RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670234-09 (promis)
datum uitspraak: 5 oktober 2009
raadsvrouw: mr. S.S. Ilahi
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
wonende te [woonplaats],
thans preventief gedetineerd in [plaats van detentie].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 september 2009.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 april 2009 te Middelstum, althans gemeente Loppersum,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn kind,
althans een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet zijn kind, althans die
persoon, in het gezicht en/of hoofd heeft gebeten, terwijl de uitvoering van
dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art. 304 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Wijziging tenlastelegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de tenlastelegging als volgt zal worden gewijzigd:
dat subsidiair wordt ingevoegd:
hij op 24 april 2009 te Middelstum, althans de gemeente Loppersum, opzettelijk mishandelend zijn kind, althans een persoon, genaamd [slachtoffer], meermalen, althans eenmaal, in het gezicht en/of het hoofd heeft gebeten, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Deze vordering is door de rechtbank op de terechtzitting, gehoord verdachte en de raadsvrouw, toegewezen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zij heeft de bewezenverklaring gebaseerd op de aangifte, de verklaring van de moeder van aangeefster, de eigen verklaring van verdachte, de doktersverklaring, de in het dossier aanwezige foto's van het letsel en de verklaring van de zus van aangeefster.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat het subsidiair ten laste gelegde, de mishandeling, wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte weliswaar in het gezicht van zijn dochter heeft gebeten, maar - gelet op de medische informatie - was er slechts sprake van kleine wondjes en rode plekjes. Dit letsel kan niet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Bijten is in het algemeen geen geëigend instrument om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Niet is gebleken dat verdachte hard heeft gebeten en bovendien was het bijten niet gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Bij verdachte was geen voorwaardelijk opzet aanwezig.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [aangeefster] d.d.
15 mei 2009, opgenomen op pagina 27 e.v. van dossier nr. 2009047781-1 d.d. 10 juni 2009, voor zover inhoudende (zakelijk weergegeven):
[voornaam verdachte] hield [voornaam slachtoffer] in zijn armen. Ik zag dat haar gezicht en hoofd vol bijtplekken zat. Hij heeft haar diverse keren in haar gezicht en hoofd gebeten. Rond haar mondje zat bloed dat uit wonden rond haar mond kwam.
De bekennende verklaring door verdachte op de terechtzitting afgelegd, voor zover inhoudende (zakelijk weergegeven):
Ik heb mijn dochter vier keer in haar gezicht en hoofd gebeten.
Een geschrift, te weten een onderzoeksverslag d.d. 24 april 2009 van [naam huisarts], huisarts, opgenomen op pagina 10 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende (zakelijk weergegeven):
Patiëntnaam: [slachtoffer].
Diagnose objectief ingevoerd:
klein wondje onderlip li. binnenzijde; minuscule bijtwond in li. slaap, roodheid erom heen; re. ook enkele rode plekjes.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging zijn dochtertje opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Door vier keer in het gezicht en/of hoofd van zijn dochter, destijds een baby van drie maanden, te bijten heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zwaar lichamelijk letsel zou optreden. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat door dergelijk bijten wel degelijk zwaar lichamelijk letsel bij een zo jong kind kan ontstaan.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 24 april 2009 te Middelstum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn kind, genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet zijn kind in het gezicht en hoofd heeft gebeten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert het volgende strafbare feit op:
poging zware mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psycholo-gische onderzoeksrapportage d.d. 17 augustus 2009, opgemaakt door drs. P.J. Fransen, GZ-psycholoog.
De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat verdachte niet lijdt aan een ziekelijke stoornis en dat er geen sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, ook niet ten tijde van het delict. Verdachte is volledig toerekeningsvatbaar.
De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en neemt deze over en oordeelt met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie reclasseringstoezicht gevorderd, ingevuld met de bijzondere voorwaarden zoals op 25 augustus 2009 is geadviseerd door de reclassering. Met betrekking tot het contactverbod heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar eis gelet op de ernst van het feit en het recidivegevaar. Daarnaast heeft de officier van justitie er rekening mee gehouden dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is, dat hij geen documentatie heeft en dat hij ter terechtzitting heeft aangegeven dat hij fout is geweest.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, voor het geval de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde bewezen mocht achten, gepleit voor een lagere straf dan is gevorderd door de officier van justitie. Verdachte is bereid zich aan alle door de reclassering geadviseerde voorwaarden te houden.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en aangaande zijn persoon opgemaakte rapportages, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit, namelijk een poging tot zware mishandeling van zijn drie maanden oud dochtertje door haar vier keer in het gezicht en hoofd te bijten. Verdachte heeft daarmee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van een zeer jong kind, in een omgeving waar het juist moest kunnen vertrouwen op geborgenheid en zorgzaamheid. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk.
Uit de rapportages en het onderzoek op de terechtzitting komt naar voren dat er sprake is van partner-relatieproblematiek. Zonder hulpverlening vormt verdachte een gevaar voor zijn echtgenote en dochter. Door een onderzoeker van het Advies en Meldpunt Kindermishande-ling (hierna: AMK) is daartoe een veiligheidsplan opgesteld. Verdachte heeft op de terechtzitting aangegeven dat hij bereid is zich aan dit plan te houden. Evenals de deskundige en de Reclassering acht de rechtbank het verplichtend kader van reclasseringstoezicht van belang, omdat verdachte vanuit zijn trots en zijn neiging om de oorzaken van alle ellende vooral ook bij zijn vrouw te zoeken, te vroeg zou kunnen stoppen met de therapieën en bemoeienissen van hulpverleners met zijn gezin. In het kader van dit toezicht dient verdachte zich tevens te houden aan het door het AMK opgestelde veiligheidsplan.
Voorts houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte eerder, in 2005, wegens een geweldsmisdrijf is veroordeeld.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank een strafoplegging zoals door de officier van justitie gevorderd passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot 3 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op 2 jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging ook kan worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd gedragen naar voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Reclassering Nederland, zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt. Draagt deze instelling op om de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde.
De hiervoor bedoelde voorschriften en aanwijzingen kunnen ook inhouden dat veroordeelde een behandeling bij de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord-Nederland volgt en dat hij zich houdt aan de afspraken en voorwaarden zoals verwoord in het reclasseringsrapport d.d. 25 augustus 2009 en het veiligheidsplan van het AMK.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 6 oktober 2009.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. P.H.M. Smeets, voorzitter, E.W. van Weringh en G. Laman, in tegenwoordigheid van A.W. ten Have-Imminga als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 oktober 2009.