RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Zaak\rolnummer: 362766 EJ VERZ 08-226
Beschikking d.d. 10 juli 2008
F., wonende te [adres],
verzoekster, hierna F. te noemen,
gemachtigde: mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen, (9712 NX, Guyotplein 5-1),
de Stichting Kinderopvang Stad Groningen, statutair gevestigd te Groningen en aldaar kantoorhoudende aan de Heresingel 10,
verweerster, hierna SKSG te noemen,
gemachtigde: mr. J.A. Bezema, advocaat te Groningen (postbus 96, 9700 AB Groningen).
Van F. is op 14 mei 2008 een verzoekschrift ter griffie binnengekomen strekkende tot het bepalen van een voorlopig getuigenverhoor. De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 12 juni 2008. Bij de behandeling waren aanwezig F., bijgestaan door diens gemachtigde mr. B. van Dijk voornoemd. SKSG is daarbij verschenen in de persoon van A., bijgestaan door diens gemachtigde mr. J.A. Bezema voornoemd. F. heeft ter gelegenheid van de behandeling het verzoek nader toegelicht. SKSG heeft haar bezwaren tegen inwilliging van het verzoek uiteengezet aan de hand van een overgelegde pleitnota en onder overlegging van producties. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekening gehouden. De uitspraak van de beslissing is bepaald op heden.
1.1. F. was sinds 15 mei 1994 in vaste dienst bij SKSG te Tolbert, laatstelijk in de functie van groepsleidster.
1.2. Van SKSG is op 4 april 2008 een verzoekschrift ter griffie van deze rechtbank, sector kanton, ontvangen dat ertoe strekt de arbeidsovereenkomst tussen haar en F. op kortst mogelijke termijn te ontbinden. De behandeling van dit verzoekschrift heeft plaatsgevonden op 15 mei 2008.
1.3. SKSG heeft in voormelde ontbindingsprocedure een brief d.d. 5 november 2007 overgelegd van een aantal van haar medewerkers aan de directie waarin deze zich uitlaten over het gedrag van F. jegens (bepaalde) collega’s.
1.4. Bij beschikking van 9 juni 2008 is de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter ontbonden per 1 juli 2008 onder toekenning van een vergoeding aan F.. De kantonrechter heeft in die beschikking geoordeeld dat de onderlinge verhoudingen zodanig zijn verstoord geraakt dat een vruchtbare samenwerking in de toekomst niet langer haalbaar is. Uit de beschikking volgt dat de kantonrechter de door F. in die procedure aangevoerde aspecten, waaronder die die betrekking hebben op de brief d.d. 5 november 2007, in haar oordeel tot het toekennen van een ontbindingsvergoeding heeft meegewogen.
2.1. Het verzoekschrift strekt ertoe dat de kantonrechter een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen. F. meent dat de in de onder rechtoverweging 1.3 aangehaalde brief gemaakte verwijten onterecht zijn. Door middel van het horen van getuigen wenst F. opheldering te verkrijgen over de precieze inhoud van de jegens haar gerichte beschuldigingen en tevens over de feiten waarop die beschuldigingen zijn gebaseerd, teneinde - in de eerste plaats - (tegen)bewijs te vergaren in het kader van de 685-procedure en SKSG in een eventueel aanhangig te maken procedure te dwingen om de overplaatsing ongedaan te maken. Ter zitting heeft zij haar verzoek nader aangepast in die zin dat zij het voorlopig getuigenverhoor wil gebruiken om zich een oordeel te vormen over de haalbaarheid van een eventueel tegen SKSG te voeren civiele procedure.
3. Het standpunt van SKSG
3.1. SKSG verzet zich tegen inwilliging van het verzoek en voert daartoe het volgende aan. F. heeft nagelaten een beschrijving van de feiten of rechten die zij wil bewijzen naar voren te brengen. Daarnaast heeft zij de woonplaatsen van de personen die zij als getuige wil horen niet genoemd. Aldus voldoet het verzoekschrift niet aan de daaraan gestelde eisen en dient F. niet ontvankelijk te worden verklaard in haar verzoek.
3.2. Daarnaast is SKSG van mening dat F. misbruik van procesrecht maakt omdat het voorlopig getuigenverhoor geen ander doel lijkt te dienen dan het onder druk zetten van de mensen die tot tweemaal toe een verklaring hebben opgesteld/getekend die F. niet zint. Los daarvan meent SKSG dat F. geen enkel redelijk belang heeft bij het horen van de door haar genoemde getuigen.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1. Het verzoek is gebaseerd op artikel 187 Rv. Het derde lid van dit artikel bepaalt wat een verzoekschrift moet inhouden. Hieruit volgt onder meer dat verzoekster het feitelijk gebeuren waarover zij getuigen wil doen horen zodanig dient te omschrijven dat voor de rechter die op het verzoek moet beslissen en voor de rechter voor wie het verhoor zal worden gehouden, alsmede voor de wederpartij, voldoende duidelijk is waarop – dat wil zeggen op welk feitelijk gebeuren – het verhoor betrekking heeft. Bovendien volgt uit artikel 186 Rv in samenhang gezien met artikel 166 Rv dat ook in het kader van een voorlopig getuigenverhoor het bewijsaanbod voldoende concreet moet zijn en tot de beslissing van de zaak moet kunnen leiden.
4.2. Voor zover F. met het verzochte voorlopig getuigenverhoor (tegen)bewijs wenst te vergaren ten behoeve van de ontbindingsprocedure, is die wens - wat daar verder ook van zij- reeds achterhaald door de gewezen beschikking d.d. 9 juni 2008. Het belang ten aanzien van voormeld doel is door die beschikking - waarvan geen mogelijkheid tot hoger beroep bestaat - komen te ontvallen. Ditzelfde geldt ten aanzien van de vordering om SKSG te dwingen de overplaatsing ongedaan te maken.
4.3. Het voorlopig getuigenverhoor is daarnaast verzocht om opheldering te verkrijgen over de inhoud en grondslag van de jegens F. gerichte beschuldigingen, teneinde zich een oordeel te kunnen vormen over een eventueel te voeren procedure waarin zij voornemens is een vordering in te stellen tot het rectificeren althans intrekken van de beschuldigingen dan wel om te bezien of een procedure wegens onrechtmatig handelen van SKSG als werkgever haalbaar is, een en ander met toekenning van een voorschot op een later in rechte vast te stellen schadevergoeding. Dienaangaande overweegt de kantonrechter als volgt.
4.4. In de brief d.d. 5 november 2007 wordt een uiteenzetting gegeven van bedoelde beschuldigingen, zodat F. met de inhoud van die beschuldigingen en de feiten waarop deze zijn gebaseerd reeds voldoende bekend moet worden geacht. Niet valt in te zien dat een voorlopig getuigenverhoor hier nog iets aan kan toevoegen. Voor zover F. met het verzochte voorlopig getuigenverhoor wil aantonen dat de aan haar in voormelde brief gemaakte verwijten niet op de waarheid berusten, oordeelt de kantonrechter dat de geloofwaardigheid van reeds eerder afgelegde verklaringen niet als een te bewijzen feit of omstandigheid kan worden aangemerkt. Voor het overige heeft F. geen dan wel onvoldoende concreet te bewijzen feiten of omstandigheden gesteld die een grondslag zouden kunnen vormen voor een eventueel aanhangig te maken procedure. Aldus kan het verzoekschrift de toets aan de vereisten van artikel 187, derde lid, Rv jo 166 Rv niet doorstaan.
4.5. Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat in de ontbindingsprocedure alle met de ontbinding van de arbeidsovereenkomst samenhangende aspecten aan de orde (geacht moeten worden te) zijn geweest bij de beoordeling en derhalve bij de vaststelling van de hoogte van de ontbindingsvergoeding. Het is niet mogelijk dat deze aspecten nogmaals, geheel of ten dele, in een andere procedure bij de rechter aan de orde worden gesteld. Uit de ontbindingsbeschikking d.d. 9 juni 2008 volgt ook dat de door F. in de onderhavige procedure gestelde omstandigheden - die zij echter niet als te bewijzen feit of omstandigheid heeft opgevoerd - reeds zijn meegewogen in het daarin gegeven oordeel, zodat deze in de hoogte van de toegekende ontbindingsvergoeding tot uitdrukking zijn gebracht. Daarmee is er geen ruimte meer om nog aanvullende schadevergoeding te vorderen, zodat het verzochte voorlopige getuigenverhoor, voor zover het hiermee al verband zou houden, op deze grond evenmin kan worden toegewezen.
4.6. Het verzoek van F. zal worden afgewezen, met veroordeling van haar in de proceskosten.
veroordeelt F. in de kosten van deze procedure die aan de zijde van SKSG tot aan deze uitspraak begroot op € 250,00 aan salaris van de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.B. Böttcher, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juli 2008 in aanwezigheid van de griffier.