ECLI:NL:RBGRO:2008:BG4374

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
24 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105092 / JE RK 08-896 bekrachtiging
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D.A. Flinterman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 24 oktober 2008 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Groningen de zaak inzake de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een ongeboren kind behandeld. Deze zaak volgde op een eerdere beschikking van 10 oktober 2008, waarin de voorlopige ondertoezichtstelling was ingesteld. De kinderrechter oordeelde dat de eerdere beschikking deels bekrachtigd moest worden, maar dat de machtiging tot uithuisplaatsing niet kon worden bevestigd. Dit besluit was gebaseerd op de schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor het gezinsleven waarborgt.

De kinderrechter constateerde dat de Raad voor de Kinderbescherming onvoldoende rekening had gehouden met de huidige situatie van de ouders en dat de informatie die was gebruikt om de uithuisplaatsing te rechtvaardigen, grotendeels verouderd was. De ouders stelden dat hun situatie inmiddels was verbeterd en dat zij in staat waren om voor hun kind te zorgen. De Raad had zich te veel gefocust op het verleden van de moeder, zonder de huidige omstandigheden in overweging te nemen.

De kinderrechter benadrukte dat ouders recht hebben op een eerlijke behandeling en dat zij betrokken moeten worden bij beslissingen die hun gezinsleven aangaan. De beslissing om de minderjarige uit huis te plaatsen was genomen op basis van onvolledige informatie, wat in strijd was met de vereisten van het EVRM. Daarom werd de machtiging tot uithuisplaatsing niet bekrachtigd, terwijl de voorlopige ondertoezichtstelling wel werd bevestigd voor de duur van drie maanden.

De kinderrechter concludeerde dat er een noodzaak was voor verder onderzoek naar de opvoedcapaciteiten van de ouders en dat de Raad voor de Kinderbescherming een actievere rol moest spelen in het proces. De ouders waren bereid om alle noodzakelijke hulpverlening te aanvaarden en de kinderrechter gaf aan dat de situatie van de ouders nu veel stabieler was dan in het verleden. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknr.: 105092 / JE RK 08-896
beschikking kinderrechter d.d. 24 oktober 2008
inzake
* [de minderjarige], geboren in de gemeente [***] op 10 oktober 2008,
kind van:
[vader],
wonende te [adres],
en
[moeder],
wonende te [adres].
De moeder is belast met het gezag over voornoemde minderjarige.
PROCESGANG
De kinderrechter heeft op 10 oktober 2008 een beschikking gegeven.
Op 24 oktober 2008 heeft de kinderrechter de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Daarbij zijn gehoord: ouders, bijgestaan door mr. M.T. van Daatselaar, de heer J. Scholte Aalbes namens de Raad voor de kinderbescherming (hierna: de Raad) en de heer R. van Gurp namens Bjz.
Ter zitting heeft mr. van Daatselaar een pleitnotitie overgelegd.
OVERWEGINGEN
De kinderrechter neemt hier over hetgeen is overwogen bij beschikking d.d. 10 oktober 2008. Hierin is voornoemde minderjarige (toen nog als ongeboren vrucht) voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van drie maanden. Tevens is een machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg van voornoemde minderjarige, zodra deze geboren zou zijn, verleend voor de duur van vier weken.
Standpunt van de Raad
De Raad acht voorlopige ondertoezichtstelling en een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van voornoemde minderjarige op de volgende gronden noodzakelijk:
Er bestaan veel zorgen over de veiligheid van [de minderjarige]. Moeder is langdurig bekend bij diverse hulpverleningsinstellingen vanwege haar verschillende gedragsstoornissen. Ze functioneert op zwakbegaafd niveau en onttrekt zich aan de hulpverlening. Ook van vader is bekend dat hij alle hulpverlening heeft stopgezet. Na de geboorte van [kind 1] in 2006 is moeder samen met [kind 1] in de Eekwal geweest. In de Eekwal is gebleken dat moeder niet in staat is om haar kinderen op te voeden, ook niet met hulpverlening. In februari 2008 is moeder van het gezag ontheven over haar andere twee kinderen, [kind 1] en [kind 2]. Hiertegen is moeder in hoger beroep gegaan.
Er is geen zicht op de situatie van [de minderjarige] en de vrees bestaat dat ouders [de minderjarige] zullen onttrekken aan de noodzakelijke hulpverlening en medische zorg. [de minderjarige] wordt hierdoor ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd en zijn belangen moeten veilig worden gesteld.
Standpunt ouders
Door en namens ouders is ter zitting het volgende naar voren gebracht.
De situatie ten tijde van de uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] is een geheel andere dan thans het geval is. De Raad heeft zijn mening dat moeder niet voor [de minderjarige] kan zorgen, volledig op het verleden gebaseerd en niet op het heden. De Raad moet zijn blik op de toekomst richten. Ouders bestrijden uitdrukkelijk dat [de minderjarige] in zijn geestelijke en lichamelijke belangen wordt bedreigd. Hetgeen er nu gebeurt, vormt een inbreuk op het family life van ouders, zoals dit in artikel 8 EVRM is gewaarborgd.
In het arrest Venema/ Nederland is het Europese Hof volstrekt duidelijk omtrent de wijze waarop een ondertoezichtstelling dient te worden uitgevoerd. Een ouder dient inzage te hebben in de informatie op basis waarvan autoriteiten een beschermingsmaatregel treffen, zodat de ouder effectief kan participeren in het besluitvormingsproces en de betrouwbaarheid van informatie kan betwisten. De informatie die door de Raad ten grondslag is gelegd aan het verzoek is gedateerd en stamt veelal uit 2006.
De situatie van ouders is nu veel stabieler dan ten tijde van de uithuisplaatsing van de andere twee dochters van moeder. Ouders hebben van tevoren de komst van [de minderjarige] goed voorbereid en ook financieel hebben zij alles op orde. Voor de geboorte van [de minderjarige] hadden ouders Bjz verzocht om onderzoek te doen, omdat zij voorzagen dat Bjz bezwaren zou hebben. Ouders wilden laten zien dat zij de opvoeding van een baby aankunnen en dat moeder is veranderd. Bjz is echter niet bij ouders langs geweest. Indien de hulpverlening een actievere rol had gespeeld, had een disproportionele maatregel als een uithuisplaatsing voorkomen kunnen worden. De vrees dat ouders [de minderjarige] aan de nodige medische zorg zouden onttrekken was totaal ongegrond, nu ouders voor de geboorte van [de minderjarige] veelvuldig de verloskundigenpraktijk hebben geconsulteerd.
Het is niet waar dat vader zich heeft onttrokken aan vrijwillige hulpverlening. Vader had drie maanden hulpverlening op vrijwillige basis. Toen werd hem verteld dat hij bij stichting de Zijlen moest gaan wonen. Omdat dit echter zonder moeder en [de minderjarige] zou zijn, heeft vader dit geweigerd. Vader staat verder wel degelijk open voor vrijwillige hulpverlening. Hij heeft geregeld dat er ambulante hulpverlening vanuit de Zijlen komt. Voorts hebben ouders een familienetwerk. De familie is bereid om zonodig bij te springen. De ouders zijn bereid alle hulpverlening die zij nodig hebben bij de opvoeding van [de minderjarige] te aanvaarden.
Op grond van bovenstaande zijn ouders van mening dat de VOTS en de spoedmachtiging uithuisplaatsing op onjuiste gronden zijn genomen en zij verzoeken de kinderrechter om de beschikking van 10 oktober 2008 niet te bekrachtigen, voor zover het de uithuisplaatsing betreft. Zij verzetten zich niet tegen de voorlopige ondertoezichtstelling.
Standpunt Bjz
De gezinsvoogd is onlangs bij ouders thuis geweest om de situatie te bekijken. De thuissituatie zag er goed uit. Er is contact geweest tussen ouders en [de minderjarige] en dat verliep goed. De gezinsvoogd is van mening dat er een onderzoek moet komen naar de opvoedcapaciteiten van de ouders.
Beoordeling van de kinderrechter
De kinderrechter constateert dat de beslissing tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van de minderjarige [de minderjarige] is genomen op grond van onvolledige en onjuiste informatie.
Gebleken is dat de Raad bij voornoemd verzoek geen recente informatie heeft gebruikt. De informatie die wel is gebruikt dateert grotendeels uit 2006, uit de periode dat de moeder was opgenomen in de Eekwal. Bjz is niet ingegaan op de uitnodiging van de ouders om reeds voor de geboorte van [de minderjarige] te onderzoeken of er sprake is van een stabiele en veilige situatie voor de baby waarvan de moeder zwanger was bij de ouders thuis. Er is enkel gekeken naar het verleden van moeder en daaruit is geconcludeerd dat zij niet in staat is om [de minderjarige] een veilige en stabiele opvoedsituatie te bieden. De Raad heeft geen onderzoek gedaan naar de huidige opvoedcapaciteiten van moeder, naar haar huidige thuissituatie en naar de relatie met haar partner.
Naar de situatie van de vader zelf is voorts te summier gekeken. Er wordt enkel geconstateerd dat vader in het verleden hulpverlening heeft geweigerd, maar waarom en onder welke omstandigheden dit is gebeurd is niet nader onderzocht. Er zijn met vader in het geheel geen gesprekken gevoerd en er is geen onderzoek naar zijn opvoedcapaciteiten verricht.
Op grond van het bovenstaande is de kinderrechter van oordeel dat de beslissing om [de minderjarige] op grond van de door de Raad aangevoerde informatie uit huis te plaatsen is gegeven in strijd met artikel 8 EVRM. Dit volgt onder meer uit het arrest Venema/Nederland, waarin het Europese Hof oordeelde dat het onvoldoende betrekken van ouders in een procedure omtrent een kinderbeschermingsmaatregel een schending opleverde van het recht op bescherming van het gezinsleven van art. 8 EVRM.
Daarom zal de kinderrechter de spoedmachtiging uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige] d.d. 10 oktober 2008 niet bekrachtigen.
Nu nog onduidelijk is wat de mogelijkheden van de ouders zijn om [de minderjarige] een veilige opvoeding en verzorging te bieden en of ouders inderdaad bereid zijn alle hulpverlening, die daartoe noodzakelijk wordt geoordeeld, in vrijwillig kader te accepteren, en de ouders zich bovendien niet verzetten tegen een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming naar de vraag of een ondertoezichtstelling geboden is, zal de kinderrechter de voorlopige ondertoezichtstelling bekrachtigen.
BESLISSING
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter van 10 oktober 2008, voor wat betreft de voorlopige ondertoezichtstelling voor de duur van drie maanden, ingaande 10 oktober 2008, derhalve tot 10 januari 2008;
wijst af het anders of meer verzochte met ingang van heden.
Deze beslissing is gegeven te Groningen door mr. D.A. Flinterman, kinderrechter, in tegenwoordigheid van M. Faber, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 oktober 2008.
MF
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te Leeuwarden.