RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/630568-07, 10/610077-05 (tul) en 10/611180-06 (tul)
datum uitspraak: 10 juli 2008
raadsvrouw: mr. drs. L.S. Wachters
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum]1987,
wonende te Groningen,
thans preventief gedetineerd in PI Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 maart 2008 en 26 juni 2008.
Aan verdachte is ten laste gelegd: dat
hij op of omstreeks 8 december 2007, in de gemeente Groningen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en
al dan niet met voorbedachten rade een of meer personen, te weten [naam slachtoffer] en/of [naam slachtoffer], van het leven te beroven, met dat opzet en
al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een of meer
kogels op en/of naar en/of in de richting van die [naam slachtoffer] en/of die
[naam slachtoffer], althans op en/of naar en/of in de richting van de auto,
waarin die [naam slachtoffer] en/of die [naam slachtoffer] toen zat(en), heeft
(af)geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 8 december 2007, in de gemeente Groningen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en
al dan niet met voorbedachten rade een of meer personen, te weten [naam slachtoffer] en/of [naam slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een
vuurwapen een of meer kogels op en/of naar en/of in de richting van die [naam slachtoffer] en/of die [naam slachtoffer], althans op en/of naar en/of in de
richting van de auto, waarin die [naam slachtoffer] en/of die [naam slachtoffer] toen zat(en), heeft (af)geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 8 december 2007, in de gemeente Groningen,
een of meer personen, te weten [naam slachtoffer] en/of [naam slachtoffer],
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een vuurwapen
een of meer kogels op en/of naar en/of in de richting van die [naam slachtoffer] en/of die [naam slachtoffer], althans op en/of naar en/of in de
richting van de auto, waarin die [naam slachtoffer] en/of die [naam slachtoffer] toen zat(en), heeft (af)geschoten;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 9 december 2007, in de gemeente Groningen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en
al dan niet met voorbedachten rade een persoon, genaamd [naam slachtoffer], en/of een
of meer andere op of nabij het Goudenregenplein en/of in of nabij de
Goudenregenstraat en/of in of nabij de Kamperfoeliestraat aanwezige personen
van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en
rustig overleg, met een vuurwapen een of meer kogels op en/of naar en/of in de
richting van die [naam slachtoffer] en/of die ander(e) perso(o)n(en) heeft
(af)geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 9 december 2007, in de gemeente Groningen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en
al dan niet met voorbedachten rade een persoon, genaamd [naam slachtoffer], en/of een
of meer andere op of nabij het Goudenregenplein en/of in of nabij de
Goudenregenstraat en/of in of nabij de Kamperfoeliestraat aanwezige personen
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm
beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een of meer kogels op en/of naar
en/of in de richting van die [naam slachtoffer] en/of die ander(e) perso(o)n(en) heeft
(af)geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 9 december 2007, in de gemeente Groningen,
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam slachtoffer]), heeft geraakt met
een of meer door verdachte met behulp van een vuurwapen afgeschoten kogels,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie is van mening dat op basis van de verklaring van verdachte en de aangetroffen kogel bewezen kan worden dat verdachte gericht geschoten heeft op de auto waarin [naam slachtoffer] en [naam slachtoffer] zich bevonden.
De officier van justitie is tevens van mening dat er uit onder meer de verklaring van getuigen [naam getuige] en [naam getuige] blijkt dat er sprake is van voorbedachte raad. Immers, verdachte had het wapen aangeschaft omdat hij had gehoord dat zijn vriend [naam vriend] zich bedreigd voelde. Op het moment dat de auto van [naam slachtoffer] achter de auto van verdachte stopte en verdachte besefte dat [naam slachtoffer] in deze auto zat, had hij nog een andere keuze dan het pakken van het vuurwapen. Bovendien heeft verdachte nadat hij éénmaal op de auto van [naam slachtoffer] had geschoten en zag dat er niets gebeurde, nogmaals geschoten. Hier is dus zeker sprake van een moment van overweging.
Feit 2
Betreffende het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie aangevoerd dat poging moord bewezen verklaard kan worden. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij open en bloot in zijn auto een vuurwapen had liggen. Voorts blijkt uit de verklaring van verdachte dat hij na een confrontatie op straat met [naam slachtoffer] kwaad op hem werd en hem hierover wilde aanspreken. Hij is terug gegaan en heeft het vuurwapen op de auto gelegd om hem te imponeren en op het moment dat [naam slachtoffer] niet wilde luisteren en verdachte zich bedreigd voelde doordat [naam slachtoffer] en anderen op hem afliepen schoot hij.
Hierbij schoot hij, naar eigen zeggen, eerst vier maal in de lucht. Hierin zit dus zeker een moment van overweging voordat hij daarna gericht schoot.
De officier van justitie heeft verder aangevoerd dat hij uit de bewijsmiddelen afleidt dat verdachte met vuurwapen terug ging naar [naam slachtoffer] met de intentie om op hem te schieten en dit ook meteen gedaan heeft en dat er dus helemaal geen sprake is van een ontstane dreigende situatie. Dit met name aangezien getuige [naam getuige] niet spreekt van een groep personen die op verdachte af zou zijn gelopen.
In beide scenario's is volgens de officier van justitie sprake van voorbedachte rade aangezien er sprake is geweest van een moment waarop verdachte tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen besluit. Immers verdachte is na een confrontatie met vuurwapen terug gegaan naar [naam slachtoffer] en heeft meerdere malen gericht op [naam slachtoffer] geschoten.
Standpunt van de verdediging
Feit 1
Terzake van de onder 1 primair ten last gelegde poging tot moord heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat er sprake is geweest van voorbedachte raad. Verdachte heeft in een opwelling gehandeld. Hij heeft geen tijd gehad om na te denken over de gevolgen van zijn handelen. Het tijdsbestek tussen het moment dat het slachtoffer zijn auto parkeerde en het moment dat verdachte schoot is hiervoor te kort geweest.
Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er tevens geen sprake is geweest van poging tot doodslag nu er weliswaar gericht is geschoten op de auto van [naam slachtoffer], maar niet op de inzittenden van deze auto.
Feit 2.
Ook terzake van het onder 2 ten laste gelegde is door de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot moord nu de voorbedachte raad niet kan worden bewezen. Uit het dossier blijkt dat verdachte slechts met [naam slachtoffer] wilde praten. Getuige [naam getuige] bevestigt dit ook. Niet blijkt dat verdachte de intentie had om [naam slachtoffer] iets aan te gaan doen. Het wapen werd meegenomen uit een soort geanticipeerd noodweer, dus om zich te kunnen verdedigen indien dit nodig mocht zijn. Dit mede gezien de reputatie van [naam slachtoffer].
Op het moment dat verdachte schoot was hij in paniek omdat [naam slachtoffer] op hem af kwam lopen. Hij kon naar zijn idee niet anders dan schieten. De situatie duidt op een opwelling. Hij dacht niet na over de mogelijke gevolgen, er was geen plan en geen mogelijkheid tot bezinning. Hij maakte een verkeerde keuze om terug te gaan naar [naam slachtoffer], dit betekent echter niet dat hij met voorbedachten rade om te schieten terug ging, hij wilde slechts praten.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de primair ten laste gelegde poging moord heeft begaan.
Verdachte heeft bekend op 8 december 2007 op het Stationsplein in Groningen een tweetal schoten te hebben gelost in de richting van de auto waarin [naam slachtoffer] en [naam slachtoffer] zich bevonden.
Uit de beschikbare bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte op die bewuste dag in het bezit van een vuurwapen naar het Stationsplein in Groningen is gegaan. Daarbij heeft hij toen hij [naam slachtoffer] achter hun auto zag parkeren, zijn auto met medeneming van zijn wapen verlaten en, terwijl [naam slachtoffer] nog in zijn auto zat, op die auto geschoten. Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat verdachte zich dat wapen had aangeschaft omdat hij bang was voor een confrontatie met [naam slachtoffer].
Door in deze contekst meermalen op de auto waarin [naam slachtoffer] en [naam slachtoffer] zich bevonden te schieten heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat die beide peronen dodelijk zouden worden geraakt. Dat de baan van één van de kogels neerwaarts was, doet hieraan niets af. Het was naar het oordeel van de rechtbank volkomen van de wil van verdachte onafhankelijk of degenen die zich in de auto bevonden door zijn schoten al dan niet dodelijk werden geraakt.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte handelde als gevolg van een tevoren (toen verdachte nog in zijn auto zat) genomen besluit en dat er tussen dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid voor hem is geweest om over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad na te denken en zich daar rekenschap van te geven. Dat geldt naar het oordeel van de rechtbank al voor het eerste schot, maar nog sterker voor het tweede schot dat verdachte afvuurde.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 december 2007, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade personen, te weten
[naam slachtoffer] en [naam slachtoffer], van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen kogels op en in de richting van de auto, waarin die [naam slachtoffer] en die [naam slachtoffer] toen zaten, heeft afgeschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de primair ten laste gelegde poging moord heeft begaan.
Verdachte heeft bekend op 9 december 2007 nabij het Goudenregenplein, de
Goudenregenstraat en de Kamperfoeliestraat te Groningen een aantal schoten te hebben gelost. Naar zijn zeggen heeft hij eerst een aantal malen in de lucht geschoten en vervolgens in de richting van [naam slachtoffer].
Uit de beschikbare bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat er op 10 december 2007 een conflict is ontstaan tussen verdachte en onder anderen [naam slachtoffer]. Enige tijd na dit conflict heeft verdachte besloten wederom de confrontatie met [naam slachtoffer] op te zoeken. Daarbij heeft hij zijn vuurwapen meegenomen. Samen met zijn vriend [naam vriend] is hij naar het Goudenregenplein gereden en daar gestopt in de buurt van [naam slachtoffer]. Hierop heeft hij in ieder geval zes maal geschoten, waarvan in ieder geval twee maal gericht op deze [naam slachtoffer] welke getroffen werd en waarbij een kogel zijn rechterbovenarm doorboorde. [naam slachtoffer] maakte op dat moment deel uit van een groep personen die zich op het Goudenregenplein bevond. Mede gezien het feit dat er geen aangifte is gedaan door het slachtoffer is de exacte gang van zaken omtrent het moment van schieten niet door de rechtbank vast te stellen. Echter op basis van de verklaringen van getuigen en de verklaring van verdachte zelf is de rechtbank van oordeel dat er hier sprake is van poging moord. Verdachte heeft immers na een eerdere confrontatie bewust de keuze gemaakt om met een vuurwapen naar het Goudenregenplein te gaan om opnieuw de confrontatie op te zoeken. Verdachte had onderweg naar het Goudenregenplein tijd om zich te beraden op het door hem genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van voorbedachte raad
De door verdachte beweerde dreigende sfeer afkomstig van de groep van [naam slachtoffer] doet hieraan niet af. Daar komt nog bij dat de door verdachte geschetste gang van zaken betreffende de dreigende houding vanuit de groep niet wordt ondersteund door de verklaringen van de diverse getuigen.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 december 2007, in de gemeente Groningen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en
met voorbedachten rade een persoon, genaamd [naam slachtoffer], en een
of meer andere op of nabij het Goudenregenplein en/of in of nabij de
Goudenregenstraat en/of in of nabij de Kamperfoeliestraat aanwezige personen
van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en
rustig overleg, met een vuurwapen kogels op en/of naar en/of in de
richting van die [naam slachtoffer] en die andere personen heeft
afgeschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 en feit 2:
poging tot moord, meermalen gepleegd
Strafbaarheid van het feit en verdachte
Standpunt van de verdediging
Betreffende feit 1. heeft de verdediging een beroep gedaan op noodweer(exces), danwel putatief noodweer. Zij baseert dit op de informatie dat [naam slachtoffer] wraak wilde nemen en de familie [naam familie] eerder had achtervolgd, het feit dat verdachte hem was tegen gekomen in een coffeeshop, de waarschijnlijkheid dat [naam slachtoffer] een vuurwapen had, het feit dat een zekere [naam], een vriend van [naam slachtoffer], kort voor de schietpartij aan het bellen nadat hij verdachte en [naam verdachte] [naam vriend] had gezien en tot slot dat [naam slachtoffer] zijn auto vlak achter verdachte parkeerde en zijn gordel los deed. Verdachte is van mening dat hij zich wel moest verdedigen, althans verontschuldigbaar mocht denken dat de noodzaak tot verdediging bestond.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betwist dat er een noodzaak tot verdediging bestond. Naar zijn mening is het de eigen keus van verdachte geweest om over te gaan tot schieten.
Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) is vereist dat er sprake is van een noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding gericht tegen eigen of andersmans lijf of goed.
Uit de door verdachte tegenover de politie en ter terechtzitting afgelegde verklaringen blijkt dat hij schrok toen [naam slachtoffer] zijn auto achter zijn auto parkeerde en met name toen hij zag dat [naam slachtoffer] de auto op de handrem zette en zijn gordel los wilde maken. Naar het oordeel van de rechtbank kan in de door verdachte beschreven situatie geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding worden afgeleid.
Een beroep op putatief noodweer(exces) is een beroep op afwezigheid van alle schuld. Noch uit de door verdachte aangevoerde omstandigheden, noch uit de beschikbare bewijsmiddelen kan de rechtbank afleiden dat verdachte verontschuldigbaar mocht denken dat hij ogenblikkelijk en wederrechtelijk werd aangevallen.
Gezien het bovenstaande verwerpt de rechtbank de verweren.
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 21 april 2008 opgemaakt door A. Tatlicioglu, klinisch psycholoog en de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 22 april 2008 opgemaakt door T.W. Broersma, psychiater in opleiding en B.T. Takkenkamp, psychiater.
Voorts zijn ter terechtzitting A. Tatlicioglu, B.T. Takkenkamp en T.W. Broersma als getuige-deskundigen gehoord.
De onderzoeksrapportage van A. Tatlicioglu houdt als conclusie in dat er bij betrokkene sprake is van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en theatrale trekken. Deze bestonden ook al ten tijde van het plegen van hetgeen hem nu ten laste wordt gelegd.
Deze gebrekkige ontwikkeling is van dien aard dat hem het ten laste gelegde slechts in licht verminderde mate kan worden toegerekend.
De onderzoeksrapportage van T.W. Broersma en B.T. Takkenkamp houdt als conclusie in dat er bij betrokkene sprake is van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en theatrale trekken en daarnaast een laag intelligentieniveau. Van voornoemde gebrekkige ontwikkeling was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde en deze heeft de gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed. Het advies is hem enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank verenigt zich met voormelde conclusies, maakt die tot de hare en concludeert met betrekking tot de toerekenbaarheid van verdachte dat het bewezenverklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Vordering van de officier van justitie
Er is sprake is van feiten die door hun gewelddadige karakter een schok in de samenleving teweeg hebben gebracht, zeker gezien de openbare locaties waar zij plaatsvonden.
Verdachte is reeds eerder veroordeeld voor twee diefstallen met geweld waarbij in totaal een gevangenisstraf met een voorwaardelijk deel van 12 maanden is opgelegd. Verdachte heeft dus al veel kansen gehad.
De nu ten laste gelegde feiten getuigen van de persoonlijkheid van verdachte en tonen aan dat klinische behandeling noodzakelijk is. Een voorwaardelijke bestraffing is gezien de ernst van de feiten niet aan de orde. De feiten rechtvaardigen een zeer langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarnaast is van belang dat wel klinische traject wordt gevolgd. Om die reden eist de officier van justitie een gevangenisstraf van 4 jaar met daarnaast een terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Als alleen een gevangenisstraf zou worden opgelegd, moet dat naar de mening van de officier van justitie een straf van 8 jaar zijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd dat een lange gevangenisstraf, behalve vergelding, geen meerwaarde heeft. Het is van belang dat verdachte zo spoedig mogelijk met een behandeling kan starten.
De raadsvrouw geeft aan zich aan te sluiten bij de rapporten van de psycholoog, de psychiater en de reclassering, namelijk een gedeeltelijk voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, waarbij in eerste instantie een klinische behandeling volgt. De raadsvrouw geeft tevens aan terbeschikkingstelling een brug te ver te vinden.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de justitiële documentatie d.d. 14 maart 2008, alsmede de vordering van de officier van justitie en het standpunt van de verdediging en de opgemaakte rapporten omtrent de persoon van de verdachte.
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf moet worden opgelegd. De rechtbank neemt bij de bepaling van de hoogte hiervan in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft in een zeer kort tijdsbestek meerdere pogingen tot moord begaan.
Dergelijk handelen, dat een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter draagt, rechtvaardigt zonder meer een zeer langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte heeft hiermee het gevoel van veiligheid in de samenleving in het algemeen en dat van de slachtoffers in het bijzonder aangetast.
Bij feit 1. heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte op een zaterdagmiddag rond 16.00 uur op het stationsplein van Groningen meerdere schoten heeft gelost terwijl er meerdere personen in de directe omgeving van verdachte aanwezig waren. Zij werden op klaarlichte dag geconfronteerd met een schietincident en het was gezien de omstandigheden zeker niet denkbeeldig dat verdachte een willekeurige omstander had geraakt.
Ook feit 2 werd gepleegd op de openbare weg en in aanwezigheid van meerdere personen. Getuige [naam getuige] verklaart zelfs dat toen hij zijn vuilnis buiten bij de weg zette hij een soort wind langs zijn hoofd voelde gaan.
De rechtbank rekent het verdachte bovendien aan dat hij voornoemde feiten heeft gepleegd, terwijl hij zich blijkens zijn strafblad reeds eerder schuldig heeft gemaakt aan het plegen van strafbare feiten, waaronder agressieve delicten.
Gelet op bovenstaande omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat strikt genomen een langere gevangenisstraf dan door de officier van justitie geeist op zijn plaats is. Echter de rechtbank heeft tevens rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte en het feit dat de rechtbank het van belang acht dat de noodzakelijke behandeling niet te lang wordt uitgesteld. Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Hierin ziet de rechtbank reden om de gevangenisstraf te beperken tot de duur van 4 jaar.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte tevens van overheidswege moet worden verpleegd, omdat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen die verpleging eist.
De rechtbank heeft hierbij betrokken dat in voormelde rapportages is geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van groot recidivegevaar door zijn ervaringen in criminele settingen, zijn onrijpe persoonlijkheidsontwikkeling en lage intelligentie waardoor verdachte reageert op een onvolwassen en impulsief niveau.
Tatlicioglu adviseert in zijn rapportage een klinische behandeling in het kader van een voorwaardelijk strafdeel en indien dit niet haalbaar blijkt een TBS met voorwaarden. Ter terechtzitting heeft Tatlicioglu desgevraagd verklaard dat dit advies voortkomt uit het feit dat hij gezien de geringe mate van verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte terbeschikkingstelling een zwaar middel vindt.
Ter terechtzitting hebben de getuige-deskundigen de door hen uitgebrachte rapportages nader toegelicht. Tatlicioglu heeft aangegeven dat naar zijn mening de kans op herhaling zeer groot is en dat door behandeling dit recidivegevaar waarschijnlijk zal verminderen. Ook Broersma en Takkenkamp hebben ter terechtzitting aangegeven dat door behandeling de recidivekans zal afnemen.
De rechtbank is van oordeel dat niet de mate van verminderde toerekeningsvatbaarheid, maar het recidivegevaar, samenhangend met de gebrekkige geestelijke ontwikkeling en het gevaar voor personen bepalend is voor het al dan niet op leggen van een terbeschikkingstelling.
Verdachte is reeds eerder veroordeeld voor ernstige geweldsdelicten en wordt nu veroordeeld voor meerdere pogingen tot moord gepleegd in een zeer kort tijdsbestek. Uit de voornoemde rapportages en de door de getuige-deskundigen ter terechtzitting afgelegde verklaringen blijkt dat het recidivegevaar groot is.
De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist.
Nu de rechtbank een gevangenisstraf zal opleggen van 4 jaar, waardoor ambulante behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden ingevolge artikel 38 van het Wetboek van Strafrecht niet tot de mogelijkheden behoort, rest gezien de noodzaak van behandeling van verdachte in relatie tot het gevaar voor de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dat verdachte - als gevolg van zijn stoornis - vormt, slechts de terbeschikkingstelling van verdachte met bevel tot verpleging. De rechtbank zal dit dan ook gelasten en bevelen.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
onder parketnummer: 10/610077-05
De officier van justitie heeft op grond van het onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Rotterdam d.d. 23 november 2005 gevorderd dat een last tot tenuitvoerlegging zal worden gegeven.
Veroordeelde is bij voormeld vonnis veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Blijkens in genoemde vordering vermeld dossier onder parketnummer 18/630568-07 heeft de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig gemaakt aan een of meer strafbare feiten, waarvoor nu een veroordeling volgt.
Bij het vonnis van 15 november 2006 met parketnummer 10/11180-06 is de proeftijd van deze voorwaardelijke gevangenisstraf verlengd met één jaar.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, alsnog tenuitvoerlegging dient te worden gelast van de niet ten uitvoer gelegde straf.
onder parketnummer: 10/611180-06
De officier van justitie heeft op grond van het onherroepelijk geworden vonnis van rechtbank Rotterdam d.d. 15 november 2006 gevorderd dat een last tot tenuitvoerlegging zal worden gegeven.
Veroordeelde is bij voormeld vonnis veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Blijkens in genoemde vordering vermeld dossier onder parketnummer 18/630568-07 heeft de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig gemaakt aan een of meer strafbare feiten, waarvoor nu een veroordeling volgt.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, alsnog tenuitvoerlegging dient te worden gelast van de niet ten uitvoer gelegde straf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14g, 37a, 37b, 45, 57, en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
- verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht, tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de veroordeelde ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de terbeschikking-gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Gelast de tenuitvoerlegging van het vonnis van rechtbank Rotterdam d.d. 23 november 2005 onder parketnummer 10/610077.05, voorzover het betreft de toen voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 8 maanden.
Gelast de tenuitvoerlegging van het vonnis van rechtbank Rotterdam d.d. 15 november 2006 onder parketnummer 10.611180-06, voorzover het betreft de toen voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 4 maanden.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. E.W. van Weringh, voorzitter, H.J. Bastin en P.H.M. Tapper-Wessels, in tegenwoordigheid van N. Mook, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 juli 2008.