RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknr.: 109023 JE RK 09-290
beschikking kinderrechter d.d. 17 april 2009
[de vader],
wonende te [adres]
[de moeder]
wonende te [adres],
hierna te noemen: de ouders,
verzoekers,
advocaat mr. E. van Bommel,
het LEGER DES HEILS JEUGDZORG & RECLASSERING,
kantoorhoudend te 9728 JR Groningen, Laan Corpus den Hoorn 106,
verweerder,
hierna te noemen het LJ&R,
vertegenwoordigd door mw. W.J. Berghuis,
strekkende tot het vervallen verklaren van een schriftelijke aanwijzing.
Op 19 maart 2009 heeft het LJ&R een schriftelijke aanwijzing gegeven met betrekking tot de omgang tussen de ouders en het minderjarige kind:
* [naam kind 1], geboren in de gemeente Groningen [in 2005]
Op 2 april 2009 heeft mr. E. van Bommel namens ouders een verzoekschrift ingediend strekkende tot gehele dan wel gedeeltelijke vervallenverklaring van eerdergenoemde aanwijzing, gedateerd 19 maart 2009, waarbij tevens is verzocht te bepalen dat het onderhavige verzoek schorsende werking heeft.
Op 16 april 2009 is ter griffie een faxbericht met bijlagen van LJ&R ontvangen.
Op 17 april 2009 heeft de kinderrechter de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn daarbij: ouders, bijgestaan door mr. E. van Bommel.
Vaststaande feiten
- bij beschikking van deze rechtbank d.d. 23 januari 2008 zijn de minderjarige kinderen:
* [naam kind 1], geboren in de gemeente Groningen [in 2005]
* [naam kind 2], geboren in de gemeente Hoogezand-Sappemeer [in 1998],
* [naam kind 3], geboren in de gemeente Groningen [in 1995]
onder toezicht gesteld van LJ&R voor de duur van een jaar;
- bij voornoemde beschikking is tevens een machtiging uithuisplaatsing verleend voor [kind 1] en [kind 2] in een voorziening voor pleegzorg en voor [kind 3] in een residentiele instelling voor de duur van de ondertoezichtstelling;
- Bij beschikking d.d. 29 september 2008 heeft het Gerechtshof te Leeuwarden de machtiging uithuisplaatsing van [kind 3] afgewezen en voor het overige de beschikking van deze rechtbank d.d. 23 januari 2008 bekrachtigt;
- [kind 3] is in oktober 2008 teruggeplaatst bij vader;
- Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 9 januari 2009, hersteld bij beschikking d.d. 18 februari 2009, zijn de ondertoezichtstelling van alle kinderen en de machtiging uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] verlengd voor de duur van een jaar;
- op 19 maart 2009 heeft het LJ&R ouders een schriftelijke aanwijzing omtrent de omgangsregeling gegeven, inhoudende dat de omgangsregeling tussen [kind 1] en ouders zal worden teruggebracht van één keer in de drie weken drie uren zonder toezicht naar één keer in de vier weken één uur met toezicht.
Standpunt ouders
Door en namens ouders is in het verzoekschrift en ter zitting het volgende naar voren gebracht. Bij de beschikking van het Gerechtshof te Leeuwarden d.d. 29 september 2008 is overwogen dat het LJ&R dient te onderzoeken of en in hoeverre [kind 2] en [kind 1] kunnen worden teruggeplaatst en op welke termijn en onder welke voorwaarden. Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 9 januari 2009 is eveneens overwogen dat de mogelijkheid van terugplaatsing van [kind 2] en [kind 1] moet worden onderzocht, voordat kan worden besloten dat de kinderen worden geplaatst in een perspectief biedend pleeggezin. Er dient hieromtrent een duidelijk en beargumenteerd plan van aanpak te worden getoond aan ouders.
Op 19 maart 2009 heeft het LJ&R aan ouders een schriftelijke aanwijzing omtrent de omgangsregeling gegeven, inhoudende dat de omgangsregeling tussen [kind 1] en ouders zal worden teruggebracht van één keer in de drie weken drie uren zonder toezicht naar één keer in de vier weken één uur met toezicht. De reden van wijziging in de omgangsregeling zou zijn gelegen in het feit dat [kind 1] te heftig zou reageren op de bezoeken. [kind 1] zou gebaat zijn bij duidelijkheid, structuur en veiligheid. Voorts merkt het LJ&R in de aanwijzing zonder verdere onderbouwing op dat het perspectief van [kind 1] niet bij ouders ligt.
Ouders kunnen zich niet met de aanwijzing verenigen. Ze zijn van mening dat [kind 1] is gebaat bij een ruimere omgangsregeling, gericht op de uiteindelijke terugkeer van [kind 1] bij vader. Ze kunnen het standpunt van LJ&R niet volgen. Na de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in januari 2008 is de omgangsregeling tussen ouders en [kind 2] en [kind 1] steeds verder uitgebreid tot uiteindelijk één keer in de drie weken drie uren zonder toezicht. Ouders achten de motivering van de beperking van de omgangsregeling door LJ&R onvoldoende. Ze achten het onmogelijk dat de gezinsvoogd, niet zijnde een gedragswetenschapper, in staat is het causale verband vast te stellen tussen de omgang en het gedrag van [kind 1].
Ouders achten voorts de omgang zoals beperkt in de schriftelijke aanwijzig d.d. 19 maart 2009 op geen enkele manier in het belang van [kind 1] en zichzelf als ouders. Als het belang van [kind 1] de beperking van de omgangsregeling noodzakelijk maakt, vereist dit meer onderbouwing dan dat [kind 1] na het bezoek van ouders onrustig is, zeker omdat de omgangsmomenten vreedzaam verlopen. LJ&R heeft het voornemen om de omgangsregeling aan te passen niet met ouders besproken. Daarnaast zijn er geen andere mogelijkheden aan ouders voorgelegd die mogelijk het gedrag van [kind 1] positief kunnen veranderen en de onrust in het pleeggezin kunnen wegnemen alswel verminderen. Ook de contacten tussen [kind 1] en haar broer [kind 3] worden beperkt. Dit vinden ouders niet wenselijk.
Het bevreemdt ouders dat hen in één enkele zin wordt medegedeeld dat het perspectief van [kind 1] niet bij hen ligt. Blijkens de beschikkingen van het Gerechtshof d.d. 29 september 2008 en deze rechtbank d.d. 9 januari 2009 dient dit duidelijk en goed te worden gemotiveerd. Ouders wensen dan ook dat het perspectief van [kind 1] goed wordt onderzocht, voordat het LJ&R voornemens is om haar in een perspectiefbiedend pleeggezin te plaatsen. Dit onderzoek heeft tot op heden nog niet plaatsgevonden. Door de slechte communicatie van LJ&R richting ouders, voelen ouders zich vaak niet serieus genomen.
LJ&R heeft inmiddels wel een onderzoek ingesteld naar een terugplaatsing van [kind 2] bij vader. In het kader hiervan zijn de contacten tussen ouders en [kind 2] geïntensiveerd. Ouders vinden het erg moeilijk om dit en het feit dat [kind 3] inmiddels weer bij vader thuis woont, aan [kind 1] uit te leggen. LJ&R geeft geen verklaring voor de verschillende strategieën met betrekking tot de kinderen.
Omdat het perspectief van [kind 1] thans nog niet duidelijk is en [kind 1] in mei 2009 naar een ander pleeggezin moet, hebben ouders een voorstel gedaan met betrekking tot een netwerkplaatsing. Het betreft een plaatsing in het gezin van de oudere zus van vader en haar echtgenoot, waar [kind 1] in ieder geval, indien noodzakelijk, tot haar achttiende kan blijven. Inmiddels heeft LJ&R een gesprek gepland met dit netwerkpleeggezin.
Op grond van voorstaande zijn ouders van oordeel dat het LJ&R de belangen van [kind 1] niet voldoende behartigt en zij verzoeken de schriftelijke aanwijzing d.d. 19 maart 2009 vervallen te verklaren. Tevens verzoeken zij te bepalen dat het onderhavige verzoek schorsende werking heeft.
Standpunt LJ&R
LJ&R kan ter zitting niet aangeven of het voornemen om de omgangsregeling in te perken is besproken met ouders.
[kind 3] woont alweer bij vader en hier ligt ook het perspectief van [kind 2]. Voordat [kind 2] echter thuis wordt geplaatst, vindt LJ&R het noodzakelijk dat vader samen met [kind 2] en [kind 3] naar de Bron gaat. Middels opname in de Bron kan worden gekeken wat voor begeleiding vader nodig heeft. Het perspectief van [kind 1] niet bij vader. Hier is wel een gesprek met ouders over geweest, maar dit is niet op papier gezet.
Beoordeling kinderrechter
De kinderrechter stelt vast dat het LJ&R op 19 maart 2009 een schriftelijke aanwijzing met betrekking tot de omgangsregeling met [kind 1] heeft gegeven. Ouders hebben aangegeven dat zij zich niet kunnen verenigen met hetgeen daarin is bepaald.
Een schriftelijke aanwijzing van het LJ&R moet blijkens de wetsgeschiedenis van art. 1:258 BW worden beschouwd als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). In het kader hiervan dient de kinderrechter op grond van artikel 3: 2 Awb te beoordelen of het besluit zorgvuldig tot stand is gekomen.
Ter zitting is gebleken dat het LJ&R niet met ouders heeft overlegd over het voornemen om de omgangsregeling tussen [kind 1] en ouders in te perken. Voorts heeft het LJ&R niet met ouders gesproken over minder vergaande maatregelen om iets te doen aan de heftige reacties van [kind 1] op de bezoeken van ouders. Nu LJ&R dit heeft nagelaten, is de kinderrechter van oordeel dat voornoemde aanwijzing onvoldoende zorgvuldig is genomen en niet in stand kan blijven. Een schriftelijke aanwijzing behoort immers pas dan te worden gegeven, indien door middel van overleg en overreding de gewenste medewerking van de ouders niet wordt verkregen, hetgeen niet heeft plaatsgevonden.
Op grond van het voorgaande komt de kinderrechter tot het oordeel dat LJ&R na afweging van alle betrokken belangen niet op goede gronden tot de bij de aanwijzing vastgestelde omgangsregeling is gekomen en dat het verzoek van ouders om de aanwijzing vervallen te verklaren dient te worden toegewezen.
verklaart de schriftelijke aanwijzing van het LJ&R d.d. 19 maart 2009 vervallen.
Deze beslissing is gegeven te Groningen door mr. M.P. den Hollander, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mw. M. Faber, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 april 2009.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te Leeuwarden.