ECLI:NL:RBGRO:2008:BX7543

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
4 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
228819 CV EXPL 04-5892
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.Tj. Terpstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot beloning en verjaring in arbeidsovereenkomst tussen concertmeester en orkest

In deze zaak, uitgesproken op 4 december 2008 door de Rechtbank Groningen, staat de vordering van eiser Q centraal, die een salarisvordering indient tegen de stichting Noord-Nederlands Orkest (NNO). De kwestie betreft de verjaring van een deel van de salarisvordering, waarbij NNO heeft gesteld dat zij geen beroep zou doen op verjaring indien Q een voorstel zou accepteren. Dit voorstel omvatte een betaling van € 28.000,00 bruto, maar de kantonrechter oordeelt dat NNO voorwaardelijk afstand heeft gedaan van haar recht om zich op verjaring te beroepen, afhankelijk van een overeenkomst tussen partijen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de salarisvordering van Q is verjaard tot en met november 1996, maar dat delen van de vordering na 23 oktober 1996 nog steeds opeisbaar zijn. De rechter heeft ook geoordeeld over de extra beloning die Q toekomt voor zijn functie als plaatsvervangend 1e concertmeester. De berekening van deze beloning moet plaatsvinden op basis van het aantal dagen dat Q als 1e concertmeester heeft gewerkt, verminderd met wachtdagen, en vermenigvuldigd met het verschil tussen zijn dagloon en dat van de 1e concertmeester.

De kantonrechter heeft verder geoordeeld dat Q niet voldoende heeft aangetoond dat er meer tijdvakken zijn geweest waarin hij als plaatsvervangend 1e concertmeester heeft gefungeerd. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere akten van beide partijen, waarbij de mogelijkheid tot hoger beroep is toegestaan. De beslissing over de vakantiedagen en de benoeming van een deskundige voor de berekening van de vordering van Q is aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 228819 CV EXPL 04-5892
Vonnis van 4 december 2008
inzake
Q,
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. M.J. Gerrits, jurist bij de Nederlandse Toonkunstenaarsbond, 1016 EE Amsterdam, Keizersgracht 317,
rolgemachtigde: G. Ten Cate, gerechtsdeurwaarder te Winschoten (postbus 1040, 9670 EA),
tegen
de stichting STICHTING NOORD-NEDERLANDS ORKEST,
gevestigd en kantoorhoudende te Groningen,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M. Dijsselhof, advocaat te Assen (postbus 300, 9400 AH), rolgemachtigde: Bos gerechtsdeurwaarders, gevestigd te Groningen.
PROCESGANG
1. Na het tussenvonnis in deze zaak van 14 februari 2008 heeft Q een akte genomen en NNO een antwoordakte. Ten slotte is (opnieuw) vonnis bepaald op grond van de overgelegde stukken.
OVERWEGINGEN
2. De kantonrechter beschouwt als hier herhaald en ingelast wat hij heeft overwogen en beslist in de tussenvonnissen van 29 september 2005, 16 november 2006, 28 juni 2007 en 14 februari 2008.
3. De kwestie betreffende de verjaring wordt in dit stadium van de procedure door partijen nadrukkelijk aan de orde gesteld.
Zowel bij dupliek als in de akte van 22 december 2005 heeft NNO gesteld dat zij geen beroep zou doen op de verjaring van een deel van de door Q beweerde salarisvordering, wanneer door Q het voorstel van NNO zou worden geaccepteerd. Een laatste voorstel van NNO betrof de uiteindelijk door NNO gedane betaling van € 28.000,00 bruto. NNO heeft ook uitgelegd, met een berekening onderbouwd, dat bij de totstandkoming van dat bedrag alle jaren vanaf 26 augustus 1991 tot en met einde dienstverband zijn meegeteld. NNO heeft - zo begrijpt de kantonrechter - voorwaardelijk afstand willen doen van haar recht zich op verjaring te beroepen.
4. Q heeft de hiervoor besproken voorwaarde van NNO weersproken bij de akte van 10 april 2008. Q verwijst in die akte naar de producties 9 en 19 bij zijn conclusie van repliek. Het gaat om brieven van NNO van 26 april 2002 en 26 maart 2003. Uit die brieven volgt naar het oordeel van de kantonrechter echter dat NNO alleen afstand doet van haar recht op verjaring wanneer partijen tot overeenstemming komen.
In de brief van 26 april 2002 staat:
Wij gaan er daarbij van uit dat er een streep onder het verleden gezet kan worden.
In de brief van 26 maart 2003 is het afstand doen van het recht zich op verjaring te beroepen gekoppeld aan overeenstemming tegen finale kwijting.
5. De kantonrechter is van oordeel dat niet gebleken is dat NNO onvoorwaardelijk afstand heeft gedaan van haar recht zich op verjaring te beroepen. Dat recht komt NNO nu toe. Uit de overgelegde correspondentie blijkt overduidelijk dat geen finale kwijting is bereikt. Door het instellen van deze procedure heeft Q duidelijk gemaakt meer te willen dan de door hem ontvangen € 28.000,00 bruto.
6. Vervolgens moet de vraag worden beantwoord welk deel van de vordering van Q verjaard is. De door Q in verband daarmee genoemde brief van 12 oktober 1996 van Q aan NNO, is naar het oordeel van de kantonrechter niet als een stuiting aan te merken. De inhoud van de brief betreft de wens van Q om bij NNO als solist op te treden. De zin:
Wat ik verwacht is een eerlijke behandeling en duidelijkheid over mijn mogelijkheden binnen het NNO, zowel financieel als met betrekking tot het optreden als solist.
is niet een ondubbelzinnig voorbehoud op nakoming van de vordering welke in deze procedure aan de orde is. De eveneens door Q genoemde brief van 6 december 2001 (prod. 1, tabblad 15 van de akte van Q van 10 april 2008) beoordeelt de kantonrechter wel als zodanig. Dit betekent dat de salarisvordering van Q is verjaard tot en met de salarismaand november 1996. De vordering van Q zal door de kantonrechter echter beoordeeld worden voorzover delen van die vordering opeisbaar zijn geworden na 23 oktober 1996, de door NNO in haar laatste akte genoemde datum.
7. Voor wat betreft de periode vanaf 1 januari 2002 tot 1 maart 2003 heeft NNO gesteld aan Q een salaris te hebben uitgekeerd behorend bij de functie van plaatsvervangend 1e concertmeester, het salaris van een tutti eerste violist vermeerderd met twee maal de toelage B. De extra beloning van eenmaal de toelage B heeft de kantonrechter juist geoordeeld in het tussenvonnis van 16 november 2006, rechtsoverweging 6. Dat NNO over genoemde periode de extra beloning heeft betaald volgt ook uit de brief van 26 april 2002 van NNO aan Q, waarin onder meer staat:
Totdat de vacature van plaatsvervangend concertmeester is opgevuld zullen wij u honoreren conform de in de CAO vastgelegde vergoeding (twee keer bijlage B). Dit geschiedt met terugwerkende kracht vanaf januari 2002.
Ook de brief van 21 november 2003 van NNO aan de gemachtigde van Q noemt deze extra beloning. Q heeft niet weersproken dat hij vanaf 1 januari 2002 de bedoelde extra beloning heeft ontvangen. De kantonrechter gaat er van uit dat deze betaling heeft plaatsgevonden.
Naar het oordeel van de kantonrechter dient over deze periode dan nog te worden geoordeeld over een extra beloning voor het waarnemen van de functie van 1e concertmeester vanuit de functie van plaatsvervangend 1e concertmeester. Dat is een waarneming op grond van artikel 6 lid 9 sub a CAO, dus met 15 wachtdagen per seizoen. Deze vordering dient naar het oordeel van de kantonrechter als volgt te worden berekend. Het totaal van de dagen waarop als 1e concertmeester is gewerkt moet worden verminderd met de wachtdagen.
Het resultaat dient te worden vermenigvuldigd met het verschil tussen het dagloon van Q en dat van de 1e concertmeester. Het dagloon van de 1e concertmeester is naar het oordeel van de kantonrechter vast te stellen op het gemiddelde van de daglonen van M en W. De beloning van de andere 1e concertmeester F is, zoals door NNO is gesteld en Q onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodanig bepaald dat het niet maatgevend behoord te zijn.
8. De kantonrechter heeft nog geen beslissing genomen over de tijdvakken waarin Q min of meer bij voortduring op de stoel van M heeft gezeten en daarmee feitelijk als plaatsvervangend 1e concertmeester heeft gefungeerd.
In de door Q bij conclusie van repliek overgelegde brieven van 22 januari 2003 en 26 maart 2003 van de gemachtigde van NNO aan de gemachtigde van Q, worden als tijdvakken genoemd: 1 september 1997 tot 1 september 1999 en 1 maart 2000 tot en met 31 december 2002.
In de door Q bij dagvaarding overgelegde brief van 21 november 2003 van NNO aan de gemachtigde van Q worden als tijdvakken genoemd de seizoenen 1997/1998 en 1998/1999 en de tijd vanaf maart 2000 tot en met december 2001. Deze brief en de daarin genoemde tijdvakken worden door Q in zijn dagvaarding niet anders besproken dan dat hij voor de waarnemingen in die tijdvakken een hogere vergoeding wil.
Q heeft naar het oordeel van de kantonrechter niet of onvoldoende gemotiveerd gesteld dat er meer tijdvakken zijn geweest, waarin hij voortdurend als plaatsvervangend 1e concertmeester heeft gefungeerd. Dat volgt evenmin uit de door NNO gepresenteerde lijst op grond van de dienst-, presentie- en verzuimlijsten. De kantonrechter stelt daarom vast dat gedurende de seizoenen 1997/1998 en 1998/1999, en in de periode van 1 maart 2000 tot en met 28 februari 2003 Q feitelijk is opgetreden als plaatsvervangend 1e concertmeester. Van deze laatste periode valt af het deel vanaf 1 januari 2002 tot en met 28 februari 2003. De kantonrechter verwijst daarvoor naar rechtsoverweging 7 van dit vonnis.
De extra beloning over deze tijdvakken is eenmaal de toelage B. De totale beloning voor Q over deze tijdvakken is die van een tutti eerste violist vermeerderd met twee maal de toelage B.
Ook over deze tijdvakken moet dan nog worden geoordeeld over een extra beloning voor het waarnemen van de functie van 1e concertmeester vanuit de functie van (feitelijk) plaatsvervangend 1e concertmeester. Voor de wijze van berekenen verwijst de kantonrechter naar rechtsoverweging 7.
9. Voor de perioden van 23 oktober 1996 tot en met 1 september 1997 en 1 september 1999 tot en met 28 februari 2003 komt Q een extra beloning toe voor alle dagen die hij heeft gewerkt als 1e concertmeester. Daarbij dienen per project ook twee voorbereidingsdagen te worden vergoed. De hoogte van de extra beloning wordt bepaald door het aantal dagen te vermenigvuldigen met het verschil tussen het dagloon van Q en dat van de 1e concertmeester. Het dagloon van de 1e concertmeester is naar het oordeel van de kantonrechter vast te stellen op het gemiddelde van de daglonen van M en W. De beloning van de andere 1e concertmeester F is, zoals door NNO is gesteld en Q onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodanig bepaald dat het niet maatgevend behoort te zijn.
10. De kantonrechter heeft met bovenstaande een aantal beslissingen genomen op grond waarvan Q vordering opnieuw dient te berekenen.
NNO zal dat uiteraard ook, bij wijze van verweer, kunnen doen, uitgaande van het door haar vastgestelde aantal dagen van functioneren door Q op de eerste stoel, op grond van de dienstlijsten, presentielijsten en verzuimlijsten.
Q dient bij zijn berekening aan te geven voor welke dagen (NB: dus niet enkel het aantal dagen noemen maar ook de data!) hij verschilt van mening met NNO, of hij persisteert bij zijn vordering op grond van die dagen en hoe hij bewijs denkt te leveren van zijn standpunt op die dagen te hebben gewerkt als 1e concertmeester.
De kantonrechter overweegt nu al dat wanneer Q opnieuw meent volstrekt voorbij te moeten gaan aan de tot op heden door de kantonrechter genomen beslissingen, zoals hij heeft gedaan in zijn akte met producties van 10 april 2008, dat door de kantonrechter zal worden opgevat als het niet voldoen aan de stelplicht.
11. Alle verdere beslissingen, waaronder die over de vakantiedagen, worden aangehouden. De beslissing tot het benoemen van een deskundige zal waarschijnlijk enkel betreffen de berekening van de mogelijke vordering van Q.
12. De kantonrechter zal partijen in de gelegenheid stellen om hoger beroep te kunnen instellen van de tot op heden gewezen vonnissen.
BESLISSING
De kantonrechter:
verwijst de zaak naar de rol van donderdag 18 december 2008 te 11:00 uur voor een akte aan de zijde van beide partijen als bedoeld in rechtsoverweging 10;
houdt iedere verdere beslissing aan;
staat toe dat partijen hoger beroep instellen van de tot op heden in deze zaak gewezen tussenvonnissen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.Tj. Terpstra, kantonrechter, en op 4 december 2008 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: RTjT
coll: kw