RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
Meervoudige familiekamer
zaaknr.: 107963 / FA RK 09-344
beschikking d.d. 28 april 2009
[de man],
wonende te [adres],
verzoeker,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.S. Scheffers,
[de vrouw],
wonende te [adres],
verweerster,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. G.P. Bisschop.
De man heeft op 23 februari 2009 een verzoekschrift ingediend strekkende tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van het minderjarige kind [naam kind], geboren [in 2004] in de gemeente [***].
Bij beschikking van deze rechtbank van 24 februari 2009 is mr. M. Verheul, advocaat te Groningen, benoemd tot bijzondere curator van voornoemde minderjarige.
Op 30 maart 2009 zijn stukken ontvangen van de advocaat van de vrouw.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting met gesloten deuren op 7 april 2009.
Gehoord zijn daarbij: mr. M.S. Scheffers, namens de man, de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de bijzondere curator, namens de minderjarige.
- de man en de vrouw zijn met elkaar gehuwd [in 2003] in de gemeente [***];
- staande dit huwelijk is het volgende thans nog minderjarige kind geboren;
[naam kind], geboren [in 2004] in de gemeente [***];
- het huwelijk van de man en de vrouw is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand op 3 september 2004;
- bij beschikking van deze rechtbank van 5 juni 2007 heeft de rechtbank het gezamenlijk gezag van partijen over voornoemde minderjarige beëindigd en is bepaald dat aan de vrouw het gezag toekomt.
De man heeft ter ondersteuning van zijn verzoek gesteld dat hij het vermoeden heeft dat hij niet de biologische vader is van [naam kind]. Dientengevolge heeft hij de rechtbank verzocht over te gaan tot gegrondverklaring van de ontkenning van zijn vaderschap. De man heeft zich bereid verklaard mee te werken aan een DNA-onderzoek.
Ingevolge artikel 1:199, sub a, Burgerlijk Wetboek (BW) is de vader van een kind de man, die op het tijdstip van de geboorte van het kind met de vrouw, uit wie het kind is geboren, is gehuwd. De man is derhalve de vader van [naam kind]. Immers, zij is geboren voordat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Op grond van artikel 1:200 BW kan het vaderschap worden ontkend op grond dat de man niet de biologische vader van het kind is door onder meer de vader van dat kind. Ingevolge het vijfde lid dient het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning door de vader te worden ingediend binnen een jaar, nadat hij bekend is geworden met het feit dat hij vermoedelijk niet de biologische vader is van het kind.
De vrouw ziet geen reden om het verzoek van de man toe te wijzen. Voor haar staat onomstotelijk vast dat de man de vader is van [naam kind]; er is geen aanleiding om aan het vaderschap van de man te twijfelen. De man heeft zijn vermoeden niet nader onderbouwd en hij heeft slechts gesteld dat hij via geruchten heeft vernomen dat hij niet de vader zou zijn. Het heeft er de schijn van dat zijn verzoek samenhangt met het verzoek tot alimentatie dat de vrouw eerder dit jaar heeft ingediend bij de rechtbank.
De bijzondere curator deelt primair de mening van de vrouw, doch subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat, hoewel het niet waarschijnlijk is dat een DNA-onderzoek iets toevoegt, zij zich daartegen - namens de minderjarige - niet verzet.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ondanks dat voor de vrouw vaststaat dat de man de vader is van [naam kind], acht de rechtbank het in dit specifieke geval aangewezen om een DNA-onderzoek te gelasten.
Het had weliswaar op de weg van de man gelegen om met een begin van bewijs te komen, waaruit blijkt dat hij niet de biologische vader van [naam kind] is, maar gelet op de psychische problematiek van de man, ziet de rechtbank aanleiding om van deze bewijslast af te wijken.
Niet in geschil is dat de man, als gevolg van zijn uitzending naar Sebrenica, lijdt aan een posttraumatische stressstoornis met depressieve klachten. Uit het overgelegde psychiatrische onderzoek blijkt onder meer dat de man chaotisch, nerveus en schrikachtig gedrag vertoont. Voorts is hij gestrest en zeer verward. Het lukt de man slechts met moeite om zelfstandig te functioneren en hij heeft financiële problemen. Het past, naar het oordeel van de rechtbank, in dit beeld dat de man twijfelt aan zijn vaderschap over [naam kind], ook al is deze twijfel volgens de vrouw nergens op gebaseerd.
De rechtbank is van oordeel dat [naam kind] niet gebaat is bij een vader, die twijfelt aan zijn vaderschap en wellicht deze twijfels te zijner tijd tegenover haar uitspreekt. De rechtbank acht het daarom het in het belang van [naam kind] dat een DNA-onderzoek plaatsvindt, omdat daarmee (met aan zeker grenzende waarschijnlijkheid) kan worden vastgesteld of de man haar biologische vader is. De rechtbank betrekt daarbij het feit dat de vrouw zich ter zitting bereid heeft verklaard om mee te werken aan DNA-onderzoek, overigens onder de voorwaarde dat zij niet hoeft mee te betalen aan de kosten verbonden aan een dergelijk onderzoek.
De kosten van het DNA-onderzoek zijn begroot op € 1.150,--. De rechtbank acht termen aanwezig om hangende het onderzoek het te betalen voorschot van de onderzoekskosten ten laste van het Rijk te brengen. Bij eindbeschikking zal een definitieve beslissing met betrekking tot de onderzoekskosten worden genomen.
De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden totdat de resultaten van het onderzoek bekend zijn.
beveelt een deskundigenonderzoek naar het DNA in het bloed of wangslijm van [de man], voornoemd, ter beantwoording van de vraag of hij de verwekker is of zou kunnen zijn van het minderjarige kind [naam kind], voornoemd;
benoemt tot deskundige dr. N.M. Lardy, hoofd vaderschapsonderzoek van Sanquin Diagnostiek, Plesmanlaan 125, 1066 CX Amsterdam;
bepaalt dat de voorlopige kosten van de benoemde deskundige ten bedrage van € 1.150,-- uit 's Rijks kas dienen te worden voorgeschoten;
bepaalt dat de griffier van deze rechtbank zo spoedig mogelijk een afschrift van deze beschikking aan de benoemde deskundige zal doen toekomen;
bepaalt dat de deskundige binnen drie maanden na ontvangst van een afschrift van deze beschikking het deskundigenbericht ter griffie van deze rechtbank zal deponeren;
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 28 juli 2009 voor het uitbrengen van het deskundigenbericht;
houdt iedere overige beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D.A. Flinterman, voorzitter, M.J.B. Holsink en
M.P. den Hollander, en door eerstgenoemde uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 april 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.