ECLI:NL:RBGRO:2009:BK5332

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
1 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
113763 / FA RK 09-980
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverantwoorde uitvoering van gezinsvoogdij-taken en de noodzaak van uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Groningen op 1 december 2009 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [kind 1] en [kind 2]. De kinderrechter oordeelde dat de gezinsvoogdij-instellingen, in dit geval de William Schrikker Groep Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSG), een onverantwoorde uitvoering hebben gegeven aan hun wettelijke taken. Gedurende een periode van negen maanden heeft de hulpverlening volledig stilgelegen, wat heeft geleid tot een buitengewoon schrijnende situatie voor de kinderen. De kinderrechter constateerde dat er geen uitvoering is gegeven aan de eerder verleende machtiging tot uithuisplaatsing, wat de ontwikkeling van de kinderen ernstig heeft geschaad.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een schending van artikel 13 van de Wet op de Jeugdzorg en verschillende artikelen van het Verdrag inzake de rechten van het kind. De kinderen vertoonden ernstige ontwikkelingsachterstanden en leefden in een onveilige thuissituatie. De moeder van de kinderen, die belast is met het gezag, bleek niet in staat om de kinderen een veilig en stabiel opvoedklimaat te bieden, mede door haar verstandelijke beperking en persoonlijke problematiek. De kinderrechter heeft daarom besloten om een bijzondere curator te benoemen die de belangen van de kinderen gedurende de ondertoezichtstelling zal behartigen.

De kinderrechter heeft de termijn van de ondertoezichtstelling met een jaar verlengd en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, met als doel de kinderen in een veilige omgeving te plaatsen. De beslissing is genomen in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen, waarbij de kinderrechter benadrukte dat de bescherming van de kinderen voorop staat. De uitspraak is gedaan in het kader van de zorg voor de ontwikkeling en het welzijn van de kinderen, die recht hebben op bijzondere bescherming.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknr.: 113763 / JE RK 09-980
beschikking kinderrechter d.d. 1 december 2009
inzake
* [kind 1], geboren in de gemeente [***] [in 2001],
* [kind 2], geboren in de gemeente [***] [in 2003],
kinderen van:
[vader],
wonende te [adres],
en
[moeder],
wonende te [adres] .
De moeder is belast met het gezag over voornoemde minderjarigen.
PROCESGANG
Op 30 oktober 2009 heeft de William Schrikker Groep Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSG), namens het bureau jeugdzorg, een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en (de kinderrechter leest:) het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing ingediend, gedateerd 29 oktober 2009.
Daarbij is overgelegd het hulpverleningsplan en een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, alsmede een indicatiebesluit.
Bij beschikking van 27 november 2009 heeft de kinderrechter mr. J. Dijkman benoemd tot bijzondere curator van bovengenoemde minderjarigen, haar een afschrift van de verzoekschriften gefaxt en haar verzocht later die dag als bijzonder curator ter zitting te verschijnen.
De kinderrechter heeft op dezelfde datum de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad), in zijn rol als controlerende instantie, eveneens een afschrift van de verzoeken toe gefaxt en hem in kennis gesteld van de zitting later op de dag en eveneens in de gelegenheid gesteld daar te verschijnen.
Op 27 november 2009 heeft de kinderrechter de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn daarbij: de moeder, bijgestaan door mr. E.H. Janssen, de vader,
mevrouw A. Kuipers namens WSG en de bijzondere curator, mr. J. Dijkman.
Tevens waren aanwezig mevrouw T.H. Trinh-Nguyen, tolk in de Vietnamese taal en mevrouw M. Schedler, tolk in de Franse taal.
OVERWEGINGEN
Bij beschikking van 26 november 2008 is de ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarigen verlengd voor de tijd van 1 jaar, ingaande 6 december 2008.
Bij beschikking van 6 mei 2009 is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor voornoemde minderjarigen, met ingang van 6 mei 2009 en voor de duur van de ondertoezichtstelling. Deze machtiging is niet ten uitvoer gelegd.
Standpunt WSG De kinderen zijn onderzocht door Accare, een instelling voor kinder- en jeugdpsychiatrie, in april 2008. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat er snel iets moet gebeuren omdat de problemen van de kinderen steeds groter werden (er is ondermeer sprake van een onveilige hechting, ontwikkelingsachterstanden (met name een taalachterstand), sociaal isolement en een onveilige thuissituatie).
De moeder is onderzocht bij het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) in augustus 2008. Uit dat onderzoek is gebleken dat de moeder de kinderen niet weet te stimuleren. De gebrekkige taalbeheersing, in combinatie met haar lage cognitie van 70 en de snelle afleidbaarheid deden vermoeden dat het voor de moeder waarschijnlijk moeilijk is om geheel zelfstandig te functioneren.
Eerder zijn verschillende middelen ingezet om de thuissituatie te veranderen. Er heeft een behandeling plaatsgevonden in een gezinspsychiatrische kliniek De Bron, er is een vorm van intensieve hulpverlening in het gezin ingezet (Familie First) en moeder wordt al langere tijd begeleid door De Borg Thuiszorg. Geconstateerd is dat deze vormen van hulpverlening onvoldoende verbetering hebben opgeleverd.
Door moeder haar lager cognitie, haar obsessieve gedrag en onvoldoende vermogen om te veranderen hebben de kinderen zich gedurende lange tijd emotioneel, sociaal en cognitief niet kunnen ontwikkelen. De moeder voelt niet wat haar kinderen nodig hebben en kan daar niet adequaat op reageren. Het in stand houden van deze zeer zorgelijke situatie kan voor deze kinderen schadelijk en onveilig zijn.
Door de kinderrechter is op 6 mei 2009 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend aan Bureau jeugdzorg (Bjz). Bjz heeft de zaak, vlak nadien overgedragen aan de WSG.
De machtiging tot uithuisplaatsing is niet ten uitvoer gelegd omdat er van april 2009 tot september 2009 geen gezinsvoogd in het gezin actief is geweest. De hulpverlening vanuit de gezinsvoogdij-instellingen heeft in die periode volledig stil gestaan.
Ook De Borg Thuiszorg heeft hierdoor minder kunnen ondernemen. Men is vier maal per week thuis bij moeder aanwezig geweest als de kinderen uit school kwamen.
Sinds september 2009 is er weer een gezinsvoogd in het gezin actief. Deze gezinsvoogd heeft op 12 oktober 2009 met moeder en De Borg Thuiszorg afgesproken dat de ondersteuning, per 27 oktober 2009, twee maal per week op een ochtend als de kinderen op staan en twee maal in de week op een avond als de kinderen eten, spelen en naar bed gaan aanwezig is.
Ter zitting is namens de WSG aangegeven dat inmiddels - na een onderzoeksfase- de noodzaak van een uithuisplaatsing van de kinderen vaststaat. Hulpverlening binnen het gezin zal niet volstaan, omdat de moeder niet in staat is om de kinderen de ruimte te geven zich te ontwikkelen. Er is sinds mei 2009 niets veranderd in het gezin.
Er zijn heel veel zorgen om de kinderen. [kind 1] ontwikkelt zich heel beperkt. Haar taalachterstand is zeer zorgwekkend. Zij praat nauwelijks en alleen op verzoek. Haar achterstand in de taalontwikkeling beperkt haar in haar sociale contacten. Het is moeilijk om vriendschappen te sluiten. Ook [kind 2] heeft een achterstand in zijn ontwikkeling, waarbij zijn taalontwikkeling beneden gemiddeld is. Hij heeft een tekort aan sociale vaardigheden. Hij maakt oogcontact, maar met een afwezige indruk. Voor beide kinderen geldt dat de thuissituatie niet veilig is vanwege de dagelijkse dreiging tot escalaties. Het gezin verblijft daarnaast in een sociaal isolement. De WSG verzoekt de kinderrechter dan ook om de ondertoezichtstelling te verlengen en (wederom) een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen.
Als de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend, gaan de kinderen eerst naar een crisispleeggezin. Vanuit daar worden zij geplaatst in een perspectiefbiedend pleeggezin.
Desgevraagd geeft de WSG aan dat de kinderen al lang op de wachtlijst staan omdat Bjz de kinderen al in december 2008 had aangemeld voor een pleegzorgplaatsing. Dat de kinderen nog niet uit huis geplaatst zijn komt niet door wachtlijstproblematiek, maar komt omdat de zaak in mei is blijven liggen bij de afdeling beheerszaken. Ook is er sprake geweest van een wisseling in gezinsvoogden.
Standpunt van de moeder
Namens de moeder is aangevoerd dat de kinderrechter in de beschikking van
26 november 2008 heeft aangegeven dat er sprake is van een positieve ontwikkeling in de thuissituatie. Desondanks heeft de kinderrechter een half jaar later een uithuisplaatsing wel noodzakelijk geacht. De WSG heeft evenwel geen gebruik gemaakt van de verleende machtiging en er is een groot gat in de hulpverlening ontstaan. Van mei tot september is er niets gebeurd, waardoor De Borg Thuiszorg ook minder voor moeder heeft kunnen doen.
Daarvoor was er ook al sprake van weinig continuïteit in de hulpverlening door een veelvuldige wisseling van gezinsvoogden.
De moeder is van mening dat het niet terecht is dat het door het stilzitten van de gezinsvoogdij-instelling(en) het eventueel nu tot een uithuisplaatsing zal komen.
Het is in het belang van de kinderen dat zij bij haar blijven wonen. De moeder heeft geen bezwaar tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling . Zij realiseert zich dat zij opvoedingsondersteuning nodig heeft en is bereid deze ondersteuning te accepteren.
Standpunt van de vader.
De vader heeft aangegeven dat hij het niet eens is met het verzoek tot uithuisplaatsing van de kinderen. Hij geeft de kinderen extra ondersteuning door zelf met hen te lezen, te praten en dingen te ondernemen. De kinderen worden daardoor meer open. De vader is van mening dat het gezin van moeder concrete hulp nodig heeft. Een uithuisplaatsing lost niets op.
De rapporten van thuiszorg zijn gebaseerd op een paar weken onderzoek terwijl vader de kinderen elke dag meemaakt. Er staan ook veel fouten in de rapporten. Zo staat er in dat vader er weinig is, maar dat is niet waar. Vader vindt het voorts geen juiste gang van zaken dat de WSG hem niet heeft betrokken bij de hulpverlening. Hij heeft de gezinsvoogd maar één keer heel kort gesproken.
Standpunt van de bijzondere curator.
De bijzondere curator is van mening dat er sprake is van een zorgelijke ontwikkeling bij de kinderen. Hierbij spelen naar haar mening de cultuur van het gezin en de taal een rol, alsmede de persoonlijke problematiek van de moeder. De bijzondere curator is op basis van de overgelegde stukken en de toelichting ter zitting van mening, dat een uithuisplaatsing van de kinderen in hun belang is.
De bijzondere curator geeft desgevraagd aan dat zij bereid is om het verloop van de hulpverlening aan de kinderen de komende tijd te volgen.
Beoordeling
De kinderrechter is sedert de wetswijziging in 1995 niet langer belast met de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de maatregel van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Het is de gezinsvoogdij-instelling die hiervoor verantwoordelijk is, waarbij aan de Raad een toezichthoudende taak is gegeven.
De kinderrechter is van oordeel dat de gezinsvoogdij-instelling(en) in deze zaak een onverantwoorde uitvoering heeft/hebben gegeven aan de aan haar/hun bij de wet opgedragen taken. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt namelijk dat de hulpverlening aan de kinderen en het gezin circa negen maanden volledig heeft stil gelegen. Voorts is aan de eerder door de kinderrechter verleende machtiging tot uithuisplaatsing van beide kinderen om organisatorische redenen geen uitvoering gegeven.
Naar het oordeel van de kinderrechter is er sprake van een schending van artikel 13 van de Wet op de Jeugdzorg, de artikelen 3 (belang van het kind), 6, tweede lid, (recht op ontwikkeling van het kind), 19 (geestelijke verwaarlozing of nalatige behandeling), en
20 (bescherming van kinderen die niet in hun eigen gezin kunnen opgroeien) van het Verdrag inzake de rechten van het kind. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt, zie hierna, dat sprake is van een buitengewoon schrijnende situatie.
Reeds in 2002 is voor het eerst geconcludeerd dat de hulpverlening niet beklijft vanwege de problematiek van moeder. Al in 2005 is geconstateerd dat bij de minderjarige [kind 1], toen
vier jaar, sprake is van achterstanden op verschillende ontwikkelingsgebieden (sociaal, motorisch, spraak en cognitief) en vindt er een verwijzing naar Bjz plaats. In 2006 ontvangt [kind 1] hulp via het Medisch Kinder Dagverblijf (MKD) en blijkt dat de behandeling niet aanslaat vanwege problemen in de thuissituatie. In januari 2006 wordt er gestart met gespecialiseerde gezinsverzorging gericht op ontwikkelingsstimulering en opvoedingsondersteuning met betrekking tot beide kinderen. Ook toen is geconstateerd dat er weinig resultaat wordt geboekt. Aangegeven is dat de moeder de problemen ontkent, de adviezen niet opvolgt en de problemen te zwaar zijn om ambulant op te pakken.
In juni 2006 volgt een onderzoek van de moeder door de Geestelijke gezondheidszorg (GGZ). De GGZ geeft onder meer aan dat er sprake lijkt te zijn van een depressief beeld bij een vrouw die in een isolement is geraakt. Daarbij is aangegeven dat ze mogelijk dwangmatig is in het verzorgen van haar kinderen.
In juli 2006 stelt de Raad een onderzoek in naar de opvoedsituatie van [kind 1] en [kind 2]. Het MKD heeft tijdens dat onderzoek bij de Raad onder meer het volgende aangegeven:
'[kind 1] is op sociaal-emotioneel gebied nog erg jong. Ze maakt een verstilde en bange indruk. Het is een kwetsbaar, volgend meisje, dat weinig initiatief toont. [kind 1] praat amper, ze geeft alleen antwoord als haar iets wordt gevraagd. Ze mag van haar moeder niet op de bank liggen omdat haar haren dan in de war raken. Ze maakt een vermoeide indruk. Ze loopt houterig. Er is sprake van verzuim. Het is moeilijk om aan de gestelde doelen te werken omdat moeder in de thuissituatie andere verwachtingen heeft en [kind 1] daardoor in twee verschillende werelden leeft. Moeder heeft veel problemen; ze leeft in een isolement, is niet gelukkig met haar woonsituatie en heeft last van dwangmatig gedrag. Dat uit zich onder meer in het veelvuldig wassen van de kinderen, waarbij ze met doekjes in de neuzen van de kinderen gaat en de kinderen een uur stil moet zitten om het wassen te ondergaan. [kind 1] mag alleen gekookt water drinken, ze moet een dubbele jas aan als ze naar buiten gaat en haar kleding mag niet vies worden. De moeder voelt niet aan waar een kind behoefte aan heeft en nodig heeft. Het cognitieve vermogen van moeder en haar leerbaarheid worden laag in geschat. De huidige situatie wordt enorm beschadigend gevonden voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van [kind 1]. Moeders beleving wordt omschreven als verstoord en ziek. Haar problematiek staat een gezonde opvoeding van de kinderen in de weg. De behandeling stagneert, omdat er thuis niets mee gedaan.'
De peuterspeelzaal van [kind 2] heeft tijdens dat onderzoek onder meer het volgende aangegeven: '[kind 2] is een lief kind met behoorlijke achterstand op bijna alle ontwikkelingsgebieden. Toen hij net op de peuterspeelzaal kwam moest hij leren eten. Wat de taalontwikkeling betreft, brabbelt en papegaait hij en kan hij zich moeilijk verstaanbaar maken. In de groep is hij passief en zit hij vaak wezenloos voor zich uit te staren. Hij maakt weinig contact met andere kinderen, uit weinig emoties, heeft nooit conflicten met andere kinderen en is niet zindelijk. De informant denkt dat moeder psychiatrische problematiek heeft. [kind 2] moet op de bank zitten en mag niet vies worden en zij keert hem binnenstebuiten als hij naar huis gaat om te voorkomen dat er zand op hem zit. De informant is van mening dat moeder het goed bedoelt en lief is voor de kinderen maar ze vraagt zich af of moeder weet wat de kinderen nodig hebben. Moeder stimuleert ze niet in hun ontwikkeling. Adviezen pakt zij niet op. Het zou goed zijn als moeder begeleid zou gaan wonen en behandeling krijgt.'
De gespecialiseerde gezinsverzorgster heeft de Raad de volgende informatie verstrekt: 'Het cognitieve vermogen van moeder is waarschijnlijk laag. Ze leert wel dingen maar met kleine stapjes en het duurt lang. Zij maakt zich zorgen om de ontwikkeling van de kinderen. De moeder heeft hulp nodig voor haar dwangmatige gedrag (in het begin deed zij twee uur over het kammen van het haar van [kind 1]). Moeder heeft weinig geduld met de kinderen als ze aan het eten zijn, de kinderen moeten zo snel mogelijk eten en mogen niet knoeien. Ook heeft moeder een intensievere vorm van hulpverlening in het gezin nodig, een uur per dag is onvoldoende.'
De kinderen worden vervolgens in november 2006 onder toezicht gesteld van Bjz, waarna er in 2007 een opname plaatsvindt van de moeder en de kinderen bij de GGZ, in de kliniek
De Bron voor de duur van vier maanden. De Bron vraagt zich af of het de moeder zal lukken om alleen voor de kinderen te zorgen. De zorg voor de kinderen in lichamelijke zin is er maar deze zorg komt dwangmatig over. Suggesties neemt zij over, maar deze beklijven niet. De Bron geeft aan dat de moeder zich de afgelopen maanden richting de kinderen heeft ontwikkeld maar dat het belangrijk is dat die ontwikkeling wordt geborgd met voldoende begeleiding wanneer ze weer thuis is. Zorgelijk blijft dat moeder dwangmatig is, van de kinderen wordt verwacht dat zij zich gedragen volgens haar ingetrainde structuur, zodat het vaste ritme niet verstoord wordt.
In november 2007 is [kind 1] bij Accare aangemeld voor een algemene screening op kinderpsychiatrische problematiek. De orthopedagoog en de kinderpsychiater concluderen in april 2008 dat er snel iets moet gebeuren omdat de problemen van [kind 1] steeds groter worden. Er is sprake van een reactieve hechtingsstoornis van het geremde type bij een meisje met een gemiddeld intelligentieniveau. Er zijn ernstige zorgen over haar ontwikkeling. Accare benoemt twee mogelijkheden. De eerste is zeer intensieve hulpverlening thuis waarbij de thuisbehandelaar aanwezig dient te zijn op het moment dat de kinderen thuis zijn, vanaf het opstaan tot ze naar school of het MKD gaan. En vanuit school of het MKD tot het naar bed gaan. Voorwaarde daarbij is dat moeder actief hulp krijgt voor haar eigen problematiek. Accare geeft daarbij voorts aan dat deze optie feitelijk al een gepasseerd station is omdat moeder al langere tijd begeleiding heeft gekregen vanuit De Borg Thuiszorg, er al een gezinsbehandeling heeft plaatsgevonden bij De Bron. De tweede optie is een uithuisplaatsing op korte termijn om verdere schade aan de emotionele en persoonlijkheidsontwikkeling te voorkomen waar mogelijk.
In augustus 2008 vindt er een psychologisch onderzoek van de moeder plaats. De neuropsycholoog vermoedt dat het voor de moeder, vanwege haar gebrekkige taalbeheersing in combinatie met haar lage intelligentie (IQ 70-80) en het feit dat zij snel is afgeleid, lastig is om geheel zelfstandig te functioneren.
In november 2008 meldt de school ernstige zorgen over [kind 1], ze ontwikkelt zich niet optimaal. In december 2008 meldt de leerkracht van [kind 2] dat zij zich zorgen maken. [kind 2] toont geen emotie, is niet bij de les, kijkt veel om zich heen en speelt minimaal met andere kinderen.
In december 2008 besluit Bjz na een intern overleg dat de kinderen uit huis moeten worden geplaatst.
In januari 2009 wordt een spoedverzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing door de kinderrechter afgewezen.
In februari 2009 wordt een (regulier) verzoek machtiging tot uithuisplaatsing bij de kinderrechter ingediend, waarna Bjz op 19 maart 2009 na onderzoek concludeert dat er voor moeder geen 24-uurs begeleide woonvorm bestaat.
In maart 2009 draagt Bjz de zaak over aan de WSG.
Op 6 mei 2009 wordt door de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] verleend.
Eind augustus 2009 ontvangt de WSG een mail van de thuiszorgcoördinator De Borg Thuiszorg waarin de coördinator aangeeft dat de moeder nog niets van de WSG heeft gehoord en hij zich ernstige zorgen maakt om het gezin. Tijdens een overleg wordt aangegeven dat er geen vooruitgang is, de sfeer gespannen is, moeder niet leert, dwangmatig, inconsequent en manipulerend is.
In september 2009 wordt de zaak bij de WSG intern besproken. Er wordt afgesproken; meer inventariseren, onvoldoende informatie, tijd nemen en onderzoek inzetten.
Begin oktober 2009 wordt de WSG gebeld door de leerlingbegeleider van de school van [kind 1]. De school wil graag weten of er vooruitzichten zijn rondom de situatie van [kind 1]. Ze maken zich ernstige zorgen, het gaat al jaren niet goed.
De kinderrechter kan op grond van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen niet anders concluderen dan dat er jarenlang van verschillende kanten ernstige zorgen om de kinderen zijn geuit en dat meermalen is geconcludeerd dat de geboden hulpverlening niet beklijft; er is opvoedondersteuning van Thuiszorg Groningen ingezet, er is Familie First ingezet, de kinderen zijn ter observatie en behandeling op een MKD geplaatst, er heeft een behandeling plaatsgevonden in de gezinspsychiatrische kliniek De Bron en aan de moeder is een aantal jaren ondersteuning van De Borg Thuiszorg verleend. Ook zijn er onderzoeken verricht door Accare, de Raad en een neuropsycholoog.
Op grond van al hetgeen al jarenlang over de ontwikkeling en de thuissituatie van de kinderen bekend was, is de kinderrechter van oordeel dat het buitengewoon schrijnend is dat er maandenlang geen uitvoering is gegeven aan de ondertoezichtstelling, de machtiging uithuisplaatsing vanwege organisatorische redenen niet ten uitvoer is gelegd en kennelijk daarvoor ook sprake is geweest van een veelvuldige wisseling van gezinsvoogden. De kinderrechter kan niet anders concluderen dan dat de belangen van de kinderen daardoor gedurende een lange periode onvoldoende behartigd zijn geweest. De kinderrechter heeft om die reden aanleiding gezien om voorafgaand aan de zitting de Raad telefonisch in kennis te stellen van deze zaak en ambtshalve een bijzonder curator voor de kinderen te benoemen. Een kind heeft immers recht op bijzondere bescherming en het is gebleken dat deze bescherming door de maatregel van ondertoezichtstelling onvoldoende gewaarborgd is geweest.
De kinderrechter acht het van belang dat de bijzondere curator het komende jaar de belangen van de kinderen in de gaten houdt en waar nodig de kinderen, zowel in als buiten rechte, vertegenwoordigd in alle aangelegenheden betreffende hun verzorging en opvoeding. De kinderrechter gaat er voorts vanuit dat de Raad deze zaak intern zal bespreken.
Op grond van de verkregen informatie, zoals in opgemeld verzoek aangegeven en ter terechtzitting aangevuld, is de kinderrechter voorts van oordeel dat in het belang van de minderjarigen de termijn van de ondertoezichtstelling met een jaar dient te worden verlengd, nu de gronden voor de ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn.
Voorts is de kinderrechter van oordeel dat een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2]. Onveranderd is de kinderrechter van oordeel dat de moeder onvoldoende in staat is om de kinderen een veilig en stabiel opvoedklimaat te bieden. Er is sprake van een verstandelijke beperking en persoonlijke problematiek bij moeder. Bij [kind 1] is sprake van een onveilige hechting en beiden kinderen hebben achterstanden in hun ontwikkeling.
Dat het afgelopen jaar gedurende lange tijd geen uitvoering is gegeven aan de maatregel van ondertoezichtstelling maakt het oordeel van de kinderrechter niet anders. Gebleken is immers dat reeds jarenlang diverse vormen van hulpverlening zijn ingezet zonder voldoende resultaat. De kinderrechter merkt daarbij op dat ook de recente werkaantekeningen van thuisondersteuning de Borg zeer grote zorgen baren over de wijze waarop moeder de verzorging en opvoeding van haar kinderen ter hand neemt.
BESLISSING
verlengt de termijn van de ondertoezichtstelling ten aanzien van de minderjarigen [kind 1] en [kind 2] met een jaar, ingaande 6 december 2009, met behoud van de opdracht van de ondertoezichtstelling aan de William Schrikker Groep Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSG), te Amsterdam, p/a Postbus 12865, namens het bureau jeugdzorg;
verleent de machtiging tot uithuisplaatsing van voornoemde minderjarigen in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 6 december 2009 voor de duur van de ondertoezichtstelling;
draagt de bijzonder curator op om de minderjarigen, gedurende de duur van de ondertoezichtstelling, zowel in als buiten rechte en waar zij nodig acht, te vertegenwoordigen in alle aangelegenheden betreffende hun verzorging en opvoeding;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven te Groningen door mr. M.P. den Hollander, kinderrechter, in tegenwoordigheid van A.F. de Vries, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 december 2009.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te Leeuwarden.