ECLI:NL:RBGRO:2008:BG4377

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
30 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105061 / JE RK 08-889
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van ongeboren kind in het belang van verzorging en opvoeding

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Groningen op 30 oktober 2008 een beschikking gegeven met betrekking tot de uithuisplaatsing van een ongeboren kind. De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSS) had een verzoekschrift ingediend voor een machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing, omdat er ernstige zorgen bestonden over de ontwikkelingsmogelijkheden van het ongeboren kind. De ouders, die beiden kampen met ernstige persoonlijke problemen, waaronder verslaving en psychische aandoeningen, zijn niet in staat om aan de ontwikkelingsbehoeften van hun kind te voldoen. De moeder heeft eerder twee kinderen gehad, die bij de grootouders verblijven, en heeft tijdens haar zwangerschap van het ongeboren kind cannabis gebruikt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de situatie van de ouders zorgwekkend is en dat het noodzakelijk is om de veiligheid en ontwikkeling van het ongeboren kind te waarborgen.

De kinderrechter heeft de ouders een laatste kans geboden om hun ongeboren kind zelf te verzorgen en op te voeden, mits zij zich vlak voor en direct na de geboorte laten opnemen in een accommodatie waar zij ondersteuning kunnen krijgen. De kinderrechter heeft benadrukt dat deze kans als een laatste kans moet worden beschouwd en dat bij een eventuele volgende geboorte geen nieuwe kans meer zal worden geboden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de ouders zijn in staat gesteld om te worden gehoord op een zitting in februari 2009. De kinderrechter heeft ook bepaald dat de machtiging tot uithuisplaatsing voor een periode van vijf maanden wordt verleend, tenzij de moeder zich laat opnemen in een geschikte accommodatie.

De beslissing is genomen in het belang van de verzorging en opvoeding van het ongeboren kind, waarbij het recht op family life, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM, in overweging is genomen. De kinderrechter heeft de ouders gewaarschuwd dat indien de situatie niet verbetert, de uithuisplaatsing onontkoombaar zal zijn. De beschikking is gegeven in aanwezigheid van de griffier en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknr.: 105061 / JE RK 08-889
beschikking kinderrechter d.d. 30 oktober 2008
inzake
* N.N.
ongeboren kind van:
[vader],
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting Ter Apel,
en
[moeder]
thans verblijvende te [adres].
PROCESGANG
Op 9 oktober 2008 heeft de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSS), namens het bureau jeugdzorg, een verzoekschrift ingediend, strekkende tot het verlenen van een machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing van voornoemd ongeboren kind in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft op dezelfde datum een tussenbeschikking gegeven en de gevraagde machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing voor de duur van vier weken verleend. De beslissing over de langer verzochte duur is in afwachting van het op 22 oktober 2008 bepaalde verhoor aangehouden.
Op 22 oktober 2008 heeft de kinderrechter de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn daarbij: de ouders en mevrouw I. Heiting en mevrouw J. Brinks, namens de William Schrikker Stichting.
OVERWEGINGEN
Bij beschikking van 17 september 2008 is de ondertoezichtstelling van de ongeboren vrucht verleend tot 17 september 2009.
Standpunt WSS
Er bestaat voor het ongeboren kind een ontwikkelingsbedreiging die voortkomt uit de problematiek van de ouders. Ouders zijn niet in staat aan de ontwikkelingsbehoeften van een kind te voldoen. Moeder heeft een verstandelijke en lichamelijke beperking. Daarnaast heeft zij persoonlijkheidsproblemen passend binnen cluster B, met name de borderline persoonlijkheidsstoornis. Dit uit zich in het horen van stemmen, manipulatief en impulsief gedrag, behoefte aan spanningsvolle prikkels en een sterke beïnvloedbaarheid. Moeder heeft als gevolg van haar beperkingen en persoonlijkheidsproblematiek onvoldoende inzicht in wat haar kinderen nodig hebben.
Tijdens haar zwangerschap van voornoemde minderjarige is zij positief getest op het gebruik van cannabis. Moeder heeft reeds twee kinderen, [kind 1] (een baby van een jaar) en [kind 2] (een kleuter van (bijna) zes jaar). Deze kinderen verblijven bij de grootouders van moederzijde.Vorig jaar is moeder met haar baby [kind 1] opgenomen geweest in De Eekwal, een moeder-kindtraject. In de Eekwal bleek dat [kind 1] goed verzorgd werd zolang er continue toezicht en aansturing was vanuit de begeleiding. Moeder ontrok zich aan haar opvoedersrol. Regelmatig had [kind 1] niet de aandacht waardoor er gevaarlijke situaties ontstonden en [kind 1] niet op tijd gevoed werd. Moeder is voortijdig en tegen het advies van De Eekwal in met de baby vertrokken.
Moeder heeft een conflictueuze relatie met de vader van het kind dat nu op komst is. Hij heeft moeder meerdere keren (ook tijdens haar zwangerschap) ernstig mishandeld en is hier ook voor veroordeeld. Vader is tevens belast met persoonlijke problematiek, waaronder agressie-regulatieproblemen en een belaste jeugd met traumatische ervaringen. In 2007 is vader onderzocht door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en is geconcludeerd dat het recidivegevaar groot is en behandeling is geïndiceerd. Nadat vader in 2007 zijn detentie had uitgezeten weigerde hij in behandeling te gaan en mee te werken aan het toezicht door de reclassering. Vader heeft uit een eerdere relatie twee kinderen. De kinderrechter heeft een omgangsregeling met deze kinderen afgewezen.
In het verleden is gebleken dat hulpverlening onvoldoende wordt geaccepteerd en behandeling van zowel vader als moeder onvoldoende tot een positieve ontwikkeling hebben geleid.
Vader verblijft tot februari 2009 in de penitentiaire inrichting in Ter Apel.
Beide ouders gebruiken verdovende middelen, hebben beiden geen dagbesteding of werk en geen vaste woon- of verblijfplaats. Moeder verblijft in een crisisopvangcentrum en mag daar tot haar zwangerschap blijven. Moeder weet niet waar ze daarna naar toe gaat.
Standpunt ouders
Ouders vinden het vreselijk dat hun kind na de geboorte uit huis geplaatst zal worden. Moeder geeft aan dat er voortdurend wordt teruggegrepen naar het verleden. Ouders zijn van mening dat zij een kans verdienen om te laten zien dat zij hun ongeboren kind een toekomst kunnen bieden. Vader heeft aangekondigd de opname niet te zullen accepteren; zodra zijn detentie ten einde komt gaat hij naar zijn gezin, haalt hij ze op en gaan ze samen verder. Ook moeder wil met vader verder.
Beoordeling door de kinderrechter
De kinderrechter stelt voorop dat een machtiging tot uithuisplaatsing in beginsel een maatregel is van tijdelijke aard. De maatregel mag slechts worden verleend indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in art. 1:261 lid 1 BW, bestaan. De rechter moet, voorzover hier van toepassing, onderzoeken of de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding van de minderjarige.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat er ernstige zorgen bestaan over het toekomstperspectief van het nu nog ongeboren kind bij de ouders. De moeder heeft verstandelijke en lichamelijke beperkingen en de vader kampt met een forse persoonlijke problematiek, waaronder agressie-regulatieproblematiek. Moeder is vorig jaar met haar baby [kind 1] in de Eekwal opgenomen. Uit onderzoek en observatie is toen naar voren gekomen dat moeder niet in staat was om haar baby een veilige en gezonde opvoedingssituatie te bieden. De baby werd alleen goed verzorgd als er toezicht en aansturing was. Recent heeft zij de enkele bezoeken die zij aan haar kinderen bracht, tegen de afspraak in, samen met vader, op onverantwoorde wijze ingevuld. De kinderen zijn uren te laat, tegen middernacht en na bezoek van een coffeeshop teruggebracht. Tevens is in het verleden gebleken dat de ouders hulpverlening onvoldoende accepteerden en de hulp onvoldoende beklijft.
De ouders zijn van mening dat niet teruggegrepen mag worden op het verleden en dat aan hen een nieuwe kans moet worden gegeven om te laten zien dat zij de verzorging en opvoeding van hun nu nog ongeboren kind aankunnen.
Tussen de ouders en het nu nog ongeboren kind bestaat door het enkele feit van de geboorte "familie- en gezinsleven" als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ingevolge artikel 8, eerste lid van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Een wezenlijk onderdeel van dit recht op 'family life' is het recht van de ouders op verzorging en opvoeding van het kind door de ouders en op wederzijds genot van elkaars gezelschap. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van - voor zover hier van toepassing - de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Het recht op gezinsleven kan door een maatregel van kinderbescherming, in dit geval uithuisplaatsing, worden geraakt in het bijzonder wanneer die maatregel in zijn effect onomkeerbaar blijkt te zijn. Hoe jonger het kind bij uithuisplaatsing is hoe groter de kans is dat dit effect optreedt.
Op grond van hetgeen in het verzoekschrift en ter zitting naar voren is gekomen is de kinderrechter van oordeel dat de situatie op dit moment dermate zorgelijk is dat het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing onontkoombaar is. Voorkomen moet worden dat de minderjarige straks op straat verblijft. In het belang van de verzorging en de opvoeding van het nu nog ongeboren kind is het noodzakelijk dat zeker wordt gesteld dat zij op een plek verblijft waar zij zich kan ontwikkelen en hechten en waar rust en regelmaat in voeding, verzorging en dagritme aanwezig is.
Gelet op het bepaalde in artikel 8 van het EVRM is de kinderrechter tevens van oordeel dat, onder de navolgende voorwaarden, aan de ouders een kans zal moeten worden gegund hun nu nog ongeboren kind zelf te verzorgen en op te voeden.
Ten overvloede en ter waarschuwing aan de ouders merkt de kinderrechter op dat deze kans, wat haar betreft, moet worden beschouwd als een laatste kans. Indien de situatie niet wezenlijk wijzigt behoeft aan moeder en/of vader bij een eventuele volgende (vierde) geboorte geen nieuwe kans meer te worden gegund op een recht op family life in de zin dat (opnieuw) een kans wordt geboden het kind zelf te verzorgen en op te voeden.
Aan de moeder wordt een kans gegund haar nu nog ongeboren kind zelf te verzorgen en op te voeden mits moeder zich vlak voor en direct na de geboorte samen met haar kind laat opnemen in een accommodatie waar zij hulp en ondersteuning kan krijgen bij de opvoeding van het kind. Mocht blijken dat moeder zich niet wil laten opnemen, niet mee wil werken aan de geboden hulpverlening of indien blijkt dat de aangeboden hulp onvoldoende beklijft dan wordt hierdoor de opname van de minderjarige in een voorziening voor pleegzorg noodzakelijk en kan WSS de afgegeven machtiging effectueren.
Vanwege het feit dat de vader eerst in februari 2009 op vrije voeten komt wordt de machtiging afgegeven voor een duur van vijf maanden omdat de kinderrechter het van belang acht dat de Raad in de tussentijd onderzoek doet naar de woonsituatie van de moeder en de mogelijkheden van verzorging en opvoeding door (een van) de ouders. Het verzoek over de langer verzochte duur van de machtiging tot uithuisplaatsing wordt, in afwachting van het uit te brengen rapport door de Raad, aangehouden tot het hierna bepaalde verhoor. De kinderrechter verzoekt de Raad het rapport en advies uiterlijk tot een week voorafgaand aan de zittingsdatum aan de kinderrechter te overleggen.
De kinderrechter stelt vast dat een indicatiebesluit ontbreekt. Ter zitting heeft WSS aangegeven dat het niet mogelijk is een indicatiebesluit af te geven voor een ongeboren kind. Eerst dient er een geboortedatum bekend zijn. De kinderrechter zal daarom in dit specifieke geval een machtiging afgeven onder de voorwaarde dat een indicatiebesluit zo spoedig mogelijk na de geboorte, uiterlijk op 1 december 2008 wordt afgegeven.
BESLISSING
bekrachtigt de beschikking van 9 oktober 2008, met dien verstande dat de machtiging tot uithuisplaatsing van voornoemde minderjarige in een voorziening voor pleegzorg wordt verleend voor de duur van vijf maanden, derhalve tot 9 maart 2009, tenzij moeder zich vlak voor en direct na de geboorte samen met haar kind laat opnemen in een accommodatie waar zij hulp en ondersteuning kan krijgen bij de opvoeding van haar kind en onder de voorwaarde dat het indicatiebesluit zo spoedig mogelijk na de geboorte van het kind, uiterlijk op 1 december 2008 wordt overgelegd;
bepaalt dat deze beschikking komt te vervallen indien niet uiterlijk voor 1 december 2008 een indicatiebesluit ter griffie van de rechtbank is ontvangen.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
houdt de beslissing over de langer verzochte duur van de machtiging tot uithuisplaatsing aan in afwachting van het hierna bepaalde verhoor.
stelt de ouders, verzoeker en overige belanghebbenden in staat te worden gehoord op de zitting van 13 februari 2009 om 9:30 uur in een van de zalen van het gerechtsgebouw aan het Guyotplein 1 te Groningen.
Deze beslissing is gegeven te Groningen door mr. M.P. den Hollander, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 oktober 2008.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te Leeuwarden.