RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Zaaknummer: AWB 06/1194 WAO
Uitspraak in het geschil tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 14 juli 2006.
In dit (bestreden) besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van
12 januari 2006, waarbij de uitkering van eiser ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 12 maart 2006 wordt ingetrokken, ongegrond verklaard en het besluit van 12 januari 2006 gehandhaafd.
Het geschil is behandeld op de zitting van 20 november 2007.
Eiser is aldaar verschenen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door J.A. Klaver en mr. S.T. Dieters
3. Beoordeling van het geschil
3.1 feiten en procesverloop
Eiser, geboren op [datum], was voorheen werkzaam als verkoper/bezorger in een "doe het zelf" zaak, gedurende 40 uur per week. Met ingang van 17 november 1983 heeft hij zich arbeidsongeschikt gemeld wegens psychische decompensatie. Met ingang van 15 november 1984 is aan eiser een uitkering ingevolge de WAO toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100 %.
Bij besluit van 18 augustus 2004 (in werking getreden op 1 oktober 2004) (Staatsblad 2004, nr. 434) is het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten gewijzigd (hierna: Schattingsbesluit 2004).
Op 1 oktober 2004 is de Wet wijziging systematiek herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidswetten in werking getreden. Bij deze wet is bepaald dat uitkeringsgerechtigden die, zoals ook eiser, zijn geboren na 1 juli 1949 worden herbeoordeeld aan de hand van het per 1 oktober 2004 gewijzigde Schattingsbesluit. Deze wijziging heeft geleid tot een collectieve herbeoordelingsoperatie.
Ook eiser is in dit kader herbeoordeeld op grond van het Schattingsbesluit 2004. Deze herbeoordeling heeft geleid tot het besluit van verweerder van 12 januari 2006, waarbij de aan eiser toekende uitkering ingevolge de WAO per 12 maart 2006 is ingetrokken.
Bij brief van 17 februari 2006 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 januari 2006. Eiser is in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren nader toe te lichten tijdens de hoorzitting van 21 juni 2006. Van deze gelegenheid heeft hij gebruik gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Bij brief van 19 augustus 2006 heeft eiser beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft op 11 september 2006 de op de zaken betrekking hebbende stukken ingediend en een verweerschrift. Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, aan partijen toegezonden.
3.2 Standpunten van partijen
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet arbeidsgeschikt is. Het is eiser iedere dag duidelijk dat hij bij de activiteiten die hij in en rond het huis doet, vrijwel direct overbelast raakt. Dit gevoel uit zich door een zware druk in zijn hoofd, gevolgd door hoofdpijn. Wanneer eiser dit gevoel negeert, resulteert dit binnen een aantal dagen in een migraineaanval. Eiser is van mening dat zijn beperkingen onvoldoende zijn onderkend. Eiser meent steun in zijn standpunt te kunnen vinden door het feit dat eiser sinds 1984 in de WAO zit, waarbij eiser steeds voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is geacht.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser zijn stellingen niet met (nieuwe) medische gegevens heeft onderbouwd. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapportage van 5 juli 2006, nadat aan de huisarts van eiser nadere medische informatie is verzocht, geconcludeerd dat er geen medische argumenten zijn om de belastbaarheid, zoals de primaire verzekeringsarts deze heeft geformuleerd, voor de datum in geding te wijzigen.
Tussen partijen is in geschil of verweerder op goede gronden de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 12 maart 2006 heeft vastgesteld op minder dan 15% en de WAO-uitkering heeft ingetrokken. Op 29 december 2005 is de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet Wia) in werking getreden. Niet in geschil is dat op eiser de WAO van toepassing blijft.
Het begrip arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO heeft een beperkte betekenis. Een verzekerde wordt - samengevat - slechts dan arbeidsongeschikt geacht indien zijn verdienvermogen als een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte met tenminste 15% is afgenomen.
Het verdienvermogen wordt vastgesteld door de mogelijke inkomsten die de betreffende (zieke) verzekerde nog met gangbare arbeid zou kunnen verwerven te vergelijken met hetgeen een soortgelijke gezonde persoon gewoonlijk verdient.
Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid dienen verder de bepalingen van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in acht te worden genomen.
Ingevolge artikel 43 WAO wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering ingetrokken wanneer de arbeidsongeschiktheid is geëindigd of beneden 15% is gedaald.
Eiser is herbeoordeeld aan de hand van het Schattingsbesluit 2004. De aanpassingen van het Schattingsbesluit betroffen niet de definitie van de medische beperkingen die tot arbeidsongeschiktheid leiden, maar de wijze waarop via de arbeidskundige beoordeling de perspectieven op de arbeidsmarkt worden vastgesteld. De nadruk is meer komen te liggen op arbeidsgeschiktheid dan op arbeidsongeschiktheid. In het Schattingsbesluit 2004 is - voor zover hier van belang - bepaald dat het besluit niet geldt voor arbeidsongeschikten die recht op een uitkering met een ingangsdatum voor het moment van inwerkingtreding van dit besluit hebben en die geboren zijn voor of op 1 juli 1949. Deze uitzondering is blijkens de nota van toelichting gemaakt in verband met de wens om deze groep arbeidsongeschikten te ontzien in verband met hun leeftijd en arbeidsmarktkansen.
Nadien bij Wet van 1 december 2005 (Staatsblad 2005, nr. 624), houdende wijziging van de arbeidsongeschiktheidswetten in verband met verlaging van de leeftijdsgrens voor de eenmalige herbeoordelingen is de maximumleeftijdsgrens van degenen die bij de herbeoordelingsoperatie worden betrokken met 5 jaar verlaagd zodat arbeidsongeschikten geboren in de periode vanaf 2 juli 1949 tot en met 1 juli 1954 ook zijn uitgezonderd van de eenmalige herbeoordeling.
Bij besluit van 29 augustus 2007, houdende wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in verband met de verlaging van de leeftijdsgrens voor de toepasselijkheid van het aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Staatsblad 2007, nr. 324) is vervolgens bepaald dat het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zoals dat luidde voor de wijziging op 18 augustus 2004, per 22 februari 2007 (datum waarop het kabinet aantrad) weer van toepassing is op een recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering van degene die vóór of op 1 juli 1959 is geboren. Deze wijzing houdt verband met de afspraak in het Coalitieakkoord (kabinet Balkenende IV, 2007) om de leeftijdsgrens van degene die (in het kader van de eenmalige herbeoordelingsoperatie) worden herbeoordeeld op basis van het Schattingsbesluit 2004 te verlagen van 50 naar 45 jaar.
Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat in de Nota van Toelichting op het Besluit van 29 augustus 2007 is opgenomen dat degenen die inmiddels zijn herbeoordeeld op basis van het in 2004 aangepaste Schattingsbesluit, en die niet volledig, arbeidsongeschikt zijn verklaard, ambtshalve door het UWV worden herbeoordeeld op basis van een dossieronderzoek, tenzij de betrokkene aangeeft daar geen prijs op te stellen. Ter zitting is door de gemachtigden van verweerder verklaard dat ook eiser ambtshalve wordt herbeoordeeld en op 22 oktober 2007 door een verzekeringsarts is gezien.
Nu eiser vóór 1 juli 1959 is geboren maar het bestreden besluit dateert van voor 22 februari 2007 dient de rechtbank thans te beoordelen of verweerder op grond van het Schattingsbesluit 2004 de WAO-uitkering van de eiser terecht heeft ingetrokken.
De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep alleen grieven ten aanzien van zijn medische beoordeling heeft aangevoerd. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
De verzekeringsarts P.A.M. van Zelst heeft bij brief van 16 september 2005 de heer C.J.F. Kemperman, zenuwarts/neuroloog/psychiater, om een expertise verzocht. De heer C.J.F. Kemperman komt in zijn rapportage van 21 november 2005 tot de conclusie dat sprake is van beroepsmatige problematiek met een somatiseringstendens en enige kwetsbaarheid in de persoonlijkheid (met namen cluster C trekken). Eiser is een spanningsgevoelige man, beperkt qua werk onder tijds- en tempodruk, conflicterende functie-eisen en conflicthantering. De heer C.J.F. Kemperman heeft een beperkingenprofiel aan zijn rapportage bijgevoegd.
De verzekeringsarts P.A.M. van Zelst is in zijn rapportage van 12 december 2005, mede op grond van zijn rapportage van 1 september 2005 en voornoemd rapport van de heer C.J.F. Kemperman, tot de conclusie gekomen dat eiser beperkingen heeft ten aanzien van arbeid als gevolg van spanningsgevoeligheid, waardoor eiser beperkt is qua werk onder tijds- en tempodruk, conflicterende functie-eisen, samenwerken en conflicthantering. Deze beperkingen heeft hij tot uitdrukking gebracht in het formulier Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Eiser is aangewezen op een voorspelbare werksituatie, zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen, zonder veel deadlines en productiepieken. Er dient sprake te zijn van een afgebakende deeltaak zonder leidinggevende aspecten.
Eiser heeft in bezwaar aangevoerd dat hij niet arbeidsgeschikt is. Hij voelt bij activiteiten dagelijks zware druk in zijn hoofd, gevolgd door hoofdpijn. Indien hij dat gevoel negeert resulteert dit zeker binnen enkele dagen in een migraine aanval en onvermijdelijke uitval.
Bij brief van 21 juni 2006 heeft de bezwaarverzekeringsarts de heer S.A.A.B. Vaes, huisarts van eiser, verzocht om informatie. Op 23 juni 2006 heeft de huisarts de bezwaarverzekeringsarts geïnformeerd. Daarbij is gesteld dat eiser dankzij de WAO-uitkering weinig ziek is. Maar dat eiser bij de minste of geringste druk van bovenaf heftige hoofdpijn krijgt waardoor hij enige weken uit de roulatie is, ook in de thuissituatie.
De bezwaarverzekeringsarts H.J.M. Boersema heeft op 5 juli 2006 gerapporteerd.
Hij heeft vastgesteld dat de heer C.F.J. Kemperman bij zijn afwegingen het klachtenbeeld, het functioneren, de aard en de ernst van de psychiatrische aandoening van eiser heeft betrokken. Hij acht het onderzoek niet onzorgvuldig en ook niet onvolledig te noemen en acht het besluit van de primaire verzekeringsarts om de voorgestelde beperkingen over te nemen bij de vaststelling van de belastbaarheid aannemelijk.
De informatie verkregen van de huisarts bevat geen nieuwe medische feiten, ook niet over de diagnose of beloop of verandering thans. In de FML worden situaties benoemd die eiser moet mijden. Dit zijn de situaties die hem, gelet op de geconstateerde ziekte en gebrek, spanning opleveren. Daarmee is de druk en de spanning zoals eiser en zijn huisarts ze noemen geconcretiseerd in de items in het FML. De geformuleerde beperkingen passen bij een medisch beeld zoals de zenuwarts dat benoemt. Hij is van oordeel dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het primaire medische oordeel.
Nu de bezwaarverzekeringsarts kennis heeft genomen van alle voorhanden zijnde medische gegevens en door eiser geen nadere nieuwe medische gegevens in geding zijn gebracht, is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft kunnen uitgaan van de verzekeringsgeneeskundige rapportages en dientengevolge van de daarbij vastgestelde belastbaarheid. De rechtbank is daarbij niet gebleken dat de beperkingen van eiser onvoldoende zijn onderkend. De medische beoordeling is gelet op vorenstaand naar het oordeel van de rechtbank niet onzorgvuldig tot stand gekomen. De inschatting van de belastbaarheid van eiser is in lijn met zowel de bevindingen van de verzekeringsarts, de bezwaarverzekeringsarts, evenals van de heer C.J.F. Kemperman
De rechtbank acht zich dan ook voldoende voorgelicht over de gezondheidssituatie van eiser ten tijde in dit geding van belang. Gelet op het door de heer C.J.F. Kemperman uitgebrachte rapport ziet de rechtbank geen aanleiding om een nader medisch onderzoek in te stellen.
Hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd treft derhalve geen doel.
Het beroep van eiser moet daarom ongegrond worden verklaard.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.P. den Hollander en in het openbaar door haar uitgesproken op 26 november 2007 in tegenwoordigheid van mr. G.G. Doornbos als griffier.
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA in Utrecht.
Afschrift verzonden op:
typ: GGD