RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: Awb 07-0748 AW
Uitspraak in het geschil tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde mr. F.H. Kappelhof,
de korpsbeheerder van de regiopolitie Groningen, verweerder,
gemachtigde mr. A.E.L. Weistra,
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 21 mei 2007, waarin het besluit van 16 januari 2007, inhoudende voorwaardelijk ontslag en overplaatsing van Delfzijl naar Groningen, is gehandhaafd.
Het geschil is behandeld op de zitting van 13 december 2007.
Bij beslissing van 14 december 2007 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en bepaald dat [ge[getuige1] en [getuige2] als getuigen worden gehoord.
Op de zitting van 29 januari 2008 zijn [getuige1] en [getuige2] als getuigen gehoord.
Op beide zittingen is eiser is met gemachtigde verschenen. Namens verweerder is (telkens) verschenen mr. A.E.L. Weistra.
3. Beoordeling van het geschil
3.1. Feiten en zaaksverloop
Eiser, geboren op 27 februari 1962, is in 2006 werkzaam als coördinator cluster arrestantenzorg te Delfzijl. Op 1 januari 2006 is [getuige1] als arrestantenwacht bij genoemd cluster begonnen. In januari is tevens een audit bij de arrestantenzorg opgestart.
Bij mail van 18 april 2006 heeft [getuige2], Unitchef Bewaking Transport, Executie (BTE), aan onder meer eiser, [getuige1] en [naam1] het volgende bericht:
'(...) De rapportage is in concept gereed (...) Hieruit komt naar voor dat er in de nachtdiensten wordt geslapen. Dit is voor mij onacceptabel. Ik wilde de definitieve rapportage niet afwachten om jullie er op te wijzen dat er vanaf heden NIET MEER WORDT GESLAPEN! Met name de veiligheid van arrestanten wordt op het spel gezet als er niet alert gereageerd kan worden c.q. wordt; denk hier b.v. aan de Schipholbrand.
Ik verzoek/draag de coördinatoren op hierop toe te zien!
Wanneer wordt geconstateerd dat er, ondanks deze mededeling, nog steeds wordt geslapen en dit wordt "ontdekt" er passende maatregelen tegen deze collega's zullen worden genomen.'
Bij mail van 19 april 2006 heeft [getuige2] op een mail van [naam1] als volgt geantwoord:
'(...) In mijn ogen is er een verschil in slapen en slapen; wat bedoel ik? er is een groot verschil: dat je ogen in de loop van de nacht dicht zakken en een matras op de grond leggen waar je bewust gaat slapen. Het laatste is voor mij onbestaanbaar en niet te tolereren! (...)'
Op 26 april 2006 zijn eiser en [getuige1] om 23:00 uur begonnen aan een nachtdienst.
[getuige1] heeft tijdens de nachtdienst, op 27 april 2006 rond 01:30 uur, contact met
[getuige2] opgenomen met de melding dat eiser handelingen heeft verricht die gericht zijn op het slapen tijdens de nachtdienst.
[getuige2] heeft later die dag, op 27 april 2006, contact opgenomen met eiser. In een door [getuige2], [naam2], Clusterchef arrestantenzorg, en eiser op 27 april 2006 (voor gezien) ondertekend memo staat dat eiser het volgende heeft verklaard:
'Ik erken, dat ik op 27 april 2006 omstreeks 02.00 uur een kussen gepakt heb en op de bank ben gaan zitten, waarbij ik de voeten op tafel heb. Hierop ben ik vermoedelijk in slaap gevallen. Ik weet mij nog te herinneren, dat ik rond 04.00 uur wakker geweest ben. Vervolgens ben ik tot ongeveer 05.00 uur weer in slaap gevallen. Tijdens mijn nachtdienst heb ik de sleutel in de deur gelaten, welke toegang geeft tot de recherche vleugel van de basiseenheid Delfzijl. Ook de schuifdeur, die toegang biedt tot het cellen complex was dicht. Ik realiseer mij, dat dit in verband met de brandveiligheid niet de juiste manier is. (...) Achteraf ben ik het met jullie eens, dat ik fout heb gehandeld en dat ik niet had mogen slapen tijdens de nachtdienst.'
Bij brief van 30 april 2006 heeft eiser bericht dat hij vermoedelijk is ingedommeld, maar dat hij niet willens en wetens in slaap is gevallen.
In een door [getuige2], [naam2] en [getuige1] op 1 mei 2006 (voor gezien) ondertekend memo staat dat [getuige1] het volgende heeft verklaard:
'Na een aantal werkzaamheden te hebben verricht waren wij rond 01:00 uur klaar. Vervolgens hebben wij nog wat gepraat en rond 01:15 uur ben ik naar het toilet gegaan. [eiser] was intussen begonnen met het uitdoen van de bewakingsmonitoren en de in de wacht staande terminals. Dit zag ik, toen ik weer in de wacht kwam. Ook had hij intussen een deken en een kussen met sloop, zoals deze door de arrestanten wordt gebruikt, op de bank neergelegd. Ook was de deur naar de afdeling Recherche reeds afgesloten en zat de sleutel aan de binnenzijde. Vervolgens is [eiser] op de bank gaan zitten en heeft de deken om zich heen gewikkeld. Ik heb toen een film in de video gedaan met de bedoeling deze samen te gaan kijken. Hierop antwoordde [eiser] ga maar alleen kijken. Vervolgens zag ik, dat [eiser] aanstalten maakte om te gaan slapen. Ik ben toen naar het toilet gegaan om mijn Unitchef in te lichten. Nadat ik deze gesproken had ben ik teruggegaan naar de wacht. Ik zag toen dat [eiser] sliep. Hij heeft niet gemerkt dat ik binnenkwam. In opdracht van mijn Unitchef heb ik alle apparatuur weer aangedaan en heb ik de sleutel uit de hierboven genoemde deur gehaald. Mijn Unitchef had mij ook opdracht gegeven om [eiser] wakker te maken. Al pratende heb ik dat geprobeerd, doch hierop werd niet gereageerd. Op een bepaald moment werd [eiser] wakker van het lawaai en zei dat ik de tv zachter moest zetten. (...)'
Op 1 mei 2006 en 18 juni 2006 heeft eiser met [getuige1] gevoerde gesprekken opgenomen. Deze gesprekken zijn vervolgens door de vrouw van eiser op schrift gesteld. In een van de gesprekken, op 18 juni 2006, heeft [getuige1] het volgende tegen eiser gezegd: '(...) zal ik eens vertellen wat ze tegen mij toen zeiden toen ze mij gebeld hadden toen ik thuis was. (...) Dat was [getuige2] hè (...) Hij overblufte mij, ja. Wij zijn er achter gekomen dat er in jullie dienst geslapen wordt. Welke in jullie diensten? Van jou en [eiser]. Ik zei: Nou als jij denkt dat wij slapen, maar wij dommelen. Nee, wij zijn er achter gekomen dat jullie willen slapen. Toen wist hij het allemaal al. (...)'
Bij brief van 15 mei 2006 heeft eiser aan [naam3], Divisiechef Regionale Executieve Taken (RET), bericht dat hij de memo van 27 april 2006 'voor gezien' en niet 'voor akkoord' heeft getekend omdat hij het niet eens is met de weergave. Daarnaast heeft eiser zijn versie van het gebeuren op schrift gesteld.
Op 21 juni 2006 is door verweerder aan eiser het voornemen geuit tot het opleggen van voorwaardelijk ontslag en overplaatsing van Delfzijl naar Groningen.
Bij brief van 11 juli 2006 heeft de gemachtigde van eiser zijn zienswijze kenbaar gemaakt. Dit heeft verweerder alsnog doen besluiten een intern onderzoek op te starten. Het onderzoek heeft zich gericht op het vermoeden dat eiser tijdens het verrichten van de nachtdienst op 27 april 2006 heeft geslapen en dat hij daarmee zijn functie niet naar behoren heeft vervuld.
In het kader van het onderzoek zijn [getuige1], op 8 september 2006 en 2 november 2006, en eiser, op 3 oktober 2006, gehoord.
Bij brief van 25 oktober 2006 zijn de door eiser opgenomen gesprekken aan de Afdeling Integriteit en Bedrijfsveiligheid (Interne Onderzoeken) gestuurd. Omdat deze gesprekken afwijken van de verklaring die [getuige1] op 8 september 2006 heeft afgelegd is [getuige1] op 2 november 2006 wederom verhoord. Hij heeft hierbij het volgende verklaard:
'Ik heb veel gesprekken met [eiser] gevoerd. Ik heb het spel gespeeld en heb toneel gespeeld. Ik moest meedoen. Ik moest niet opvallen. Ik voelde de druk nadat [eiser] gesnapt werd. (...) Mijn antwoorden heb niets te maken met de waarheid. Ik praat gewoon met hem mee.'
Op 7 november 2006 is het interne onderzoek afgerond.
Bij besluit van 16 januari 2007 is overgegaan tot voorwaardelijk ontslag en overplaatsing van Delfzijl naar Groningen. Op 7 februari 2007 is door eiser bezwaar aangetekend.
Bij besluit van 21 mei 2007 is het besluit van 16 januari 2007, met uitzondering van een enkele wijziging, gehandhaafd. Op 12 juli 2007 heeft eiser beroep ingesteld.
3.2. Standpunten van partijen
Bij beroepschrift verzoekt eiser de rechtbank zijn beroep gegrond te verklaren en voert hij hiertoe -samengevat- het volgende aan.
Eiser stelt dat de bij mail van 18 april 2007 gegeven dienstopdracht, zeker gelet op de mail van 19 april 2007 aan [naam1], onvoldoende is. Hij ontkent tevens dat hij op 27 april 2006 in slaap is gevallen en verwijst hiertoe naar door hem na 27 april 2006 afgelegde verklaringen.
De eerste door hem afgelegde verklaring en de verklaringen van [getuige1] hebben, gezien de gesprekken van 1 mei 2007 en 18 juni 2007, ten onrechte geleid tot de conclusie dat hij heeft geslapen.
Daarnaast vindt eiser het onderzoek onzorgvuldig, onder meer omdat het onderzoek gebaseerd is op één verklaring en informatie uit 1994 is gebruikt die destijds niet is gedocumenteerd. Voorts wijst eiser op ondercapaciteit en het gegeven dat hij zijn functie tussen april 2006 en november 2006 nog heeft mogen uitoefenen.
Tegen het besluit tot overplaatsing heeft eiser op de zitting van 13 december 2007 kenbaar gemaakt geen beroep meer te willen instellen.
Bij verweerschrift van 30 juli 2007 verzoekt verweerder het beroep ongegrond te verklaren.
Ingevolge artikel 64 van het BARP (Besluit algemene rechtspositie politie) is de ambtenaar, indien het belang van de dienst dit in bijzondere gevallen vordert, verplicht zijn functie op een andere dan de hem aangewezen plaats van tewerkstelling of binnen een ander dan het hem aangewezen werkgebied uit te oefenen of, al dan niet op een andere dan de hem aangewezen plaats van tewerkstelling of binnen een ander dan het hem aangewezen werkgebied, een andere functie dan die waarin hij is aangesteld, mits dit redelijk is in verband met zijn persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten.
Ingevolge artikel 76 van het BARP kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, disciplinair worden gestraft.
Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Ingevolge de artikelen 77 en 78 van het BARP kan als straf tot voorwaardelijk ontslag worden overgegaan.
3.4. Rechtsoverwegingen
Vooreerst stelt de rechtbank vast dat slapen in de nachtdienst van 26 op 27 april 2006 kan worden aangemerkt als plichtsverzuim. Dit is reeds gelegen in het feit dat daarmee de veiligheid van arrestanten, die eiser als dienstdoende arrestantenverzorger dient te waarborgen, in gevaar kan komen. Daar komt in deze zaak nog bij dat voorafgaand aan 27 april 2006 [getuige2] bij mail van 18 april 2006 nadrukkelijk kenbaar heeft gemaakt dat niet mag worden geslapen tijdens de nachtdienst. Deze mail is gestuurd naar aanleiding van een conceptrapport van een gehouden audit, waarin naar voren komt dat binnen het cluster arrestantenzorg te Delfzijl tijdens de nachtdienst een veldbed wordt opgemaakt ten behoeve van de nachtrust van de dienstdoende arrestantenwacht.
Op 23 augustus 2006 heeft [getuige2] in het kader van het interne onderzoek verklaard dat 'indien men tijdens een nachtdienst even op de bank of een stoel wat weg dommelt' dit niet als slapen wordt beschouwd.
Dit in acht nemende kunnen er drie situaties worden onderscheiden; de situatie waarin iemand dommelt op een bank of een stoel, de situatie dat iemand op een bank of een stoel in slaap valt en de in de audit geschetste situatie waarin iemand op een veldbed of een matras slaapt.
Eiser heeft op 27 april 2006 een verklaring, waarin staat dat hij heeft verklaard dat hij op 27 april 2006 na 02:00 uur vermoedelijk in slaap is gevallen en tussen 04:00 uur en 05:00 uur weer in slaap is gevallen, 'voor gezien' getekend.
Eiser heeft bij de op 3 oktober 2006 ondertekende verklaring, waarin staat dat hij niet heeft geslapen, na duidelijke voorlezing volhard. Eiser heeft bij brief van 15 mei 2006 en op de zitting van 13 december 2007 verklaard dat hij de verklaring van 27 april 2006 'voor gezien' heeft getekend omdat hij geen onjuistheden van de verhoorders mocht wijzigen. Vrijwel direct na dit verhoor heeft eiser bij brieven van 30 april 2006, 15 mei 2006 en 28 september 2006 de volgens hem juiste versie van het gebeuren beschreven. In deze brieven stelt eiser -samengevat- dat hij na 02:00 uur vermoedelijk is ingedommeld, dat hij om 04:00 uur werkzaamheden heeft verricht en voor 05:00 uur vermoedelijk weer is ingedommeld. Ook in het met [getuige1] gevoerde en opgenomen gesprek van 1 mei 2006 heeft eiser gezegd dat hij heeft gedommeld en niet geslapen.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank niet -zonder meer- uitgaan van de juistheid van de op 27 april 2006 door eiser afgelegde verklaring.
Centraal staat dan ook de vraag of eiser heeft geslapen of, zoals hij zelf stelt, heeft gedommeld, waarbij het opmerking verdient dat de in de audit geschetste situatie (die objectief goed is waar te nemen) zich niet voordoet.
[getuige1] is de enige persoon die het verschil tussen dommelen en slapen heeft kunnen waarnemen. Aangezien eiser, zo verklaart [getuige1], op geen enkel moment door [getuige1] is aangestoten of bewust is wakker gemaakt moet volledig worden vertrouwd op de subjectieve waarneming van [getuige1] dat eiser daadwerkelijk heeft geslapen. In zo'n geval mag geen plaats zijn voor enige twijfel aan de betrouwbaarheid van de gedane waarneming.
Hoewel de rechtbank niet twijfelt aan de oprechtheid van [getuige1] om de volledige waarheid te spreken is op twee punten onduidelijkheid ontstaan.
Vooreerst is niet duidelijk welke verklaring(en) [getuige1] voor 1 mei 2006 heeft afgelegd.
[getuige2] heeft op de zitting van 29 januari 2008 verklaard dat hij op 27 april 2006, tussen het einde van de nachtdienst en het verhoor van eiser, een verklaring van [getuige1] heeft afgenomen. Nadat [getuige2] is geconfronteerd met het gegeven dat de eerste zich in het dossier bevindende verklaring van 1 mei 2006 dateert heeft hij -samengevat- verklaard dat hij geen gespreksverslagen heeft gemaakt van eerdere gesprekken met [getuige1].
[getuige1] heeft op de zitting van 29 januari 2008 verklaard dat op 27 april 2006 een verklaring van hem is afgenomen en dat hij deze verklaring ook heeft ondertekend. [getuige1] heeft niet kunnen verklaren waarom de eerste zich in het dossier bevindende verklaring van 1 mei 2006 dateert en gaat ervan uit dat hij in dat geval pas op 1 mei 2006 een verklaring heeft afgelegd.
Aangezien geen gespreksverslag is opgemaakt en getuigen onvoldoende herinneringen bewaren aan hun gesprek(ken) voor 1 mei 2006 kan geen inzicht worden geboden in de wijze waarop de verklaring van [getuige1] tot stand is gekomen. Dit terwijl duidelijkheid hierover gewenst is. Zo heeft [getuige1] op 18 juni 2006, in het kader van zijn 'toneelspel', tegen eiser
-samengevat- gezegd dat hij op 27 april 2006 met [getuige2] heeft besproken of eiser aan het slapen of aan het dommelen was. Aangezien een gespreksverslag ontbreekt, en ieder geval [getuige1] geen herinnering meer aan andere gesprekken bewaart, is onduidelijk of, en zo ja hoe, dit punt, en de kwalificatie van de door [getuige1] gedane waarneming, is besproken
vóór de zich in het dossier bevindende verklaring van 1 mei 2006.
Een tweede punt dat op de zitting naar voren is gekomen is de op onderdelen gewijzigde verklaring van [getuige1]. Een voorbeeld hiervan is dat [getuige1] op de zitting heeft verklaard dat hij op 27 april 2006 om 01:30 uur tegen [getuige2] heeft gezegd dat eiser aan het slapen was, terwijl het tegendeel blijkt uit eerder door hem en [getuige2] afgelegde verklaringen.
Hieruit volgt niet dat vaststaat dat eiser niet heeft geslapen, en dat [getuige1] bezijdens de waarheid heeft verklaard, doch geeft wel aanleiding voor enige twijfel aan de betrouwbaarheid van de op 1 mei 2006 vastgelegde waarneming.
De ontstane twijfel op dit punt moet in het voordeel van eiser worden uitgelegd.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat, nu het eiser verweten plichtsverzuim niet genoegzaam is komen vast te staan, verweerder niet bevoegd was een disciplinaire straf op te leggen. De rechtbank zal het bestreden besluit van 21 mei 2007 vernietigen.
Het beroep is dan ook gegrond.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient ingevolge artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tevens te worden bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht ad € 143,00 door verweerder aan eiser wordt vergoed.
De rechtbank acht verder termen aanwezig verweerder op de voet van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken.
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 21 mei 2007;
- veroordeelt de Regiopolitie Groningen in de proceskosten van eiser tot een bedrag van in totaal € 644,00;
- bepaalt dat de Regiopolitie Groningen het door eiser betaalde griffierecht van € 143,00 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. A. Houtman en door haar in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2008 in tegenwoordigheid van mr. G.G. Doornbos als griffier.
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA in Utrecht.