ECLI:NL:RBGRO:2009:BK5350

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
24 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
114272 en 114350
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in gesloten jeugdzorg na ernstige opvoedingsproblemen

Op 24 november 2009 heeft de kinderrechter in Groningen een zaak behandeld met betrekking tot de minderjarige [minderjarige], die in een zorgwekkende situatie verkeerde. De moeder van [minderjarige] had verzocht om een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing, omdat de situatie thuis onhoudbaar was geworden. De kinderrechter constateerde dat er geen onmiddellijke uitvoering was gegeven aan de verzoeken, wat leidde tot de verdwijning van [minderjarige]. De kinderrechter benadrukte dat op basis van artikel 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was om de veiligheid van het kind te waarborgen.

De kinderrechter bekrachtigde een eerdere beschikking van 20 november 2009, waarin de voorlopige ondertoezichtstelling voor de duur van drie maanden was uitgesproken. De kinderrechter verleende ook een voorlopige machtiging tot plaatsing van [minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, met ingang van de uitspraak voor de duur van vier weken. De kinderrechter gaf aan dat de situatie van [minderjarige] ernstig was, met problemen zoals agressief gedrag, drugs- en alcoholmisbruik, en een onhoudbare thuissituatie. De kinderrechter concludeerde dat de hulpverlening in het vrijwillige kader niet had geleid tot de gewenste resultaten en dat een gesloten plaatsing noodzakelijk was om verdere escalatie te voorkomen.

De kinderrechter stelde dat de belangen van het kind voorop moeten staan en dat er dringend actie ondernomen moest worden om de ontwikkeling van [minderjarige] te beschermen. De beslissing werd genomen in het belang van de minderjarige, die een gevaar voor zichzelf en anderen vormde. De kinderrechter gaf aan dat de Raad voor de Kinderbescherming en bureau jeugdzorg Groningen betrokken moesten worden bij de verdere begeleiding van [minderjarige].

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknrs.: 114272 / JE RK 09-1058 en 114350 / JE RK 09-1073
beschikking kinderrechter d.d. 24 november 2009
inzake
* [minderjarige], geboren in de gemeente [***] [in] 1994,
kind van:
[vader],
wonende te [adres]
en
[moeder],
wonende te [adres]
De moeder is belast met het gezag over voornoemde minderjarige (hierna te noemen [minderjarige]).
PROCESGANG
De kinderrechter heeft op 20 november 2009 een beschikking gegeven.
Op 24 november 2009 heeft de kinderrechter de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn daarbij: moeder, bijgestaan door haar raadsvrouwe mr. F.B. Flooren, de heer [***], stiefvader, de heer R.C.M. Wouters namens de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Groningen en Drenthe, locatie Groningen (de Raad),
mevrouw A. Ritsema namens bureau jeugdzorg Groningen (bjz) en mevrouw M. Bakker namens de Base-groep.
De minderjarige [minderjarige] is niet ter zitting verschenen.
Namens de Raad is ter zitting verzocht een machtiging te verlenen tot plaatsing van de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg.
Namens bjz is ter zitting verzocht een spoedmachtiging te verlenen tot plaatsing van de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg.
OVERWEGINGEN
Bij beschikking d.d. 20 november 2009 is de minderjarige voorlopig onder toezicht gesteld van het bureau jeugdzorg Groningen (bjz), met ingang van 20 november 2009 voor de duur van drie maanden.
Standpunt van moeder
Namens moeder heeft haar raadsvrouw aangevoerd dat, hoewel moeder goed meewerkt, hulpverlening voor [minderjarige] al jaren niet goed van de grond komt. Moeder heeft veel negatieve ervaringen opgedaan met een gezinsvoogd van de WSG, die nadien is ontslagen. In de rapportage die moeder bij haar verzoek tot ondertoezichtstelling heeft gevoegd staan veel onjuistheden vermeld. Zo blijkt moeder zeer goed zelfredzaam te zijn, om welke reden de ondertoezichtstelling van [ander kind van moeder] recent - door de kinderrechter - is beëindigd. Ook na vrijdag, na de uitspraak van de kinderrechter waarbij een voorlopige ondertoezichtstelling is uitgesproken, is er geen hulp aan moeder en [minderjarige] verleend. Er is eerst op maandag, en alleen telefonisch en op initiatief van moeder, contact met bjz geweest. Er is een gezinsvoogd benoemd maar daarbij is gelijk al aangegeven dat het een tijdelijke gezinsvoogd is.
[minderjarige] is inmiddels met onbekende bestemming vertrokken.
De situatie rondom [minderjarige] is eerder, namelijk in 2008, geëscaleerd. [minderjarige] is toen op
9 september 2008 opgenomen in de crisis- en observatiegroep van Drievers Dale. [minderjarige] heeft de crisisplaatsing niet afgerond. Op 1 maart 2009 is [minderjarige] teruggekeerd naar Drievers Dale. Hij is daar op de behandelgroep geweest tot 1 juli 2009. Zijn plaatsing is beëindigd omdat zijn plaatsing onhoudbaar was geworden; [minderjarige] onttrok zich totaal aan het gezag en bleef 's avonds weg uit de instelling. De behandeling van [minderjarige] is, mede door ziekte van de behandelend psychiater, niet op gang gekomen en ook het blowen van [minderjarige] kon niet gestopt worden. Drievers Dale heeft vervolgens, op verzoek van moeder, op 1 juli 2009 een melding gedaan bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK).
Het is moeder thans gebleken dat de melding van Drievers Dale niet door de Raad in behandeling is genomen, kennelijk omdat er een aanvullend stuk ontbrak.
Moeder vindt het onbegrijpelijk dat er, gelet op de inhoud van de rapportages, niets is gebeurd met de hulpverlening aan [minderjarige].
Moeder is zelf bezig geweest met een plaatsing van [minderjarige] bij het project Doen wat Werkt, maar een indicatie daarvoor heeft moeder niet rondgekregen. Ook is er sprake van een wachtlijst.
Op 5 november 2009 is er een overleg geweest tussen MEE, bjz en de Raad en er is toen besloten dat er geen indicatie voor een vrijwillige plaatsing van [minderjarige] zou worden afgegeven, terwijl de situatie thuis volledig ontwricht is. [minderjarige] is agressief en steelt alles wat hij maar kan meenemen. Hij gebruikt overmatig veel alcohol en drugs, en heeft een grote hang naar het criminele circuit. [minderjarige] blijft soms nachtenlang weg en wil zich graag aansluiten bij een gang in de Randstad. Ook is hij niet meer te motiveren om naar school te gaan. Moeder heeft inmiddels een oproep gekregen van de leerplichtambtenaar.
Moeder heeft [minderjarige] gisteren op de hoogte gesteld van haar verzoek tot ondertoezichtstelling en de zitting van vandaag. [minderjarige] is vervolgens vertrokken en moeder heeft niets meer van hem gehoord. Zijn verblijfplaats is onbekend.
Moeder maakt zich ernstige zorgen en is de wanhoop nabij. Zij is van mening dat [minderjarige] een gevaar voor zichzelf is. De situatie is nu zodanig uit de hand gelopen dat moeder een gesloten plaatsing nog als enige optie ziet. Moeder vindt het vreselijk dat alles zo is gelopen en [minderjarige] nu met onbekende bestemming is vertrokken. Zij maakt zich erg veel zorgen om [minderjarige].
De raadsvrouw geeft aan dat ook zij van het kastje naar de muur is gestuurd. Ook door haar zijn meerdere pogingen ondernomen om de hulpverlening in het vrijwillige kader van de grond te krijgen. De raadsvrouwe heeft gebeld met bjz, de Raad en ook met Mee. Omdat de situatie onhoudbaar is en per ommegaande hulp noodzakelijk is, zag de raadsvrouwe geen andere weg dan het aanvragen van een voorlopige ondertoezichtstelling voor [minderjarige].
Standpunt van de Base-groep
De Base-groep verleent sinds vier jaar hulp aan het gezin. Er is bij [minderjarige] sprake van veel problematiek. [minderjarige] heeft bij Accàre Forensische Jeugd- en orthoPsychiatrie de Equiptraining gevolgd en daarnaast was er praktische begeleiding door een medewerkster van de Base-groep, die werd betaald via een persoonsgebonden budget (pgb).
Vorig jaar rond dezelfde tijd is de situatie van [minderjarige] uit de hand gelopen. Bjz is verzocht om een indicatie voor 'Doen Wat Werkt'. Die indicatie is in verband met de verstandelijke beperking van [minderjarige] niet verleend. [minderjarige] is toen doorverwezen naar MEE. MEE heeft vervolgens ook geen medewerking kunnen/willen verlenen aan een indicatie voor Drievers Dale, omdat Mee van mening was dat deze indicatie via bjz zou moeten lopen. Moeder en de Base-groep werden van het kastje naar de muur gestuurd.
De crisisplaatsing van [minderjarige] in Drievers Dale is voortijdig beëindigd, ook de behandelingsplaats. Drievers Dale kreeg, omdat de behandeling op vrijwillige basis was, onvoldoende grip op [minderjarige]. Daarnaast was de behandelend psycholoog ziek. Het blowgedrag van [minderjarige] veranderde niet. Op verzoek van moeder heeft Drievers Dale toen een melding gedaan bij de Raad. [minderjarige] is vervolgens thuis gekomen. Moeder wilde graag begeleiding. De begeleiding door de Base-groep moet worden betaald uit het pgb. Het probleem was dat er al een betaling aan Drievers Dale had plaatsgevonden en Drievers Dale dat bedrag eerst aan het CIZ moest terug betalen, hetgeen tot op heden niet is gebeurd. De begeleiding door de Base-groep is evewel, ervan uitgaande dat Drievers Dale wel gaat terugbetalen, wel in het gezin gebleven.
De medewerkster van de Base-groep geeft aan dat zij wat de behandeling van [minderjarige] betreft op hetzelfde punt vastloopt als vorig jaar. [minderjarige] is eigenlijk een jongen met twee gezichten. Hij wil het graag goed doen voor zichzelf en in het gezin, maar dat lukt hem niet. Elke stap voorwaarts, is twee stappen terug. De begeleiding van een paar uur per week door de Base-groep is volstrekt te weinig om vooruitgang voor elkaar te krijgen. [minderjarige] moet behandeld worden, de Base-groep kan dat niet.
Een gesloten plaatsing wordt daarom nodig geacht. Het is van groot belang dat [minderjarige] uit de scène komt waar hij nu steeds in verkeert en naar terugkeert zodra hij de kans krijgt.
Naar de mening van de Base-groep is de situatie thuis onhoudbaar. [minderjarige] heeft zichzelf niet meer onder controle en is een gevaar voor zichzelf. Een vrijwillige plaatsing komt niet van de grond, mede vanwege wachtlijsten. De Base-groep heeft moeder om die reden ook een ondertoezichtstelling geadviseerd, de ervaring is dat er dan meer kan worden bereikt.
Standpunt van de Raad
De Raad wil een onderzoek instellen om te bepalen wat er nodig is voor [minderjarige]. De hulpverlening is blijkbaar niet tot stand gekomen, hoewel er al veel is geprobeerd, zoals intensieve thuishulp en een opname in Drievers Dale.
De raadsonderzoeker is reeds benoemd, dit is de heer Van Dijk.
Desgevraagd en gelet op de specifieke zorgen die moeder hier aanvoert is de Raad van mening dat er sprake is van een ernstige risicovolle situatie voor [minderjarige]. De Raad verzoekt daarom een machtiging tot een gesloten plaatsing van [minderjarige].
De Raad geeft voorts aan dat de melding van Drievers Dale rechtstreeks bij de Raad is gedaan. Dit is niet de juiste weg. Een melding moet via bjz lopen. De Raad heeft om die reden de melding toen teruggestuurd naar Drievers Dale. Daarmee was de zaak voor de Raad afgedaan.
Desgevraagd geeft de Raad aan een dergelijk verkeerd ingestuurde melding niet zelf door te sturen naar bjz. Ook is niet bij bjz geverifieerd of de melding van Drievers Dale uiteindelijk bij bjz is ingediend.
Standpunt van bjz
Bjz geeft aan dat er een voorlopige gezinsvoogd is toegewezen. Deze zal ook inspanningen verrichten om met [minderjarige] in contact te komen en te kijken wat er nodig is. [minderjarige] wordt nu op de telex gezet.
Desgevraagd en gelet op de ernstige zorgen die door moeder naar voren zijn gebracht verzoekt bjz thans een spoedmachtiging tot een gesloten plaatsing te verlenen.
Bjz moet het antwoord schuldig blijven op de vraag waarom in het vrijwillige kader de hulpverlening niet rond is gekomen, terwijl moeder en Drievers Dale hiervoor bij herhaling aandacht hebben gevraagd. De melding van Drievers Dale is in elk geval nooit bij bjz terecht gekomen.
Beoordeling
De kinderrechter stelt voorop dat het hier gaat om een bijzonder verzoek. Moeder heeft de kinderrechter verzocht om [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen omdat moeder, als gezaghebbende ouder, hulpverlening in het vrijwillige kader niet krijgt georganiseerd.
Haar verzoek is een noodkreet om hulp. De situatie thuis is voor moeder onhoudbaar en zij heeft dringend hulp nodig. De biologische vader van [minderjarige] neemt geen zorg- en opvoedtaken op zich.
Om een minderjarige voorlopig onder toezicht te stellen moet voldaan zijn aan de voorwaarde dat een voorlopige ondertoezichtstelling dringend en onverwijld noodzakelijk is.
Door moeder is aangegeven dat er sprake is van een zeer zorgelijke situatie. Moeder heeft aangegeven dat [minderjarige] het gehele gezin ontwricht. Hij is agressief en heeft gevochten met de partner van moeder. Hij steelt, gebruikt veel drugs en er is sprake van alcoholmisbruik. [minderjarige] is voortdurend stoned en is niet meer te motiveren om naar school te gaan. Hij blijft soms nachtenlang weg zonder iemand op de hoogte te stellen waar hij is. Ook heeft hij moeder een filmpje laten zien waarin hij iemand volledig in elkaar slaat, en hij is daar zeer trots op. Een verzoek tot ondertoezichtstelling heeft moeder via Drievers Dale in juli 2009 gedaan.
De zorgen die moeder over [minderjarige] meldt, worden gedeeld door de begeleidster van de Base-groep, mevrouw Bakker voornoemd, die al jarenlang hulp aan moeder en [minderjarige] verleent.
Ook uit de overgelegde stukken blijkt dat sprake is van een zeer zorgelijke situatie.
Zo blijkt uit de rapportage van Accàre Forensische Jeugd- en orthoPsychiatrie (Accàre) van 18 maart 2008 dat [minderjarige] naar Accàre is verwezen vanwege zijn politiecontacten en fors agressief gedrag. Accàre heeft vastgesteld dat er sprake is van een disharmonisch intelligentieprofiel en dat [minderjarige] op een zwakbegaafd niveau functioneert. Er is sprake van een ernstig risico op scheefgroei in zijn persoonlijke ontwikkeling en er is sprake van een gedragsstoornis met anti sociale persoonlijkheidskenmerken. Het vormgeven van de intermenselijke relaties en in het verlengde hiervan de ontwikkeling van zijn moreel besef wordt daarmee als zorgelijk beschouwd. Accàre heeft aangegeven dat [minderjarige] moeite heeft om te beseffen wat het voor iemand anders betekent wanneer die gemanipuleerd wordt, of geslagen. Hij ervaart geen berouw over agressief gedrag, omdat hij reageert vanuit het gedachtegoed dat hij 'zichzelf en de zijnen' moet en mag verdedigen. Andere mensen moeten op zichzelf letten. Hij vindt het onbelangrijk wat andere mensen van zijn gedrag vinden. In het verlengde hiervan zijn er door Accàre zorgen geuit over de agressieregulatie van [minderjarige] die ingegeven lijkt te zijn door re actief gedrag waarbij hij vanuit zijn persoonlijkheid onvoldoende remming ervaart. Het disharmonische intelligentieprofiel en de manier waarop [minderjarige] informatie verwerkt wordt daarbij gezien als een extra risico op externaliserende gedragsproblemen en agressie. Accàre concludeert dat er volgens de DSM-IV classificatie sprake is van een ernstige gedragsstoornis, een disharmonisch intelligentieprofiel (verbaal 100/performaal 66) waardoor hij op zwakbegaafd niveau functioneert, van problemen in de ouder/kind relatie, justitiële contacten en GAF-score: 60.
Voorts blijkt dat [minderjarige], in de periode maart-augustus 2008, individuele begeleiding heeft gehad van een psycholoog maar deze behandeling niet van de grond is gekomen door onduidelijke afspraken en afwezigheid van zowel [minderjarige], als de behandelaar. In september-oktober 2008 is [minderjarige] gestart met een groepstraining Equip. Deze training is voortijdig beëindigd omdat de behandelaars hem niet langer in de groep wilden hebben en zij van mening waren dat aan [minderjarige] eerst individuele behandeling diende te worden aangeboden. Er volgt dan een afspraak bij een kinderpsychiater door wie hij wordt ingesteld op medicatie. [minderjarige] weigert echter al snel de medicatie, waarna er wordt gestart met een individuele behandeling bij een maatschappelijk werker. Ook in oktober-december 2008 komt [minderjarige] niet altijd op zijn afspraken. Nadat de situatie thuis niet goed gaat volgt een plaatsing bij Drievers Dale (eerst in de crisis- en observatiegroep en daarna op een behandelplaats) en wordt de behandeling door Accàre afgesloten.
Ten slotte blijkt uit de stukken dat Drievers Dale op 1 juli 2009 kort telefonisch contact heeft gehad met bjz-intake en de behandelcoördinator van Drievers Dale een verzoek tot raadsonderzoek heeft ingediend. In dat verzoek is aangegeven dat het verzoek spoedeisend is omdat [minderjarige] zich volledig aan het gezag onttrekt en 's avond vaak weg blijft. Het is onbekend waar [minderjarige] dan verblijft en zowel Drievers Dale, als moeder, maken zich daar grote zorgen over. Drievers Dale geeft aan dat een gezinsvoogd nodig is om het contact met moeder te onderhouden en mee te denken wat het beste is voor [minderjarige]. Daarbij is aangegeven dat de zorgaanbieder Drievers Dale die taak niet volledig op zich kan nemen. Ook is aangegeven dat moeder de situatie niet meer kan overzien en de draagkracht niet meer heeft om het gezag uit te voeren.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is de kinderrechter van oordeel dat een voorlopige ondertoezichtstelling dringend en onverwijld noodzakelijk is en de beschikking van 20 november 2009 derhalve op goede gronden is gegeven. De kinderrechter zal daarom de beschikking van 20 november 2009 bekrachtigen, waarbij de voorlopige ondertoezichtstelling is uitgesproken voor de duur van drie maanden.
Duidelijk is dat [minderjarige] een gevaar vormt voor zichzelf en anderen.
De kinderrechter betreurt, met overigens het begrip voor de enorme drukte waarmee bjz die dag kampte, dat bjz geen onmiddellijke uitvoering heeft (kunnen) (ge)geven aan de voorlopige ondertoezichtstelling. Te meer omdat de kinderrechter de Raad, en bjz ook die (vrij)dag telefonisch heeft laten weten dat voor moeder de situatie thuis onhoudbaar was geworden en zij ook een uithuisplaatsing van [minderjarige] wenste en ook aan de Raad de onderliggende stukken zijn gefaxt. De kinderrechter heeft de wens van moeder bij de Raad en bjz neergelegd omdat de kinderrechter niet bij nationale wet bevoegd is om ambtshalve, dan wel op verzoek van moeder een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. Met de huidige wetenschap dat de voorlopige ondertoezichtstelling niet onmiddellijk is opgepakt en [minderjarige] thans met onbekende bestemming is vertrokken en mogelijk in gevaar verkeert, is de kinderrechter thans van oordeel dat op grond van artikel 3 en artikel 20, eerste lid, van het Verdrag inzake de rechten van kind een machtiging uithuisplaatsing door de kinderrechter had moeten worden verleend. Een kind heeft immers recht op bijzondere bescherming en bij alle maatregelen betreffende kinderen, dienen de belangen van het kind een eerste overweging te vormen.
Op grond van overlegde stukken en het verhandelde ter zitting is de kinderrechter tevens van oordeel dat thans een onmiddellijke verlening van een voorlopige machtiging tot plaatsing van de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg noodzakelijk is. Er is sprake van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen, die [minderjarige]'s ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. Op grond hiervan zijn de opneming en het verblijf noodzakelijk om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
Het verhoor van [minderjarige] kan niet worden afgewacht, zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor [minderjarige]. Nu het een plaatsing betreft van een minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg zal ambtshalve als raadsvrouwe worden toegevoegd mr. T.H.G. Schuringa.
Omdat er, gelet op het spoedeisende karakter van het verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging tot plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, nog geen indicatiebesluit of instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper is, zal de afgifte van de machtiging tot gesloten plaatsing een voorlopig karakter hebben. Indien het indicatiebesluit tot gesloten plaatsing overeenstemt met de door de kinderrechter thans te verlenen voorlopige machtiging, hoeft daarop niet opnieuw te worden beslist.
Ten slotte merkt de kinderrechter op dat het haar zorgen baart dat vanuit verschillende bronnen al langere tijd is aangegeven dat [minderjarige] in het vrijwillige kader onvoldoende zijn medewerking verleent. Het had dan ook in de rede gelegen dat er eerder een verzoek tot ondertoezichtstelling was gedaan. De kinderrechter wil de Raad en bjz, maar ook Mee, meegeven om deze casus intern te evalueren, in het bijzonder het niet in behandeling nemen van de melding door Drievers Dale aan de Raad.
BESLISSING
De kinderrechter:
bekrachtigt de beschikking van 20 november 2009 waarbij ten aanzien van de minderjarige [minderjarige] de voorlopige ondertoezichtstelling voor de duur van drie maanden is uitgesproken;
verleent een voorlopige machtiging tot plaatsing van voornoemde minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg aan het bureau jeugdzorg Groningen met ingang van heden voor de duur van vier weken;
verklaart deze beschikking tot in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
stelt de minderjarige, zijn raadsvrouw, bureau jeugdzorg Groningen en de overige belanghebbende(n) in staat te worden gehoord op de zitting van woensdag 2 december 2009 te 15.00 uur in één van de zalen van het gerechtsgebouw aan het Guyotplein 1 te Groningen.
Deze beslissing is gegeven te Groningen op 24 november 2009 door mr. M.P. den Hollander, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
NAN
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te Leeuwarden.