ECLI:NL:RBGRO:2008:BD6337

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
4 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
367575 / 08-302
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst tussen school en rector naar aanleiding van geruchten over vermeende relatie

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een secretaresse en de Stichting RSG De Borgen, waar zij werkzaam was. De aanleiding voor het verzoek tot ontbinding was een onderzoek dat was ingesteld naar aanleiding van geruchten over een vermeende relatie tussen de rector van de school en de secretaresse. Het College van Bestuur had Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V. ingeschakeld om de herkomst van deze geruchten te onderzoeken, wat leidde tot een vertrouwensbreuk tussen de secretaresse en het College van Bestuur. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel de geruchten niet konden worden bevestigd, de secretaresse te snel en lichtvaardig het vertrouwen in het College van Bestuur had opgezegd. De kantonrechter concludeerde dat er aanleiding was voor het instellen van een onderzoek, maar dat de manier waarop dit was gedaan niet proportioneel was. De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst en kende de secretaresse een billijke vergoeding toe van € 19.647,36 bruto, rekening houdend met de omstandigheden van het geval, waaronder de leeftijd van de secretaresse, haar dienstverband en de kans op het vinden van een nieuwe werkkring. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 367575/08-302
Beschikking d.d. 4 juli 2008
inzake
[verzoekster],
wonende te [postcode] Tolbert aan [adres],
verzoekster, hierna [verzoekster] te noemen,
gemachtigde mr. V.S.M. Sturkenboom, advocaat te Groningen (Guyotplein 5/1, 9712 NX),
tegen
de Stichting RSG De Borgen,
gevestigd te Groningen ,
verweerster, hierna De Borgen te noemen,
mr. J.C. Zevenberg, advocaat te Rijswijk (Postbus 1213, 2280 CE).
PROCESGANG
Bij verzoekschrift, binnengekomen op 17 juni 2008, is verzocht de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2008 te ontbinden in verband met een verandering van de omstandigheden onder toekenning aan [verzoekster] van een vergoeding van € 109.152,00 bruto.
De Borgen heeft een verweerschrift ingediend. De Borgen refereert zich ten aanzien van de ontbinding aan het oordeel van de kantonrechter. Zij verzoekt afwijzing van de verzochte ontbindingsvergoeding en veroordeling van [verzoekster] in de kosten van deze procedure.
De mondelinge behandeling gehouden op 25 juni 2008 gelijktijdig met de zaak tussen De Borgen en [B.] (rolnummer 366407/08-297). Partijen (De Borgen deugdelijk vertegenwoordigd) en hun gemachtigden zijn ter zitting verschenen, waar zij hun wederzijdse standpunten (nader) uiteen hebben gezet, mede aan de hand van pleitaantekeningen. Van het verhandelde is door de griffier aantekening gehouden.
De uitspraak is bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
De feiten
1.1 Als gesteld en niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist kan van het volgende worden uitgegaan.
1.2 [verzoekster], geboren op 9 juni 1969, is sedert 1 april 1992 bij De Borgen in dienst, laatstelijk in de functie van directiesecretaresse tegen een salaris bij een voltijds aanstelling van € 2.274,00 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten.
1.3 In december 2005 bereikten het College van Bestuur (hierna: CvB) van De Borgen signalen dat de rector van de Lindenborg, [B.], en diens secretaresse, [verzoekster], regelmatig gezamenlijk buiten werktijd worden gesignaleerd en mogelijk een affectieve relatie hebben. [B.] is hierover door Engbers, lid van het CvB aangesproken. [B.] heeft toen te kennen gegeven dat van een relatie met [verzoekster] geen sprake was en dat Engbers op de hoogte zou worden gesteld als dit in de toekomst anders zou worden.
1.4 Eind november 2007 is er opnieuw sprake van enkele geruchten over een veronderstelde relatie tussen [B.] en [verzoekster]. Op 9 november 2007 is hierover een gesprek tussen Engbers, Schilt (voorzitter van het CvB) en [B.]. [B.] ontkent hierbij dat sprake is van een relatie tussen hem en [verzoekster]. Omdat de posities van De Borgen en [B.] in het geding kunnen zijn, geeft De Borgen te kennen te willen onderzoeken hoe dit onderwerp moet worden aangepakt. In een vervolggesprek op 26 november 2007 worden de oplossingsmogelijkheden besproken. Een voorstel van [B.] om de mensen om wie het gaat persoonlijk te benaderen wordt door De Borgen van de hand gewezen. De Borgen besluit dat er een onderzoek zal worden ingesteld door een extern bureau.
1.5 Medio december 2007 heeft De Borgen opdracht gegeven aan Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V. (hierna: Hoffmann) om een onderzoek te doen naar de geruchten en de signalen dat [B.] een relatie zou hebben met zijn secretaresse, [verzoekster].
Het doel van het onderzoek was vast te stellen of de afgegeven signalen afkomstig zijn van één bron of van meerdere bronnen en te bekijken of het bestaan van de signalen over de vermeende relatie mogelijk schade toe zou brengen aan het imago van de Lindenborg en aan de positie van [B.] als rector van de Lindenborg. Op 8 januari 2008 heeft hierover een eerste gesprek plaatsgevonden tussen [B.] en Engbers.
1.6 Op 15 februari 2008 is voor [verzoekster] en [B.] het gesprek met het onderzoeksbureau gepland. Toen Hoffmann niet bereid bleek hen de mogelijkheid te bieden het verslag van het gesprek in te zien, hebben [verzoekster] en [B.] voorgesteld elkaars gesprek vast te leggen, dan wel dit te laten doen door de vertrouwenspersoon van De Borgen. Hoffmann heeft hierover met Engbers overleg gehad. Het gesprek is vervolgens niet doorgegaan.
1.7 Op 18 februari 2008 vindt opnieuw een gesprek plaats tussen [verzoekster], [B.], Engbers en Schilt. Afgesproken wordt dat een nieuwe afspraak met Hoffmann zal worden gemaakt.
1.8 Op 7 maart 2008 heeft [B.] inzage in zijn personeelsdossier en treft daar een e-mail aan van de raadsman van De Borgen d.d. 7 november 2007 met daarin diens weergave van enige jurisprudentie over relaties op het werk en ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
1.9 Bij email van 7 maart 2008 deelt [verzoekster] mee en zij niet bereid is een gesprek met Hoffmann aan te gaan. Zij verzoekt om een bespreking waarbij tevens haar raadsman aanwezig zal zijn.
1.10 Op 25 maart 2008 vindt een gesprek plaats tussen [verzoekster], haar raadsman, Engbers, Schilt en Drewes (bestuursadviseur P&O) omtrent de voorzetting dan wel afronding van het onderzoek van Hoffmann en het horen van [verzoekster].
1.11 Op 14 april 2008 heeft wederom een bespreking met dezelfde personen plaatsgevonden, nu in aanwezigheid van de raadsman van De Borgen. [verzoekster] stelt daarbij aan de orde om een financiële regeling te treffen over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Partijen zijn het daarover niet eens geworden. Het CvB geeft aan het vertrouwen te willen herstellen, iets wat voor [verzoekster] geen reële optie is.
1.12 Het onderzoek van Hoffmann heeft geresulteerd in een rapport d.d. 18 april 2008. Er zijn met vijf personen – buiten Engbers - gesprekken gevoerd. Het rapport bevat een inleiding, een samenvatting, een overzicht van de gevoerde gesprekken en de gespreksverslagen. Het rapport bevat geen conclusie. Bij email van 21 mei 2008 vraagt de advocaat van [verzoekster] aan De Borgen om het rapport.
1.13 [verzoekster] wordt op 10 juni 2008 medegedeeld dat het CvB het voornemen heeft haar over te plaatsen naar een andere locatie van De Borgen c.q. Onderwijsgroep Noord. Haar wordt tevens geadviseerd niet meer op school te verschijnen. Een en ander wordt bevestigd bij brief van 11 juni 2008.
1.15 Bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft [verzoekster] naast haar WW-uitkering tevens aanspraak op een BWOO-uitkering tot 1 mei 2010 van bijna € 9.700,00 (afgerond).
2. Het standpunt van [verzoekster], kort samengevat
[verzoekster] beroept zich op de vaststaande feiten en stelt zich op het standpunt dat door de manier van het onderzoek en de rol van het CvB daarin het vertrouwen in De Borgen als werkgever dermate is geschonden dat van [verzoekster] niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te continueren. Omdat de ontstane situatie aan De Borgen te wijten is, is een vergoeding op zijn plaats, waarbij moet worden uitgegaan van de correctiefactor C=9.
3. Het standpunt van De Borgen, kort samengevat
Gelet op de verkregen signalen had De Borgen het volste recht een onafhankelijk onderzoek te laten instellen. [verzoekster] heeft daaraan niet willen meewerken. [verzoekster] heeft de kwestie laten escaleren. [verzoekster] heeft zelf ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht hetgeen in beginsel geen recht op een billijke vergoeding meebrengt. Verder heeft De Borgen [verzoekster] een andere functie binnen Onderwijsgroep Noord aangeboden. De door [verzoekster] gestelde vertrouwensbreuk dient voor haar rekening en risico te komen. Ook om deze reden is voor een vergoeding is in dit verband geen plaats.
De beoordeling
4. De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod.
5. Naar het oordeel van de kantonrechter is uit de processtukken en het verhandelde ter zitting voldoende komen vast te staan dat een vruchtbare samenwerking tussen [verzoekster] en De Borgen niet meer tot de mogelijkheden behoort. De Borgen stelt dat overplaatsing binnen Onderwijsgroep Noord zeer wel mogelijk is. [verzoekster] wijst deze mogelijkheid af aangezien dan pas echt van een ongewenste situatie kan worden gesproken omdat zij dan het gesprek van de dag zal zijn. Ook spelen persoonlijke omstandigheden hierbij een rol. Gelet hierop zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst wegens gewijzigde omstandigheden ontbinden.
6. Ten aanzien van de vraag of en zo ja, met welke vergoeding de ontbinding gepaard dient te gaan, overweegt de kantonrechter als volgt.
7. De beslissing van het CvB van De Borgen om een extern bureau een onderzoek uit te laten voeren naar de geruchten rond de vermeende relatie tussen [B.] en [verzoekster] past naar het oordeel van de kantonrechter binnen de beslissingsbevoegdheid die het CvB heeft. De geldende medezeggenschapsregeling staat hieraan niet in de weg. Hoewel valt in te zien dat De Borgen de voorkeur had voor een onderzoek door een extern bureau, kan de vraag worden gesteld of het laten uitvoeren van het bewuste onderzoek bij de op dat moment geldende omstandigheden een proportioneel middel was. Gelet op de status van de geruchten - er waren slechts twee signalen die weinig concreets bevatten over een vermeende affectieve relatie, hooguit suggesties - was het onderzoek door een extern recherchebureau naar het oordeel van de kantonrechter een zwaar middel. Daaraan doet niet af dat [B.] al eerder door Engbers was aangesproken in verband met geruchten. [B.] had het bestaan van een relatie bovendien uitdrukkelijk betwist. Daarnaast is op vragen van [B.] en [verzoekster] om concrete voorbeelden te noemen waaruit de vermeende relatie zou moeten blijken nimmer een antwoord gekomen. Voorstelbaar was dat een lichtere vorm van onderzoek door een (interne) vertrouwenspersoon ook de gewenste informatie had kunnen leveren. Deze gang van zaken heeft het vertrouwen tussen [B.] en De Borgen kunnen schaden.
8. Bij de opzet van het onderzoek mogen ook de nodige vraagtekens te worden gesteld. Anders dan De Borgen stelt, zijn [verzoekster] en [B.] niet echt betrokken bij de opzet van het onderzoek. Bij brief van 2 februari 2008 is om die reden nadere informatie gevraagd door [B.] en [verzoekster] aan De Borgen. Voor wat betreft de opzet is onweersproken door [verzoekster] gesteld dat er bij De Borgen zo’n 70 docenten werkzaam zijn. Voor het onderzoek zijn – buiten Engbers – slechts vijf personen gehoord, waarvan twee docenten. Dat [B.] en [verzoekster], die immers het ‘onderwerp’ van onderzoek vormden, een conceptverslag van het met hen gehouden gesprek wensten in te zien, lijkt de kantonrechter terecht. Dat zij (mede) om die reden (aanvankelijk) hun medewerking aan het onderzoek hebben onthouden is, in tegenstelling tot hetgeen De Borgen aanvoert, niet aan te merken als het traineren van het onderzoek. De kantonrechter acht het terecht dat [verzoekster] en [B.] kritiek hadden op het onderzoek. Een en ander ligt naar het oordeel van de kantonrechter in de risicosfeer van De Borgen als werkgever en als opdrachtgever tot het onderzoek.
9. Als [verzoekster] vervolgens van [B.] verneemt dat hij in zijn personeelsdossier een email heeft aangetroffen van de advocaat van De Borgen aangaande jurisprudentie rond relaties op de werkvloer en ontbinding van de arbeidovereenkomst, acht de kantonrechter het gevoel van [verzoekster] dat er misschien meer aan de hand is, in het licht van alle omstandigheden, niet onbegrijpelijk. Hoewel De Borgen nadrukkelijk, ook tegenover [B.] en [verzoekster], heeft gezegd dat het om een algemene notitie ging en heeft betwist dat zij de vooropgezette bedoeling had de arbeidsovereenkomst met [B.] te beëindigen, overweegt de kantonrechter dat gelet op de situatie het vertrouwen van [verzoekster] in De Borgen als werkgever verder is afgenomen. De Borgen heeft vervolgens bij [B.] en [verzoekster] benadrukt te willen werken aan herstel van de breuk in het vertrouwen. Echter, op geen enkele wijze heeft de Borgen aangegeven met welke maatregelen zij dit vertrouwen dacht te herstellen.
10. In een gesprek op 14 april 2008 heeft [verzoekster] aan De Borgen meegedeeld dat er sprake was van een onherstelbare vertrouwensbreuk. [verzoekster] heeft het vertrouwen opgezegd, onder meer vanwege de wijze waarop het onderzoek is verricht en omdat zij vermoedt dat er iets anders achter zit, namelijk [B.] opzij te zetten. Zij voelt zich verder in haar integriteit aangetast, mede omdat zij onderwerp van het onderzoek is. Daarbij speelt voor haar mee dat zij van mening is dat zij onvoldoende als gesprekpartner voor het CvB heeft meegeteld. Zij wilde slechts nog praten over een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met een onderlinge financiële regeling.
11. Op dat moment, 14 april 2008, was het rapport van Hoffmann, dat gedateerd is op 18 april 2008, voor [verzoekster] nog niet beschikbaar. Het rapport is in deze procedure ingebracht en [verzoekster] heeft de inhoud ervan en die van de gespreksverslagen niet tegengesproken.
Wat men ook van de geruchten vindt, zoals deze in het rapport tot uitdrukking komen, duidelijk is wel ([verzoekster] ontkent dat ook niet) dat er veel geroddeld wordt op de Lindenborg in het algemeen en ook over [B.] en [verzoekster] en dat er - los van de vermeende affectieve relatie - interne kritiek is op hun functioneren. In de gespreksverslagen zijn vele concrete gedragingen genoemd van [B.] en [verzoekster] samen die de schijn van een affectieve relatie tussen beiden kunnen meebrengen. In die zin zijn de signalen die De Borgen, in de persoon van Engbers, ontving, niet te negeren. Van De Borgen kan niet worden verlangd daar niets mee te doen en van [B.] en [verzoekster] mag, gelet op hun positie binnen de organisatie, worden verwacht dat zij de roddels niet bagatelliseren of deze laten voor wat het is.
Dit laatste is echter wel de indruk die de kantonrechter heeft gekregen. [verzoekster] is daarover naar het oordeel van de kantonrechter zowel in de stukken als mondeling ter zitting tamelijk duidelijk geweest: “Ik ben zoals ik ben en geroddeld wordt er toch altijd”, of woorden van die strekking.
12. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verzoekster] tegen deze achtergrond en op basis van de hierboven genoemde argumenten, maar mogelijk mede uit loyaliteit naar [B.], te snel het vertrouwen in De Borgen opgezegd en aangestuurd op een ontbinding van de arbeidsovereenkomst tegen een financiële vergoeding. Het onderzoeksrapport was er op dat moment nog niet, [verzoekster] heeft haar aanvankelijke medewerking gestaakt, zij heeft de resultaten van het onderzoek niet afgewacht en op geen enkele wijze heeft [verzoekster] laten blijken ook maar enigszins open te staan voor de positie van het CvB die met signalen wordt geconfronteerd. Aan [verzoekster] kan worden toegegeven dat de CvB tot dan toe de signalen weinig concreet heeft gemaakt zodat het moeilijk is zich daartegen te verweren, maar daarvan moet worden gezegd dat het onderzoek nog liep op het moment dat [verzoekster] haar vertrouwen heeft opgezegd. [verzoekster] heeft een aanbod om op een andere locatie van De Borgen haar werkzaamheden voort te zetten afgewezen; ook voortzetting van haar werkzaamheden op de Lindenborg heeft zij van de hand gewezen. De kantonrechter legt dat in haar risicosfeer.
13. Bij de beoordeling of er in dit geval een vergoeding dient te worden toegekend dienen alle bovengemelde omstandigheden van het geval te worden meegewogen. Ook de leeftijd [verzoekster], de lengte van het dienstverband, haar functioneren en de kans op het vinden van een nieuwe werkkring spelen daarbij een rol. Uit de stukken blijkt dat op het functioneren niets aan te merken is geweest. Uit de jurisprudentie volgt dat wanneer een werknemer verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst, bij de toepassing van de kantonrechtersformule moet worden uitgegaan van correctiefactor 0 indien de ontbindingsgrond geheel in de risicosfeer van de werknemer ligt. Dat is hier niet het geval. De kantonrechter is van oordeel dat de vertrouwensbreuk mede aan het handelen van De Borgen is te wijten maar dat [verzoekster] te lichtvaardig haar vertrouwen heeft opgezegd en besloten heeft weg te willen. Daarbij heeft zij onvoldoende oog gehad voor haar eigen rol in het geheel. De gevraagde vergoeding met een factor C=9 is voor de kantonrechter niet serieus te nemen. Daarbij speelt een rol dat [verzoekster] na het einde van het dienstverband aanspraak kan maken op een wachtgeldregeling van afgerond € 9.700,00. De kosten van deze regeling komen ten laste van De Borgen.
Alles afwegende acht de kantonrechter een vergoeding van € 19.647,36 bruto met een factor C=0,5 billijk, zodat de kantonrechter dit zal toewijzen.
14. De kantonrechter acht termen aanwezig om de proceskosten aldus te compenseren dat iedere partij de eigen kosten draagt.
BESLISSING
De kantonrechter:
- stelt [verzoekster] in de gelegenheid om het verzoek uiterlijk op 18 juli 2008 in te trekken;
voor het geval [verzoekster] van die gelegenheid geen gebruik maakt:
- ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 19 juli 2008 onder toekenning aan [verzoekster] ten laste van De Borgen, van een vergoeding van € 19.647,36 bruto;
- compenseert de kosten van deze procedure in de zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
voor het geval het verzoek wordt ingetrokken:
- compenseert de kosten van deze procedure in dier voege dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J.J. Smits, kantonrechter, en op 4 juli 2008 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.