ECLI:NL:RBGRO:2008:BG4374
Rechtbank Groningen
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- D.A. Flinterman
- Rechtspraak.nl
Bekrachtiging van voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige
Op 24 oktober 2008 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Groningen de zaak inzake de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een ongeboren kind behandeld. Deze zaak volgde op een eerdere beschikking van 10 oktober 2008, waarin de voorlopige ondertoezichtstelling was ingesteld. De kinderrechter oordeelde dat de eerdere beschikking deels bekrachtigd moest worden, maar dat de machtiging tot uithuisplaatsing niet kon worden bevestigd. Dit besluit was gebaseerd op de schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor het gezinsleven waarborgt.
De kinderrechter constateerde dat de Raad voor de Kinderbescherming onvoldoende rekening had gehouden met de huidige situatie van de ouders en dat de informatie die was gebruikt om de uithuisplaatsing te rechtvaardigen, grotendeels verouderd was. De ouders stelden dat hun situatie inmiddels was verbeterd en dat zij in staat waren om voor hun kind te zorgen. De Raad had zich te veel gefocust op het verleden van de moeder, zonder de huidige omstandigheden in overweging te nemen.
De kinderrechter benadrukte dat ouders recht hebben op een eerlijke behandeling en dat zij betrokken moeten worden bij beslissingen die hun gezinsleven aangaan. De beslissing om de minderjarige uit huis te plaatsen was genomen op basis van onvolledige informatie, wat in strijd was met de vereisten van het EVRM. Daarom werd de machtiging tot uithuisplaatsing niet bekrachtigd, terwijl de voorlopige ondertoezichtstelling wel werd bevestigd voor de duur van drie maanden.
De kinderrechter concludeerde dat er een noodzaak was voor verder onderzoek naar de opvoedcapaciteiten van de ouders en dat de Raad voor de Kinderbescherming een actievere rol moest spelen in het proces. De ouders waren bereid om alle noodzakelijke hulpverlening te aanvaarden en de kinderrechter gaf aan dat de situatie van de ouders nu veel stabieler was dan in het verleden. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier en werd openbaar uitgesproken.