RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknr.: 98576/ FA RK 07-2580
beschikking d.d. 7 juli 2009
[vrouw],
wonende te [adres],
verzoekster,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. L.G. Mellens-Schrage,
[man] ,
wonende te [adres],
verweerder,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. C.F.M. Seip.
Op 8 juli 2008 en 9 december 2008 heeft de rechtbank (tussen)beschikkingen gegeven.
Ter griffie is ontvangen op 16 januari 2009 een aanvullend verzoekschrift van de vrouw en een faxbrief met bijlagen van de advocaat van de man.
Op 7 en 14 mei 2009 zijn ter griffie brieven met bijlagen van de advocaat van de vrouw ontvangen.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 26 mei 2009. Partijen en hun raadslieden zijn verschenen en gehoord.
Ter zitting heeft de advocaat van de man draagkrachtberekeningen met bijlagen overgelegd.
Op 8 juni 2009 is ter griffie een faxbrief met bijlagen van de advocaat van de man ontvangen.
De rechtbank neemt over hetgeen is overwogen en beslist in de beschikkingen van 8 juli 2008 en 9 december 2008.
Bij beschikking van 8 juli 2009 is onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke beschikking op 31 juli 2008 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij beschikking van 9 december 2008 is ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen:
* [kind 1], geboren [in 1995] in de gemeente [***];
* [kind 2], geboren [in 1997] in de gemeente [***], en
* [kind 3], geboren [in 2004] in de gemeente [***],
bepaald dat tussen parijen een co-ouderschapregeling zal gelden, waarbij de kinderen om de week gedurende een week bij de man verblijven en de andere week bij de vrouw.
De beslissing ten aanzien van de vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde kinderen is aangehouden. Partijen dienden financiële informatie over te leggen.
De vrouw heeft een inkomen van € 11.021,83 bruto per jaar, inclusief vakantiegeld.
De inkomensafhankelijke ZVW bijdrage bedraagt € 740,27 per jaar.
De lasten van de vrouw bedragen:
€ 384,51 aan huur (per 01-07-09 € 394,31);
€ 90,25 aan premie basisverzekering ZVW;
€ 13,50 aan aanvullende premie ZVW;
€ 12,50 aan verplicht eigen risico.
De vrouw ontvangt € 58,-- per maand aan zorgtoeslag en met ingang van 1 januari 2009
€ 167,-- per maand aan huurtoeslag
De man heeft een inkomen van € 40.309,-- bruto per jaar, exclusief vakantiegeld.
De inkomensafhankelijke ZVW bijdrage bedraagt € 2.244,--.
Het eigenwoningforfait bedraagt € 1.144,--.
De lasten van de man bedragen:
€ 387,50 aan hypotheekrente;
€ 56,72 aan premie levensverzekering;
€ 120,00 aan premie zorgverzekering.
De man is opnieuw gehuwd met een partner die in de kosten van haar eigen levensonderhoud voorziet.
De geschilpunten tussen partijen betreffen:
* de ontvankelijkheid van de vrouw in haar verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud;
* de behoefte van de kinderen;
* de berekening van de draagkracht van de man voor wat betreft de onderdelen;
- het inkomen;
- de woonlasten;
- de premie begrafenisverzekering;
- de aflossing schulden;
- de te hanteren bijstandsnorm en draagkrachtpercentage;
* het naar rato bijdragen in de kosten van de kinderen.
De ontvankelijkheid van de vrouw in haar verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 7 december 2007, heeft de vrouw verzocht de echtscheiding, subsidiair de scheiding van tafel en bed, tussen partijen uit te spreken en heeft tevens verzocht nevenvoorzieningen te treffen met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap, het hoofdverblijf van de minderjarige kinderen van partijen, de omgangsregeling en een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen.
De vrouw heeft om een bijdrage verzocht ten behoeve van de minderjarige kinderen van partijen van € 250,- per kind per maand, exclusief fiscaal voordeel buitengewone lastenaftrek.
Bij aanvullend verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 15 januari 2009, heeft de vrouw haar verzoek in die zin aangevuld dat zij thans ook een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud verzoekt van € 300,-- per maand, te vermeerderen met fiscaal voordeel.
De man stelt zich op het standpunt, dat de vrouw niet in haar verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud kan worden ontvangen omdat zij voornoemd verzoek niet gelijktijdig met het echtscheidingsverzoek heeft ingediend.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van de vrouw in haar verzoek overweegt de rechtbank als volgt.
De door de vrouw verzochte bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud is een nevenvoorziening in de zin van artikel 827, lid 1, sub a, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.). Verzoeken om dergelijke nevenvoorzieningen kunnen door ieder van de partijen ook in de loop van de procedure worden gedaan. Derhalve is de vrouw ontvankelijk in haar verzoek.
De vrouw heeft aan haar op 16 januari 2009 ingediende verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud ten grondslag gelegd, dat zij ten tijde van het indienen van het echtscheidingsverzoek (ter griffie ingediend op 5 december 2007) nog geen behoefte had aan partneralimentatie aangezien zij op dat moment samenwonend was. Die situatie is “inmiddels” gewijzigd en zij woont sinds januari 2009 niet meer samen.
Op grond van artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek (BW) eindigt een verplichting van een gewezen echtgenoot om uit hoofde van echtscheiding levensonderhoud te verschaffen aan de wederpartij, wanneer deze opnieuw in het huwelijk treedt, een geregistreerd partnerschap aangaat dan wel is gaan samenleven met een ander als waren zij gehuwd of als hadden zij hun partnerschap laten registreren.
Nu op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast is komen te staan, dat sprake is geweest van een samenleven als bedoeld in artikel 1:160 BW en het gevolg daarvan is dat van rechtswege een definitief einde komt aan de onderhoudsplicht van de gewezen echtgenoot, is de rechtbank van oordeel, dat het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud dient te worden afgewezen.
De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen, dat de echtscheidingsbeschikking reeds op 31 juli 2008 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en het huwelijk van partijen per die datum is ontbonden.
De behoefte van de kinderen
Voor de bepaling van de behoefte van de kinderen zoekt de rechtbank aansluiting bij het rapport kosten van kinderen en de daarbij behorende tabel(len) die jaarlijks wordt(worden) aangepast. Uitgangspunt is het gezinsinkomen zoals dat was tijdens de samenleving van partijen. De man heeft onweersproken gesteld dat het gezinsinkomen toen circa € 2.000,-- netto per maand bedroeg.
De zorg voor de kinderen wordt thans bij helfte tussen partijen gedeeld.
De kosten van een co-ouderkind omvatten het eigen aandeel van de ouders in de kosten volgens voornoemde tabel plus de kinderbijslag plus een verhoging wegens dubbele woonlast. Het totaal van het eigen aandeel volgens de tabel en de kinderbijslag bestaat voor circa 16% uit woonkosten.
Gelet op de geboortedata van de kinderen en het daaraan gerelateerde aantal punten (12) volgens de Tabel kosten kinderen 2008, bedragen de kosten voor de kinderen € 505,-- per maand plus de kinderbijslag (in 2008 bedragende € 235,-- per maand), te vermeerderen met 16% woonkosten, zijnde € 118,--. Op grond van het vorenstaande is het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen vast te stellen op € 858,-- per maand c.q. € 286,-- per kind per maand. De rechtbank gaat er vanuit, dat met dit bedrag alle kosten van de kinderen kunnen worden bestreden.
De berekening van de draagkracht van de man
Gelet op de door de man overgelegde salarisspecificaties zal de rechtbank uitgaan van een bruto jaarinkomen van de man van € 40.309,--, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
De partner van de man heeft eigen inkomsten en kan daarmee in eigen levensonderhoud voorzien. Daarnaast beschikt zij over een eigen woning.
Op grond van het vorenstaande zal het inkomen van de partner van de man buiten de draagkrachtberekening blijven en zal in dit specifieke geval ook niet de helft van de woonlasten en van andere gezamenlijke lasten de woning betreffende aan de partner worden toegerekend.
Ter zake de woonlasten van de man zal een bedrag van € 387,50 aan hypotheekrente in aanmerking worden genomen en € 57,-- aan premie levensverzekering.
3. de premie begrafenisverzekering
Nu conform de Trema-normen de premie begrafenisverzekering sinds 1 augustus 2008 niet meer als last in aanmerking kan worden genomen, zal deze post buiten beschouwing worden gelaten.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw en nu in de door de man ter zitting overgelegde draagkrachtberekeningen geen post “aflossing schulden” is opgenomen, zal bij de berekening van de draagkracht van de man geen bedrag worden meegenomen.
5. de te hanteren bijstandsnorm en draagkrachtpercentage.
Conform “Trema” zal de man in de onderhavige situatie als alleenstaande worden gezien en zal het daarmee corresponderende draagkrachtpercentage van 60% worden gehanteerd.
Uitgaande van het bovenstaande komt de rechtbank tot de aan deze beschikking gehechte draagkrachtberekening, welke als hier ingelast moet worden beschouwd.
Rekening houdend met hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot het oordeel, dat de man een draagkracht heeft van € 763,-- per maand. Bij deze draagkracht dient geen fiscaal voordeel in verband met buitengewone lastenaftrek te worden geteld, gezien hetgeen hierna wordt uitgewerkt.
Het naar rato bijdragen in de kosten van de kinderen
Gelet op het inkomen en de lasten van de vrouw, ziet de rechtbank geen aanleiding de draagkracht van de vrouw te berekenen - nu deze nihil is - en een draagkrachtvergelijking te maken. De rechtbank heeft hierbij tevens in aanmerking genomen, dat de man ook deze mening is toegedaan.
Uitgaande van de draagkracht van de man en de behoefte van de kinderen van € 286,-- per kind per maand dient vervolgens berekend te worden of en zo ja welk bedrag de man aan de vrouw dient te betalen.
Nu bij co-ouderschap het uitgangspunt is dat elke co- ouder in gelijke mate in de kosten van de kinderen bijdraagt en partijen de rechtbank geen andersluidende informatie hebben verstrekt, zal de rechtbank ook in dit geval van deze gelijke verdeling uitgaan. Nu de kinderen de helft van de tijd bij de man verblijven, zal de man de helft van de kosten van de kinderen via de uitgaven voor zijn reguliere huishouding voldoen. In dit geval worden deze kosten berekend op de helft van de hierboven berekende gezamenlijke behoefte van de kinderen, namelijk 50% van € 858,-- is € 429-- per maand.
De vrouw zal, nu de kinderen eveneens de helft van de tijd bij haar verblijven, de zelfde kosten voor de kinderen moeten maken, namelijk € 429,--.
Een deel van deze kosten dient bestreden te worden uit de door de vrouw voor de kinderen te ontvangen bijdragen. In 2008 zijn deze bijdragen € 235,-- per maand. De vrouw komt om de totale kosten van de kinderen te kunnen voldoen € 194,-- tekort. Hierboven is al geconstateerd dat de vrouw geen draagkracht heeft. De vrouw heeft dus behoefte aan een bijdrage van de man. De man kan uitgaande van de voor hem berekende draagkracht, ook na aftrek van de kosten (€ 429,--), die hij voor de kinderen in zijn huishouden maakt, deze
€ 194,-- aan de vrouw betalen. De rechtbank zal dan ook de door de man de betalen alimentatie voor de kinderen vaststellen op € 65,-- per kind per maand, nu de rechtbank dit bedrag in overeenstemming acht met de wettelijke maatstaven.
De rechtbank is er in bovenstaande berekening van uitgegaan, dat de vrouw de kinderbijslag ontvangt en dat de kosten die voor de kinderen worden gemaakt (contributies ten behoeve van bijvoorbeeld voetbaltrainingen en lidmaatschappen, kosten van kinderopvang en dergelijke) gelijkelijk door partijen worden gedragen.
Partijen zijn gewezen echtelieden. De rechtbank zal daarom de proceskosten compenseren, zoals hieronder volgt
wijst het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud af;
bepaalt dat de man met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarigen aan de vrouw telkens bij vooruitbetaling, een bedrag van € 65,-- per kind per maand moet betalen, vermeerderd met het bedrag van iedere uitkering, die de man op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van deze minderjarigen kan of zal worden verleend;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
compenseert de proceskosten aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.A. Flinterman, en uitgesproken door deze ter openbare terechtzitting van 7 juli 2009 in tegenwoordigheid van de griffier, E. Koops.
De griffier deelt mede, dat partijen tegen deze beschikking in hoger beroep kunnen gaan bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Dit beroep dient door partijen te worden ingesteld binnen drie maanden na de datum van de uitspraak. Deze datum staat in de beschikking vermeld.
Het beroep moet namens een partij worden ingesteld door een advocaat. Als u in aanmerking wilt komen voor door de overheid (gedeeltelijk) gefinancierde rechtsbijstand, dan kan uw advocaat daartoe namens u een verzoek indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Uw advocaat kan u daaromtrent nader informeren.