ECLI:NL:RBGRO:2009:BK7093
Rechtbank Groningen
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verjaring van vordering door Waterbedrijf Groningen N.V. tegen Q.
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Groningen op 24 november 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen de naamloze vennootschap Waterbedrijf Groningen N.V. en gedaagde Q. Het Waterbedrijf vorderde betaling van een bedrag van € 277,10, vermeerderd met rente en kosten, op basis van onbetaalde voorschotnota's van verschillende data in 2001 en 2002. Gedaagde Q. heeft de vordering betwist en zich beroepen op verjaring.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verjaringstermijn van vijf jaren van toepassing is, zoals geregeld in artikel 3:307 BW. De verjaringstermijn begint te lopen na het opeisbaar worden van iedere termijn. Het Waterbedrijf heeft echter niet aangetoond dat de verjaring is gestuit door een daad van rechtsvervolging of door een schriftelijke aanmaning, zoals vereist in de artikelen 3:316 en 3:317 BW. De aanmaningen die het Waterbedrijf heeft verzonden, waren namelijk gedaan na het verstrijken van de verjaringstermijn.
De kantonrechter concludeert dat het beroep op verjaring slaagt, omdat het Waterbedrijf niet heeft voldaan aan de vereisten om de verjaring te stuiten. Hierdoor wordt de vordering van het Waterbedrijf integraal afgewezen. Tevens is het Waterbedrijf, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan de zijde van Q. op nihil zijn vastgesteld.
Deze uitspraak benadrukt het belang van tijdige actie door schuldeisers om verjaring te voorkomen en de noodzaak om de juiste juridische stappen te ondernemen om vorderingen te kunnen incasseren.