ECLI:NL:RBGRO:2008:2
Rechtbank Groningen
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen dwangbevel van het Bedrijfstakpensioenfonds voor het Horecabedrijf
In deze zaak gaat het om een verzetprocedure tegen een dwangbevel dat door de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Horecabedrijf is uitgevaardigd. De eiser, voormalig bestuurder van de besloten vennootschap [b.v.], heeft op 12 februari 2007 verzet aangetekend tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel dat op 15 januari 2007 aan hem was betekend. De Stichting had [b.v.] voor de jaren 2002, 2003 en 2004 pensioenpremies in rekening gebracht, welke onbetaald waren gebleven. De eiser betwistte de vordering van de Stichting en stelde dat er geen tijdige en rechtsgeldige mededeling van betalingsonmacht was gedaan, zoals vereist door artikel 23 van de Wet Bpf.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser als bestuurder van [b.v.] hoofdelijk aansprakelijk is voor de onbetaald gebleven pensioenpremies. De Stichting had de eiser schriftelijk medegedeeld dat hij als bestuurder aansprakelijk werd gesteld, maar deze mededeling was te laat gedaan. De rechter oordeelde dat er geen rechtsgeldige mededeling van betalingsonmacht was gedaan, waardoor het vermoeden bestaat dat de niet-betaling aan de eiser te wijten is. De eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet verantwoordelijk was voor het niet voldoen aan de meldingsplicht.
De vordering van de eiser om het dwangbevel te vernietigen werd afgewezen, en hij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten in de verzetprocedure. De kantonrechter concludeerde dat de Stichting gerechtigd was om het dwangbevel uit te vaardigen en dat de eiser de daarmee gepaard gaande kosten verschuldigd was. De uitspraak werd gedaan door mr. F. de Jong op 9 juli 2008.