De beoordeling van het geschil
6. De wet gaat er van uit dat de erfpachter zijn recht vrijelijk kan vervreemden en bezwaren, maar geeft in artikel 5:91 BW een mogelijkheid tot beperking. Conform dat artikel is bij de vestiging van het erfpachtrecht bedongen dat [A.] voor de vervreemding toestemming nodig heeft. Niet in geschil is dat aan het verlenen van een dergelijke toestemming een voorwaarde kan worden verbonden. Uit de tekst van artikel 5:91 lid 4 volgt dat de voorwaarde redelijk moet zijn, bij gebreke waarvan de kantonrechter vervangende toestemming kan geven.
7. De erven [B.] beroepen zich ter onderbouwing van hun stelling, dat de door hen gestelde voorwaarde redelijk is, primair op de wet: zij stellen dat de winst die [A.] bij de verkoop van het erfpachtsrecht maakt, wordt veroorzaakt door de waardevermeerdering van de grond en dat die meerwaarde een onroerend voordeel is dat op grond van artikel 5:90 BW (waarin is bepaald dat de vruchten van roerende aard aan de erfpachter en de voordelen van onroerende aard aan de eigenaar toekomen) aan hen en dus niet aan [A.] toekomt.
Naar het oordeel van de kantonrechter is de verwijzing naar artikel 5:90 BW onjuist. Dat artikel ziet op vruchttrekking, waarbij in het geval van onroerende voordelen in de parlementaire geschiedenis als voorbeeld wordt genoemd de landaanwas. Het zelfde artikel bepaalt overigens ook dat die voordelen van onroerende aard aan het erfpachtsrecht onderworpen zijn, zodat zij zijn genot vermeerderen.
In deze zaak gaat het echter niet om vruchttrekking, maar om waardevermeerdering. De waarde van een zaak is onderdeel van de zaak zelf en kan daar niet los van worden gezien. In tegenstelling tot vruchten, die als het ware geoogst kunnen worden zonder dat de eigendom van de zaak verandert, wordt een waardevermeerdering pas in de vorm van winst gerealiseerd op het moment dat de zaak (of het recht daarop) wordt vervreemd.
De waarde (en de vermeerdering of vermindering daarvan) komt als onderdeel van de betreffende zaak toe aan de rechthebbenden, al naar gelang het recht dat zij op die zaak hebben. In het geval van [A.] geldt dat hij als erfpachter gedurende de duur van de erfpacht het genot heeft van de onroerende zaken - en dus ook van de waarde daarvan - waarop zijn recht gevestigd is. Als hij bij verkoop van zijn recht winst kan maken komt die winst aan hem toe en niet aan de erven. Overigens kan ook de eigenaar in een dergelijk geval winst maken door de blote eigendom te verkopen. De kantonrechter merkt hierbij nog op dat de volledige waardevermeerdering aan de erven [B.] toekomt op het moment dat zij na afloop van de erfpacht weer over de volle eigendom zullen beschikken.
8. De erven [B.] hebben daarnaast gesteld dat uit de overeenkomst blijkt dat het de bedoeling van partijen was, dat zij zouden delen in de waardevermeerdering van de grond. Die stelling is weliswaar juist, maar daaruit volgt niet dat zij recht hebben op de door hen gevraagde medewerkingsvergoeding. In de overeenkomst is immers alleen een periodieke herziening van de canon in geval van wijziging van de grondprijs overeengekomen. Het kan zo zijn, dat de canon, doordat er een aantal jaren geen pachtprijsverhogingen zijn afgekondigd, geen gelijke tred heeft gehouden met de waardevermeerdering van de grond, maar dat is het gevolg van de door partijen overeengekomen wijze van indexering. Een tussentijdse herziening van de canon in geval van vervreemding is echter in de overeenkomst niet opgenomen, laat staan een verplichting tot betaling van (een deel van) de door erfpachter gerealiseerde winst.
9. De erven [B.] hebben daarnaast nog aangevoerd dat het accepteren van de verhoging van de hypotheeksom door de potentiële kopers van fl. 500.000,00 naar € 500.000,00 een bezwaring van het gevestigd recht voor hen meebrengt. De kantonrechter ziet niet in waarom deze kwestie, die kennelijk onderwerp van onderhandeling is geweest tussen de erven en [Q.] en waarover zij kennelijk overeenstemming hebben bereikt, financiële consequenties voor [A.] zou moeten hebben.
10. Ook de verwijzing van de erven [B.] naar jurisprudentie en literatuur kan hen niet baten. In de door hen genoemde gevallen was in de akte (in tegenstelling tot de onderhavige overeenkomst) uitdrukkelijk voorzien in de mogelijkheid dat in geval van vervreemding de canon zou kunnen worden herzien.
11. In het licht van hetgeen hierboven is overwogen maakt het feit dat de erven [B.] niet de gehele winst van [A.] verlangen maar slechts een deel ervan hun voorwaarde niet redelijk.
12. De kantonrechter is gezien het bovenstaande van oordeel dat de weigering van de erven [B.] om toestemming voor de overdracht te verlenen niet gebaseerd is op redelijke gronden zodat zij [A.] zal machtigen zijn erfpachtsrecht aan het echtpaar [Q.] over te dragen.
13. De erven [B.] zullen, als in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.