RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 630549-07 (Promis)
datum uitspraak: 24 april 2008
raadsvrouw: mr. P. Rietberg
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
tot aan de terechtzitting van 10 april 2008 verblijvende in P.I. Overijssel, PIV Zwolle.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van de onderzoeken op de terechtzittingen van
10 maart 2008 en 10 april 2008.
Aan verdachte is (met toepassing van de artikelen 261, derde lid, en artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering) ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 23 november 2007 te Leens, gemeente De Marne,
als moeder, ter uitvoering van een onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar
aanstaande bevalling genomen besluit, althans onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar bevalling, haar kind bij of kort na de geboorte opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet bij dat kind, bij of kort na de geboorte,
de keel en/of hals dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of samengedrukt en/of
dichtgedrukt gehouden en/of dichtgeknepen gehouden en/of samengedrukt
gehouden, althans (verstikkend) geweld op de keel en/of hals uitgeoefend,
tengevolge waarvan dat kind is overleden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks 23 november 2007 te Leens, gemeente De Marne,
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade haar (pasgeboren) kind van het leven
heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, de keel en/of hals van haar (pasgeboren) kind dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of samengedrukt en/of dichtgedrukt gehouden en/of dichtgeknepen gehouden en/of
samengedrukt gehouden, althans (verstikkend) geweld op de keel en/of
hals van haar (pasgeboren ) kind uitgeoefend, tengevolge waarvan dat (pasgeboren) kind is overleden.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie is van mening dat verdachte haar kindje heeft gedood onder de werking van de vrees voor ontdekking van haar bevalling. Verdachte handelde uit vrees dat haar zwangerschap zou uitkomen en dat tevens zou uitkomen dat zij niet verzekerd was en dat ze een schuld had. Gelet hierop is naar de mening van de officier van justitie in het onderhavige geval sprake van de geprivilegieerde vorm van moord/doodslag te weten kindermoord/kinderdoodslag (de artikelen 291 en 290 Wetboek van Strafrecht (Sr)).
De officier van justitie is voorts van mening dat er in onderhavige geval sprake is van kindermoord. Zij overweegt hiertoe dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat toen haar familie ging ’zeuren’ zij plande dat als het kindje niet dood geboren zou worden, zij het dan zelf moest doen. Op de vraag hoe ze dat dan zou doen heeft verdachte verklaard dat zij de keel zou dichtknijpen. Verdachte had derhalve een plan en heeft dat ook uitgevoerd. Het primair ten laste gelegde, kindermoord, kan naar de mening van de officier van justitie dan ook worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van kindermoord, nu er geen sprake is van een in kalm en rustig beraad genomen besluit omdat verdachte de zwangerschap ontkende en vermeed als gevolg van haar persoonlijkheidsstoornis. Ook het opzet kan volgens de raadsvrouw door de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid niet bewezen worden.
Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de mogelijkheid open blijft dat het binnen krijgen van het ontstoken vruchtwater heeft bijgedragen aan de dood van het kindje. Als gevolg daarvan zal op grond van twijfel over de doodsoorzaak vrijspraak dienen te volgen.
De rechtbank heeft bij haar beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Obductieverslag d.d. 24 januari 2008, opgesteld door [naam arts-patholoog] arts- patholoog
Op 23 november 2007 heeft ondergetekende [naam arts- patholoog], arts en patholoog, de uitwendige en inwendige schouw verricht op het lijk van baby [achternaam baby], gewoond hebbend te Leens, [adres]. Er waren letsels in de halshuid en de nekhuid en er waren bloeduitstortingen in de weke delen daaronder. De letsels zijn het gevolg geweest van bij leven opgelopen heftig samendrukkend en of omsnoerend geweld op de hals en in de nek. Er was door het kind voor en tijdens de geboorte ontstoken vruchtwater ingeademd. Of deze bevinding een bijdrage heeft geleverd aan het overlijden en zo ja de mate waarin, kan op grond van de sectiebevinding niet worden vastgesteld. Het overlijden kan goed worden verklaard als gevolg van verstikking door omsnoerend en/of samendrukkend geweld op de hals.
Conclusie
Levensvatbaar pasgeboren meisje zonder aangeboren misvormingen dat zelfstandig buiten het moederlijk lichaam heeft geleefd. Het overlijden kan goed worden verklaard door verstikking ten gevolge van heftig omsnoerend en/of samendrukkend geweld op de hals.
Een aanvullende verklaring, d.d. 10 april 2008, opgesteld door [naam arts-patholoog], arts-patholoog n.a.v. het rapport d.d. 31 maart 2008 van neuropatholoog dr.[naam neuropatholoog]
Het neuropathologisch onderzoek van de hersenen toont zeer uitgesproken stuwing van bloed in de vaten (hyperemie) passend bij ernstige belemmering van het bloed in het hoofd. De stuwingsverschijnselen in de hersenen zijn het gevolg geweest van het afknellen van de bloedcirculatie door geweld op de hals. De bevindingen van de neuropatholoog sluiten goed aan bij mijn bevindingen bij de sectie en ondersteunen de diagnose dat dit pasgeboren meisje is overleden als gevolg van verstikking door heftig omsnoerend en/of samendrukkend geweld op de hals.
Verklaring verdachte, proces-verbaal nr.PL033E /07-198459, d.d. 18 december 2007, pagina 360 ev, opgenomen in het dossiernummer 231107-AH-042
Ik heb mijn zwangerschap geheimgehouden en ontkend. Ik hoopte dat het niet waar was omdat het van die verzekering dan zou uitkomen, daar was ik het meest bang voor. Ik wilde niet zwanger zijn. Ik dacht: "Als de baby komt dan moet het weg". Ik heb mijn baby vermoord en in de container gedaan. Toen ik dacht: “Het moet weg”, kneep ik haar heel hard. Ik heb haar keel dichtgeknepen.
Verklaring verdachte, proces-verbaal nr.PL033E/07-198459, d.d. 19 december 2007, pagina 382 ev, opgenomen in het dossiernummer 231107-AH-042
Ik wou niet dat de baby kwam, eigenlijk vanaf het begin. Ik hoopte dat het niet zou leven en dat ik het dan kon begraven. En als de baby niet dood geboren zou worden dan moest ik het zelf doen. Ik zou dan de keel dichtknijpen. Dit idee om het zo te doen begon op het moment dat iedereen begon te zeuren. Dit was de laatste maand à anderhalf maand voor de bevalling.
Op 23 november 2007 ben ik bevallen. Ik hoorde dat de baby ademhaalde. Ik kneep steeds harder. De baby wiebelde. De benen bedoel ik. Toen heb ik alleen maar harder de keel dicht geknepen. Ik deed dit met mijn hand en toen met twee handen. Ik heb mijn handen gedraaid, net alsof je een vaatdoek uitknijpt zeg maar. Mijn handen zaten er helemaal omheen. Ik kon mijn vingers aan beide kanten aanraken.
Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 april 2008 (zakelijk weergegeven)
In april 2007 wist ik wel dat ik zwanger was. Ik was bang. Mijn relatie was niet goed. Een zwangerschap paste hier niet goed in. Ook hadden we geldproblemen. Ik had een schuld bij de zorgverzekeraar. Ik leefde in een roes. Het kindje mocht niet in mijn huis zijn. De tweeling mocht het niet zien.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de toepasbaarheid van de artikelen 291 en 290 Sr, te weten kindermoord respectievelijk kinderdoodslag, het navolgende.
Genoemde artikelen worden, volgens literatuur en jurisprudentie, toegepast in alle gevallen waarin de vrouw vrees voor de ontdekking van haar bevalling koesteren kan en onder de werking van die vrees heeft gehandeld. Het is volkomen onverschillig waardoor deze vrees is opgewekt. Kindermoord/kinderdoodslag heeft de wetgever met een lagere straf bedreigd dan moord/doodslag. De rechtsgrond voor deze lagere bedreiging is - ook volgens de Memorie van Toelichting - gelegen in de bijzondere gemoedstoestand waarin de moeder voor het ontdekken van haar bevalling verkeerde.
Uit de verklaringen van verdachte blijkt dat zij vanaf april 2007 wist dat ze zwanger was en in een roes leefde. Gedurende de rest van de zwangerschap heeft verdachte deze zwangerschap geheimgehouden en ontkend, zelfs wanneer haar werd gevraagd of ze zwanger was. Verdachte heeft deze zwangerschap verzwegen omdat, aldus verdachte, haar relatie niet goed was, een zwangerschap hier niet bij paste en omdat ze een schuld had bij de zorgverzekeraar en zij bang was dat deze schuld aan het licht zou komen wanneer men wist van haar zwangerschap.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het door verdachte gepleegde feit valt onder de bijzondere strafbepalingen betreffende kindermoord respectievelijk kinderdoodslag.
Bij de beoordeling of er sprake is van kindermoord of kinderdoodslag is beslissend of verdachte voor of na het begin van de bevalling het besluit heeft genomen om haar kind van het leven te beroven. Verdachte heeft ten overstaan van de politie op 19 december 2007 verklaard: “Als de baby niet dood geboren zou worden dan moest ik het zelf doen. Ik zou dan de keel dichtknijpen.” Dit plan om het zo te doen heeft verdachte een maand à anderhalve maand voor de bevalling bedacht. Vervolgens heeft verdachte toen het kindje werd geboren op de wijze gehandeld als door haar in een eerder stadium was bedacht. Immers, verdachte heeft met haar handen de keel van het kindje dichtgedrukt/geknepen. Tevens heeft verdachte, gelet op het tijdstip waarop zij het plan heeft bedacht, de gelegenheid gehad om over de betekenis en de gevolgen van haar plan na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat er in het onderhavige geval sprake is van kindermoord.
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat er geen sprake is van een in kalm en rustig beraad genomen besluit omdat verdachte de zwangerschap ontkende en vermeed op grond van haar persoonlijkheidsstoornis en het opzet door de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid niet bewezen kan worden. Uit de rapportages zoals hieronder nader vermeld, blijkt weliswaar dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van het feit, maar er is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een zodanige ernstige geestelijke afwijking dat aangenomen moet worden dat verdachte van elk inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan was verstoken. De rechtbank merkt hierbij voorts op dat zelfs wanneer het feit in het geheel niet aan verdachte zou kunnen worden toegerekend, dit niet uitsluit dat er sprake is van voorbedachte rade (vergelijk HR 05-02-2008, NJ 2008, 97). De rechtbank verwerpt derhalve dit verweer van de raadsvrouw.
Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de mogelijkheid open blijft dat het binnen krijgen van het ontstoken vruchtwater mede de oorzaak van de dood van het kindje is geweest. Op grond daarvan is er twijfel over de doodsoorzaak en dient er tevens om die reden vrijspraak te volgen. De rechtbank overweegt hieromtrent dat gelet op bovenvermelde rapporten van
[naam arts-patholoog], de uit het baringskanaal opstijgende ontsteking mogelijk een bijdrage heeft geleverd aan het overlijden van het kindje. Dit laat echter onverlet dat uit deze rapportages zonder meer evident naar voren komt dat het pasgeboren meisje is overleden als gevolg van verstikking door heftig omsnoerend en/of samendrukkend geweld op de hals. Dat een uit het baringskanaal opstijgende ontsteking mogelijk een bijdrage aan het overlijden heeft geleverd, doet aan het toerekenen van de dood aan de oorzaak van het omsnoerend en/of samendrukkend geweld op de hals niets af. Derhalve verwerpt de rechtbank ook dit verweer van de raadsvrouw.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 23 november 2007 te Leens, gemeente De Marne, als moeder, ter uitvoering van een onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar aanstaande bevalling genomen besluit, haar kind kort na de geboorte opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet bij dat kind, kort na de geboorte, de keel en hals dichtgedrukt en dichtgeknepen tengevolge waarvan dat kind is overleden.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende misdrijf:
De strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 7 februari 2008, opgemaakt door [naam psychiater i.o], psychiater in opleiding onder supervisie van [naam psychiater], psychiater, en de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 23 februari 2008, opgemaakt door [naam klinisch psycholoog], klinisch psycholoog. Uit deze rapporten komt naar voren dat er bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis NAO met afhankelijke en vermijdende kenmerken. Mede als gevolg van deze persoonlijkheidsstoornis was er bij betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde sprake van een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens in de vorm van een dissociatieve stoornis, waarbij het contact met de realiteit en haar eigen lichaam verstoord was. De gebrekkige ontwikkeling alsmede de gevoelens van leidden ertoe, dat verdachte onvoldoende in staat was bewuste keuzes te maken. De conclusies van de rapportages luiden dat verdachte, sterk verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het ten laste gelegde. De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De strafoplegging
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van kindermoord wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren waarvan 1 jaar voorwaardelijk met de bijzondere voorwaarde reclasseringscontact en behandeling, met daarbij een proeftijd van 3 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken. De raadsvrouw heeft subsidiair verzocht, indien de rechtbank van oordeel is dat het ten laste gelegde wel kan worden bewezen, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, haar sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid, alsmede met de beperkte detentiegeschiktheid van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit de onderzoeken op de terechtzittingen en aangaande haar persoon opgemaakte rapportages, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Voorts heeft de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat het navolgende in aanmerking genomen.
Uit de door de psycholoog en psychiater opgestelde rapportages blijkt dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is en beide deskundigen adviseren dat aan verdachte een terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden op te leggen.
Ingevolge artikel 37a Sr kan een TBS slechts worden opgelegd als de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist.
De rechtbank is van oordeel dat uit de rapportages van de deskundigen blijkt dat het gevaar op herhaling vrijwel nihil is. Mede gezien de intacte gewetensfunctie, de behandelingsbereidheid en de oprechte spijt valt niet te verwachten dat verdachte opnieuw eenzelfde delict zal plegen. Wel zal verdachte volgens de rapporteurs gelet op haar persoonlijkheidsstoornis, kunnen komen tot acting out gedrag in de vorm van (langdurige onderdrukte) woede, opbouw van schulden of depressie, met als mogelijk gevolg suïcideneigingen.
Op grond hiervan is de rechtbank, met de officier van justitie van oordeel, dat niet aannemelijk is geworden dat er gevaar voor anderen bestaat en dat er derhalve niet aan de wettelijk criteria voor het opleggen van een TBS met voorwaarden wordt voldaan.
De rechtbank zal dan ook niet overgaan tot het opleggen van een TBS met voorwaarden, maar zal aan verdachte een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
De rechtbank overweegt hiertoe het navolgende.
Verdachte heeft haar pasgeboren kindje uit vrees voor ontdekking van de bevalling van het leven beroofd. Verdachte heeft hiermee een zeer ernstig feit gepleegd. Het beëindigen van een mensenleven is onomkeerbaar. Daarbij komt dat het hier een mensenleven betreft in de meest kwetsbare vorm, een pasgeboren baby, die voor haar overleven volledig afhankelijk is van anderen, in het bijzonder van de ouders. Een dergelijk feit rechtvaardigt in beginsel een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze onder meer blijken uit de inhoud van de rapportages van de deskundigen alsmede uit hetgeen ter terechtzitting aan de orde is geweest. Verdachte is niet eerder veroordeeld. Voorts blijkt dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is en dat behandeling van de persoonlijkheidsproblematiek noodzakelijk is. De rechtbank ziet in deze omstandigheden redenen om de op te leggen gevangenisstraf te beperken tot de door de officier van justitie gevorderde duur en om een groot deel daarvan voorwaardelijk op te leggen. Aan deze voorwaardelijke straf zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringstoezicht koppelen, waarbij de voorwaarden en aanwijzingen van de reclassering mede kunnen inhouden dat verdachte zich laat behandelen door de AFPN danwel een soortgelijke instelling. De rechtbank zal hierbij een proeftijd opleggen voor de duur van 2 jaren en niet de door de officier van justitie gevorderde 3 jaren, nu de wet ten aanzien van de bijzondere voorwaarde slechts een proeftijd van 2 jaren toestaat (vergelijk HR 30-10-2007, NJ 2008/146).
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op artikelen 14a,14b,14c,14d en 291 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot 18 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op 2 jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging ook kan worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd gedragen naar voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland, zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt. Draagt deze instelling op om de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde.
- de hiervoor bedoelde voorschriften en aanwijzingen kunnen ook inhouden dat de veroordeelde zich zal laten behandelen bij de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord-Nederland of een andere door de reclasseringsinstelling aan te wijzen instelling.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. E.W. van Weringh, P.H.M. Smeets en S. Tempel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.A.B. de Jong, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 april 2008.