RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/630587-07
datum uitspraak: 8 mei 2008
raadsman: mr. O.G. Schuur
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans preventief gedetineerd in PI HvB Ter Apel.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
24 april 2008.
Aan verdachte is ten laste gelegd: dat
hij op of omstreeks 26 december 2007, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon, genaamd, [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, naar de woning van die [slachtoffer] is gegaan en aldaar een of meerdere malen op deur heeft geklopt en/of (vervolgens) met een vuurwapen een of meerdere schoten heeft gelost op/door de voordeur van de woning ([adres slachtoffer]) in welke woning die [slachtoffer] en/of (een) andere(n) zich bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 26 december 2007, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is/zijn verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend naar de woning van die [slachtoffer] gegaan en heeft/hebben aldaar een of meerdere malen op de deur geklopt en/of (vervolgens) met een vuurwapen een of meerdere schoten gelost op/door de voordeur van de woning ([adres slachtoffer]) in welke woning die [slachtoffer] en/of (een) andere(n) zich bevond(en);
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Door verdachte en zijn raadsman is aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde omdat verdachte onmogelijk de schutter geweest kan zijn van de twee schoten die zijn gelost op de deur van de woning van aangever aan de [adres slachtoffer] te Groningen, gelet op de tijd die is gelegen tussen het vertrek van verdachte uit het UMCG te Groningen (na 04.20 uur) en de melding van de schietpartij die vanuit de meldkamer van de politie Groningen om 04.43 uur naar alle verbalisanten is uitgegaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is – anders dan door de verdediging is gesteld – niet komen vast te staan dat verdachte gezien de tijdspanne, slechts de schutter geweest kan zijn indien hij vanaf het UMCG in één rechte lijn naar de [adres slachtoffer] te Beijum is gereden en daar direct is uitgestapt en het portiek van de woning van aangever is binnengegaan. Zelfs uitgaande van het vertrek van verdachte bij het UMCG om 04.25 uur, is het voor verdachte mogelijk geweest om naar de [adres slachtoffer] te rijden (uitgaande van het betoog van de raadsman dat de gemiddelde reisduur hiervoor 8 minuten bedraagt, is de aankomst in dat geval omstreeks 04.33 uur geweest), vervolgens [getuige 1] af te zetten op de kruising Amkemaheerd/Wilkemaheerd (het is – nu dit uit algemeen toegankelijke bronnen te achterhalen is – een feit van algemene bekendheid dat de afstand tussen de [adres slachtoffer] en deze kruising ongeveer 750 meter bedraagt en de gemiddelde reisduur voor deze afstand plusminus 1 minuut), weer terug te keren naar de [adres slachtoffer], uit de auto te stappen, de portiek van de woning van aangever binnen te gaan, aan te kloppen, twee keer te schieten op de deur van de woning om zich vervolgens uit de voeten te maken waarna de meldkamer een melding (volgens het relaas van de politie omstreeks 04.40 uur) krijgt dat er is geschoten welke melding zij vervolgens om 04.43 uur uit laat gaan aan alle verbalisanten.
De rechtbank heeft gelet op het voorgaande en op de volgende wettige bewijsmiddelen, zoals opgenomen op de hierna genoemde pagina’s van het dossier nummer PL01KN/08-000869 van 28 februari 2008:
- de verklaring van aangever [slachtoffer] (pagina 72 t/m 75), onder meer inhoudende dat hij, nadat hij verdachte een klap had gegeven, verdachte in het Papiamento tegen hem hoorde zeggen “”Mi ta mata bosnan. Bosnan lo sa”, hetgeen betekent “Ik vermoord jullie, jullie zullen weten”;
- de verklaring van [getuige 2] (pagina 89 en 90), onder meer inhoudende dat hij verdachte heeft horen zeggen “Ik schiet jullie dood. Ik krijg jullie nog wel”;
- de verklaring van [getuige 1] (pagina 162 t/m 164) over de autorit die zij in de vroege ochtend van de tweede kerstdag van 2007 samen met o.a. verdachte vanaf het UMCG naar de [adres slachtoffer] te Beijum maakte, waar zij in het huis van aangever op nummer 48 licht zag branden en iemand in de auto hoorde zeggen dat er mensen voor het raam stonden te kijken;
- de verklaring van [getuige 3] (pagina 76 t/m 78), onder meer inhoudende dat hij verdachte nadat deze door het slachtoffer was mishandeld heeft horen zeggen “Jij lacht nu maar jij gaat straks zien wat er gebeurt. Ik ga je dood maken.”, dat hij later die nacht, toen hij in de woning van het slachtoffer was, een rode Mazda aan zag komen rijden, dat zijn vriendin [getuige 4] enige tijd later twee mannen aan zag komen lopen waarvan zij verdachte herkende, dat er kort daarop werd geklopt en dat er vervolgens twee knallen van een vuurwapen klonken;
- de verklaring van [getuige 4] (pagina 79 en 80), onder meer inhoudende dat zij door het raam van de voordeur verdachte aan zag komen lopen, dat er vervolgens werd geklopt en daarna twee keer werd geschoten;
- de verklaring van [getuige 5] (pagina 91 t/m 93), onder meer inhoudende dat hij nadat hij een aantal knallen had gehoord twee mannen uit een steeg zag komen waarvan één een pistool droeg, dat deze mannen vervolgens achter in een rode Mazda stapten waarna de auto wegreed, en ten slotte
- het proces-verbaal van politie (pagina 101 en 102) waaruit blijkt dat [getuige 5] met zekerheid verdachte herkent als zijnde de persoon die hij in de nacht van 26 december 2007 met een wapen in zijn hand uit de steeg had zien komen lopen.
Een en ander brengt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte samen met een ander op 26 december 2007, nadat door hen op de voordeur van de woning van de aangever aan de [adres slachtoffer] te Groningen was geklopt, twee maal op deze voordeur heeft geschoten. De rechtbank acht voornoemde verklaringen voldoende betrouwbaar, nu zij in onderling verband en samenhang bezien een gedetailleerde en nagenoeg eensluidende omschrijving geven van hetgeen heeft plaatsgevonden op de vroege ochtend van 26 december 2007. Ook overigens heeft de rechtbank geen reden te twijfelen aan de be¬trouw¬baarheid van deze verklaringen en het resultaat van de meervoudige fotoconfrontatie waarbij verdachte is herkend. Het enkele feit dat de getuige tijdens de confrontatie een kort moment tussen twee aan hem getoonde foto’s twijfelde, en de omstandigheid dat hij verdachte wel op de foto’s heeft herkend maar de medeverdachte niet, maakt dit, gelet op het overig voorhanden zijnde bewijs¬ma¬te¬riaal, niet anders.
Door de raadsman is ter terechtzitting nog naar voren gebracht dat de verweten gedraging geen poging tot moord c.q. doodslag op kan leveren nu de wijze waarop is geschoten niet had kunnen leiden tot dodelijk letsel. De technische recherche concludeert in haar proces-verbaal d.d. 21 januari 2008 dat het gezien de hoogte van de inslagen in de voordeur, aannemelijk is dat de schutter op de trap in het portiek heeft gestaan toen hij schoot op de voordeur van de portiekwoning. Naar het oordeel van de rechtbank is het op deze wijze met een pistool schieten op een voordeur van een woning volstrekt arbitrair welke baan de afgevuurde kogels zullen gaan maken, en dus volkomen van de wil van de schutter onafhankelijk of degene die zich in de woning bevindt, hierdoor al dan niet dodelijk wordt getroffen. Hiermee hebben verdachte en zijn mededader zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zij aangever van het leven zouden beroven.
Door met een wapen naar de woning van het slachtoffer te gaan en, met de wetenschap – zo blijkt uit de verklaring van [getuige 1] voornoemd – dat daar mensen aanwezig zijn, vervolgens een paar keer op de voordeur te kloppen en kort daarna op deze deur te schieten, blijkt dat het handelen van verdachte het gevolg is geweest van een van tevoren door hem genomen besluit. Voorts leidt de rechtbank uit de geschetste loop der gebeurtenissen af dat er voor verdachte voldoende tijd is geweest om zich te beraden op het te nemen of genomen besluit zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 december 2007, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, naar de woning van die [slachtoffer] is gegaan en aldaar meerdere malen op deur heeft geklopt en vervolgens met een vuurwapen meerdere schoten heeft gelost op de voordeur van de woning ([adres slachtoffer]) in welke woning die [slachtoffer] zich bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert het volgende strafbare feit op:
Medeplegen van poging tot moord
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitings¬gronden aanwezig worden geacht.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het aangaande zijn persoon vanwege Reclassering Nederland opgemaakte voorlichtingsrapport d.d. 6 november 2007 en het de verdachte betreffend uittreksel justitiële documen¬tatie d.d. 14 januari 2008, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Vrijheidsstraf
Verdachte heeft in de nacht van eerste op tweede kerstdag van 2007 getracht iemand van het leven te beroven. Verdachte is nadat hij eerder die nacht op een groot Antilliaans feest in een discotheek in de binnenstad van Groningen door het slachtoffer was mishandeld en voor zijn gevoel aldus te schande was gemaakt, in zeer opgefokte toestand met een schietwapen naar de woning van het slachtoffer gegaan. Ter plaatse heeft hij, terwijl hij wist dat het slachtoffer in de woning aanwezig was, eerst op de voordeur geklopt en vervolgens tweemaal het vuur geopend.
Dergelijk handelen, dat een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter draagt, rechtvaardigt zonder meer een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte heeft hiermee het gevoel van veiligheid in de samenleving in het algemeen en dat van het slachtoffer in het bijzonder aangetast. Dit mag ook blijken uit hetgeen daarover door het slachtoffer is opgemerkt in de schriftelijke slachtofferverklaring van 10 april 2008. Daaruit blijkt onder meer dat het slachtoffer ten gevolge van de aanslag op zijn leven erg angstig is geworden, dat hij zich in zijn eigen huis niet meer veilig voelt, dat hij nauwelijks meer durft te gaan slapen en zich inmiddels tot een psycholoog heeft moeten wenden.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij voornoemd feit heeft gepleegd, terwijl hij zich blijkens zijn strafblad reeds eerder schuldig heeft gemaakt aan het plegen van strafbare feiten, waaronder agressieve delicten. Zwaar weegt bovendien dat verdachte zo snel nadat hij uit detentie was ontslagen onderhavig feit heeft begaan.
Anderzijds heeft de rechtbank bij de bepaling van de straf in aanmerking genomen dat er geen gewonden zijn gevallen. En alhoewel het aan het verwerpelijke van het handelen van verdachte niets afdoet, houdt de rechtbank voorts rekening met de omstandigheid dat de opgefokte gemoedstoestand van verdachte grotendeels is veroorzaakt doordat hij eerder die nacht op niet mis te verstane wijze door het latere slachtoffer is mishandeld ten gevolge waarvan verdachte behoorlijk letsel heeft opgelopen, waarvoor hij zich die nacht in het UMCG heeft moeten laten behandelen en waarvan hij – zoals de rechtbank ter terechtzitting heeft kunnen zien – ook thans nog de lichamelijke ongemakken/gevolgen ondervindt.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat een onvoor¬waardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, passend en geboden is.
Vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [slachtoffer], wonende te Groningen. De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 375,--. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij voor het overig niet van zodanig eenvoudige aard, dat deze zich leent voor behandeling in dit strafproces, aangezien onduidelijk is of en zo ja in hoeverre met de eigen schuld van de benadeelde partij rekening moet worden gehouden. De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal aan verdachte de verplichting opleggen voornoemd geldbedrag ten behoeve van het slachtoffer (de benadeelde partij) aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft daartoe besloten omdat verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van het slachtoffer ermee is gediend niet zelf te worden belast met het innen van de toegewezen schadevergoeding.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het primair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te Groningen, gedeeltelijk toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 375,-- (zegge: driehonderdvijfenzeventig).
Verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk.
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 375,-- (zegge driehonderdvijfenzeventig) ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te Groningen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Heeft de veroordeelde voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 375,-- ten behoeve van de benadeelde partij, dan vervalt de verplichting om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Dit geldt ook omgekeerd: heeft de veroordeelde de vordering van de benadeelde partij betaald, dan vervalt de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. E.W. van Weringh, voorzitter, G. Laman en P.H.M. Tapper-Wessels, in tegenwoordigheid van mr. K.A. de Groot, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 mei 2008.
Mr. Laman was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.