Verweerder mag in beginsel afgaan op de mededeling van de IND. Dit is slechts anders, indien er voor verweerder op grond van de door de vreemdeling overgelegde gegevens of anderszins gebleken feiten en omstandigheden concrete aanleiding voor twijfel is aan de juistheid van de mededeling. Het terugkeergesprek vormt aldus het peilmoment voor de beoordeling, of de vreemdeling heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting. Indien op dat tijdstip blijkt, dat ten tijde van dat gesprek onvoldoende inspanningen zijn verricht, kan dat gebrek niet door inspanningen nadien worden hersteld.
Dit laat onverlet dat de desbetreffende vreemdeling de mogelijkheid heeft beletselen tegen de beëindiging van de verstrekkingen naar voren te brengen, dan wel gegevens over te leggen, waaruit blijkt dat de IND niet in redelijkheid tot zijn standpunt heeft kunnen komen en waarmee verweerder bij het nemen van zijn besluit rekening dient te houden.
Verweerder heeft aan het besluit van 16 december 2005 ten grondslag gelegd dat eiser is aangezegd Nederland te verlaten en dat hij onvoldoende medewerking heeft verleend aan zijn terugkeer naar China.
Volgens het verslag van het terugkeergesprek op 19 maart 2003 is eiser niet bij de Chinese ambassade geweest. Van de brieven die hij naar familie in China heeft verzonden heeft hij geen bewijzen overgelegd. Ook blijkt uit dat verslag dat eiser zich niet heeft gemeld bij de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). Het in beroep ingenomen standpunt dat eiser de ambassade wel heeft bezocht moet reeds daarom falen, nu eiser dat gegeven niet heeft onderbouwd door schriftelijke bewijsmiddelen.
Onder deze omstandigheden heeft verweerder zich op grond van de door de IND verstrekte gegevens in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet alles heeft gedaan, wat redelijkerwijs van hem kon worden verlangd om terugkeer naar zijn land van herkomst te bewerkstelligen.
Ook hetgeen eiser overigens in beroep heeft aangevoerd leidt de rechtbank niet tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank merkt daarbij op dat niet het feit dat eiser geen reisdocumenten heeft verkregen ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit, maar het feit dat hij vóór het terugkeergesprek van 19 maart 2003 onvoldoende actie heeft ondernomen om deze documenten te verkrijgen; eiser heeft in onvoldoende mate vorm gegeven aan zijn inspanningsverplichting.
De rechtbank stelt voorts vast dat de in het verslag van het terugkeergesprek geconstateerde gebreken van beperkte omvang zijn gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank is op voorhand uitgesloten dat eventuele nadere informatie van de IND, waarop in beroep wordt gedoeld, tot een ander oordeel over de meewerkplicht zou kunnen leiden. Verweerder was in dit geval dan ook niet gehouden nader advies van de IND in te winnen of af te wachten, alvorens het besluit tot beëindiging van de aan eiser toegekende verstrekkingen te handhaven.
Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
Het beroep van eiser moet daarom ongegrond worden verklaard.
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. L.W. Janssen en in het openbaar door hem uitgesproken op 24 oktober 2007 in tegenwoordigheid van G. Rammeloo als griffier.
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA in Den Haag
Afschrift verzonden op:
typ: GR