RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670529-07
datum uitspraak: 5 juni 2008
raadsvrouw: mr. P.B. Rietberg
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[naam verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats verdachte],
thans preventief gedetineerd in PI HvB Ter Apel.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
13 maart 2008 en 22 mei 2008.
Aan verdachte is - nadat de tenlastelegging in de zaak onder parketnummer 18/640058-08 is gewijzigd overeenkomstig de vordering nadere omschrijving - het volgende ten laste gelegd, dat
hij op of omstreeks 21 juni 2005, in de gemeente Groningen,
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zijn echtgenote, genaamd [slachtoffer],
van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en
al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
- de keel van die [slachtoffer] dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dicht gedrukt gehouden, en/of
- (vervolgens) een snoer om de nek en/of hals van die [slachtoffer] gebracht, en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] verstikt en/of verhangen, door die [slachtoffer] met dat snoer om de hals en/of nek aan dat snoer op te hangen, en/of
- (vervolgens) uitwendig omsnoerend geweld op de hals en/of nek van die [slachtoffer] uitgeoefend,
tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 21 juni 2005, in de gemeente Groningen,
aan zijn echtgenote, genaamd [slachtoffer], opzettelijk en al dan niet met
voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door opzettelijk
en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg
- de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen en/of te drukken en/of dicht gedrukt te houden en/of
- (vervolgens) een snoer om de nek en/of hals van die [slachtoffer] te brengen, en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] te verstikken en/of te verhangen, door die [slachtoffer] met dat snoer om de hals en/of nek aan dat snoer op te hangen, en/of
- (vervolgens) het uitoefenen van uitwendig omsnoerend geweld op de hals en/of nek van die [slachtoffer],
terwijl het feit de dood van die [slachtoffer] tengevolge heeft gehad;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 2 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 21 juni 2005, in de gemeente Groningen,
zijn echtgenote, genaamd [slachtoffer], opzettelijk en al dan niet met
voorbedachte rade heeft mishandeld, door opzettelijk en al dan niet na kalm
beraad en rustig overleg
- de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen en/of te drukken en/of dicht gedrukt te houden en/of
- (vervolgens) een snoer om de nek en/of hals van die [slachtoffer] te brengen, en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] te verstikken en/of te verhangen, door die [slachtoffer] met dat snoer om de hals en/of nek aan dat snoer op te hangen, en/of
- (vervolgens) het uitoefenen van uitwendig omsnoerend geweld op de hals en/of nek van die [slachtoffer],
terwijl het feit de dood van die [slachtoffer] tengevolge heeft gehad;
art 301 lid 3 Wetboek van Strafrecht
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er onvoldoende bewijs aanwezig is dat bij verdachte reeds het plan bestond het slachtoffer te doden, zodat de ten laste gelegde voorbedachte raad niet kan worden bewezen. De primair ten laste gelegde doodslag kan evenwel wettig en overtuigend bewezen worden, zo heeft de officier van justitie betoogd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de ten laste gelegde moord niet wettig en overtuigend bewezen kan worden nu er geen sprake is geweest van een moment van kalm overleg en bedaard nadenken door verdachte. Verdachte heeft in een opwelling gehandeld door het slachtoffer bij de keel te grijpen en niet los te laten. Met deze gedraging heeft de verdachte echter wel willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden zodat de primair ten laste gelegde doodslag kan worden bewezen.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
- de bekennende verklaring door verdachte op de terechtzitting van 22 mei 2008 afgelegd;
- een akte van overlijden betreffende [slachtoffer], geboren te Zakho (Irak) op 1 juli 1979, op 27 juni 2005 opgemaakt door A.A.G. Laan, ambtenaar van de burgerlijke stand;
- een verslag betreffende overlijden van [slachtoffer], op 21 juni 2005 opgemaakt door F. Bakker, lijkschouwer der gemeente Groningen en forensisch geneeskundige bij de Hulpverleningsdienst Groningen (opgenomen op pagina 25 en 26 van Map 1 van het procesdossier nr. 07-009948 d.d. 18 februari 2008);
- een deskundigen (sectie-) rapport d.d. 10 maart 2008, opgemaakt door A. Maes, arts en patholoog, met bijlagen;
- het op ambtseed opgemaakte verslag studioverhoor d.d. 13 december 2007 van het op 12 december 2007 gehouden verhoor van [naam dochter] (opgenomen op pagina 122 tot en met 136 van Map 1 van het hiervoor genoemde procesdossier)
De rechtbank overweegt hierbij nog als volgt.
Weliswaar kan, gelet op voornoemd sectierapport d.d. 10 maart 2008, niet met zekerheid worden vastgesteld of de dood van het slachtoffer is ingetreden als gevolg van het dichtknijpen van de keel door verdachte dan wel als gevolg van de op- c.q. verhanging van het slachtoffer door verdachte, vaststaat in ieder geval dat de dood van het slachtoffer is ingetreden als gevolg van handelen door verdachte. Voor zover verdachte met hetgeen hij ter terechtzitting heeft opgemerkt, heeft willen betogen dat hij niet de bedoeling heeft gehad dat het slachtoffer zou komen te overlijden, merkt de rechtbank op dat uit de door verdachte zowel bij de politie als ter terechtzitting gaaf bekende door hem verrichtte handelingen, te weten het minutenlang dichtknijpen/-drukken van de keel van het slachtoffer en het vervolgens aan een snoer verhangen van het slachtoffer, zijn opzet op het gevolg van zijn handelen, de dood van het slachtoffer, zonder meer kan worden afgeleid.
De rechtbank is evenwel met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Voor bewezenverklaring van voorbedachte raad is vereist dat komt vast te staan dat het handelen van verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de bewijsmiddelen niet worden afgeleid dat verdachte zich zijn handelingen tevoren had voorgenomen. Alles wijst erop dat hij in een impuls heeft gehandeld als gevolg van een ruzie die hij onmiddellijk daaraan voorafgaand had met het slachtoffer.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van moord. De rechtbank acht doodslag wel wettig en overtuigend bewezen in dier voege dat
hij op 21 juni 2005, in de gemeente Groningen, opzettelijk zijn echtgenote, genaamd [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet
- de keel van die [slachtoffer] dichtgeknepen en dichtgedrukt en dicht gedrukt gehouden, en
- vervolgens een snoer om de nek en hals van die [slachtoffer] gebracht, en
- vervolgens die [slachtoffer] verhangen, door die [slachtoffer] met dat snoer om de hals en nek aan dat snoer op te hangen,
tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert het volgende strafbare feit op:
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 7 maart 2008, opgemaakt door B.E. Bakker, psychiater en B.T. Takkenkamp, psychiater-supervisor en de psychologische onderzoeksrapportage d.d.
8 februari 2008, opgemaakt door A. Tatlicioglu, klinisch psycholoog.
De conclusies van deze rapporten luiden dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een dysthyme persoonlijkheidsstoornis met ontwijkende en afhankelijke trekken, welke stoornis op het moment van het ten laste gelegde aanwezig was en zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloedde. Hij had wel het besef van wat goed en kwaad is maar had onvoldoende vermogen vanuit zijn kwetsbaarheid om dienovereenkomstig te handelen.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte in licht verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de primair ten laste gelegde doodslag wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren. De officier van justitie heeft hierbij onder meer gelet op het feit dat doodslag één van de meest ernstige delicten is die in het Wetboek van Strafrecht voorkomt, dat verdachte met zijn handelen onherstelbaar leed heeft toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer, dat het voor de nabestaanden in het bijzonder maar ook in het algemeen in de samenleving als een zeer schokkend feit wordt ervaren. Ook heeft de officier van justitie in haar eis rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan blijkt uit de psychologische en psychiatrische rapportages alsmede met het feit dat verdachte geen strafblad heeft. De officier van justitie heeft in aanmerking genomen het advies dat behandeling van verdachte door de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord-Nederland (hierna AFPN) geïndiceerd is, doch is van mening dat oplegging van een voorwaardelijke deel, gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, niet aan de orde is waarbij de officier van justitie heeft gewezen op de mogelijkheid dat verdachte in het kader van een penitentiair programma of op vrijwillige basis na afloop van zijn detentie een dergelijke behandeling zal kunnen ondergaan.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw is betoogd dat een lagere straf dan geëist, passend en geboden is. Hierbij heeft de raadsvrouw met name gewezen op de gespannen situatie binnen het gezin van verdachte, de psychische overbelasting van verdachte in die periode, de ruzie tussen hem en het slachtoffer vlak voor het fatale gebeuren en de paniek die hij ervoer ten tijde van zijn handelen, het grote verdriet, de geestelijke verwardheid en het enorme schuldgevoel van verdachte na die fatale avond en het feit dat verdachte zichzelf heeft aangegeven en een bekentenis heeft afgelegd. Verdachte kwam, zo heeft de raadsvrouw aangevoerd, tot zijn daad vanuit een chronische kwetsbaarheid voor depressiviteit en psychoses waardoor hij volgens de rapportages licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Gelet hierop is behandeling geïndiceerd.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de aangaande zijn persoon opgemaakte rapportages zoals hiervoor genoemd en het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 29 november 2007, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Verdachte heeft op 21 juni 2005 een jonge vrouw, moeder van zijn twee kinderen, die destijds de leeftijd hadden van 9 maanden en bijna 4 jaar oud, op een gruwelijke wijze om het leven gebracht. Hij heeft haar in het bijzijn van de kinderen eerst met zijn handen gewurgd en vervolgens, zonder zich er van te vergewissen of zij mogelijk nog in leven was, aan een snoer opgehangen in de badkamer om het op een zelfdoding te laten lijken.
De rechtbank is van oordeel dat bij een doodslag als deze waarna verdachte direct ertoe overgaat handelingen te verrichten om de daad te verdoezelen en een zelfdoding te ensceneren, zonder meer een zeer langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd is. Het benemen van iemands leven is de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, te weten het recht op leven. Verdachte heeft hiermee onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van zijn echtgenote. Voor hen heeft dit geleid tot grote en onomkeerbare gevolgen. Dit mag ook blijken uit hetgeen daarover door de moeder en de zus van het slachtoffer is opgemerkt in de schriftelijke slachtofferverklaring van 20 mei 2008. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat de gebeurtenissen in het bijzijn van de jonge kinderen hebben plaatsgevonden. Gebleken is dat de oudste dochter op driejarige leeftijd iets verschrikkelijks heeft gezien. Eerst naar aanleiding van informatie die zij aan een pleegouder had toevertrouwd, heeft verdachte zich bij de politie gemeld met de ware toedracht van het overlijden van zijn echtgenote twee en een half jaar eerder. De traumatische gebeurtenissen zullen naar verwacht mag worden de kinderen hun leven lang bijblijven. Direct gevolg is dat zij van hun moeder zijn beroofd. Bovendien zijn zij ook hun vader voor langere tijd kwijt geraakt. Hun jonge leven is in korte tijd totaal op zijn kop gezet.
De rechtbank neemt het verdachte bovendien kwalijk dat hij jarenlang heeft verzwegen dat hij zijn echtgenote om het leven heeft gebracht, en daarmee de nabestaanden van het slachtoffer in de waan heeft gelaten dat hun moeder, dochter of zus zelfmoord zou hebben gepleegd. Hieraan doet niet af dat hij dit - zoals hij zelf heeft verklaard - heeft gedaan uit angst om zijn dochters te verliezen. Ten slotte draagt dergelijk handelen een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en worden in de samenleving aanwezige gevoelens van angst en onveiligheid hierdoor versterkt.
Anderzijds heeft de rechtbank als omstandigheden die strafverminderend werken in aanmerking genomen dat de gedragsdeskundigen die over verdachte hebben gerapporteerd concluderen dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar is. Verdachte heeft gehandeld in een impuls waar hij onvoldoende weerstand aan kon bieden gelet op de chronische kwetsbaarheid waar hij aan lijdt. Bovendien neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte ook zelf grote gevolgen van zijn daad ondervindt.
De rechtbank heeft verder nog acht geslagen op het feit dat verdachte niet eerder in aanraking is geweest met politie en justitie.
Alles tegen elkaar afwegend is de rechtbank van oordeel dat in dit geval de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het primair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van zeven (7) jaar.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. E.W. van Weringh, voorzitter, G. Laman en H.J. Bastin, in tegenwoordigheid van mr. K.A. de Groot, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 juni 2008. Mr. Laman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.