RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Zaak\rolnummer: 391234 \ VV EXPL 09-2
Vonnis d.d. 30 januari 2009
Q.,
wonende te [adres],
eiseres, hierna Q. te noemen,
gemachtigde mr. M.J. Blom, jurist bij FNV Bondgenoten, kantoorhoudend te Rotterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Effektief Groep BV,
gevestigd en kantoorhoudende te (9723 BK) Groningen, aan het adres Osloweg 93,
gedaagde, hierna Effektief te noemen,
gemachtigde mr. H.J.J. Gebbink, jurist bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden.
Op de in de inleidende dagvaarding genoemde gronden heeft Q. (zakelijk weergegeven) gevorderd dat Effektief, bij wijze van voorlopige voorziening, wordt veroordeeld:
a. om Q. binnen 48 uur na dit vonnis toe te laten tot het werk en de bedongen werkzaamheden, op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag, dat Effektief in gebreke blijft aan de inhoud van dit vonnis te voldoen
b. om aan Q. te betalen:
- een bedrag van € 157,13 bruto aan loon over de periode 13 tot en met 31 december 2008;
- een bedrag van € 362,40 aan loon over de periode vanaf 1 januari 2008 (de kantonrechter leest: 2009) tot aan de dag der rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst;
- een bedrag van € 37,00 (exclusief BTW) ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
- de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de dag dat die bedragen zijn verschuldigd;
- de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 50% over de eerste twee genoemde posten;
- de kosten van het geding.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 januari 2009. Partijen (Effektief vertegenwoordigd door mevrouw S. Weseman, personeelsfunctionaris) en hun gemachtigden zijn ter zitting verschenen, waar zij hun wederzijdse standpunten (nader) uiteen hebben gezet, mede aan de hand van de door de gemachtigde van Effektief opgestelde pleitaantekeningen. Van het verhandelde is door de griffier aantekening gehouden.
Uitspraak is bepaald op heden.
De feiten
1.1 Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.
1.2 Tussen partijen is per 13 juni 2007 een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen voor de duur van zes maanden. Op grond van deze overeenkomst is Q. voor 10 uur per week in dienst getreden bij Effektief, in de functie van schoonmaakster. Het laatstelijk verdiende salaris bedroeg € 8,43 bruto per uur, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
1.3 Op deze arbeidsovereenkomst is de Collectieve Arbeidsovereenkomst in het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf (hierna te noemen: de CAO) van toepassing.
1.4 Bij brief van 4 januari 2008 heeft Effektief de arbeidovereenkomst verlengd met zes maanden tot 13 juni 2008.
1.5 Na 13 juni 2008 is Q. blijven werken. Op 25 augustus 2008 heeft zij zich ziek gemeld. Zij is tot op heden arbeidsongeschikt.
2.1 Q. stelt dat bovengenoemde arbeidsovereenkomst op enig moment stilzwijgend is verlengd en dat deze overeenkomst daarom op grond van artikel 9, lid 4 van de CAO geacht wordt te zijn aangegaan voor onbepaalde tijd. Q. is nimmer mondeling meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst met zes maanden is verlengd. De schriftelijke mededeling dat de overeenkomst is verlengd tot 13 juni 2008 is te laat, want pas op 4 januari 2008, gedaan en de brief van 12 juni 2008, waarin de overeenkomst nogmaals met zes maanden is verlengd, heeft zij niet ontvangen.
2.2 Effektief betwist dat er sprake is van een stilzwijgende verlenging van genoemde arbeidsovereenkomst. Zij stelt dat Q. zowel mondeling (in december 2007 en mei 2008 door de heer Z., werkzaam bij Effektief) als schriftelijk (bij brieven van 4 januari 2008 en 12 juni 2008) is meegedeeld dat haar arbeidsovereenkomst met een periode van 6 maanden is verlengd. De overeenkomst is daarom naar de mening van Effektief per 13 december 2008 van rechtswege geëindigd.
3.1 Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Q. voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorzieningen, zodat zij in zoverre ontvankelijk is in haar vorderingen.
3.2 Voor toewijzing van de door Q. gevorderde voorziening is van belang het antwoord op de vraag of er een gerede kans bestaat dat de bodemrechter zal oordelen dat de in overweging 1.2 genoemde arbeidsovereenkomst vanaf enig moment geacht kan worden te zijn aangegaan voor onbepaalde tijd. Voorts is van belang het antwoord op de vraag of de arbeidsovereenkomst stilzwijgend is voortgezet in de zin van artikel 7:668 lid 1 BW. Deze vragen dienen te worden beantwoord op basis van de thans gepresenteerde feiten en omstandigheden. De kantonrechter overweegt daaromtrent als volgt.
3.3 Ter zitting heeft Q. desgevraagd meegedeeld dat zij zowel voor het einde van de eerste zes maanden van de arbeidsovereenkomst (13 december 2007) als voor het einde van de tweede zes maanden daarvan (13 juni 2008) met Z. heeft gesproken over verlenging van de arbeidsovereenkomst. Zij stelt dat zij tijdens deze gesprekken aan Z. heeft gevraagd of haar arbeidsovereenkomst zou worden verlengd en dat Z. geen concreet antwoord gaf maar zich beperkte tot mededelingen als “het komt wel goed” en “maak je niet ongerust”. Effektief op haar beurt stelt dat Z. zowel in december 2007 als in mei 2008 ondubbelzinnig aan Q. heeft meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst met zes maanden zou worden verlengd. De lezingen over de inhoud van de gesprekken tussen Q. en Z. lopen derhalve nogal uiteen. In ieder geval staat vast dat Q. en Z. hebben gesproken over verlenging van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst en dat Z. daarbij niet heeft aangegeven dat de arbeidsovereenkomst niét zou worden verlengd. Van een stilzwijgende verlenging van de arbeidsovereenkomst is daarom naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter geen sprake. Het door Q. gedane beroep op artikel 9, lid 4 CAO dient dan ook te falen, zodat er op die grond tussen partijen geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan.
3.3 Ook overigens is naar het oordeel van de kantonrechter niet gebleken dat er tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan. In artikel 7:668, lid 1 BW is bepaald dat, indien een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd na het verstrijken van die bepaalde tijd door partijen zonder tegenspraak wordt voortgezet, zij geacht wordt voor dezelfde tijd op de vroegere voorwaarden wederom te zijn aangegaan. Nu Z., zoals Q. heeft gesteld, niet heeft meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst op een andere wijze zou worden voortgezet, is de arbeidsovereenkomst derhalve zowel in december 2007 (1e verlenging) als in juni 2008 (2e verlenging) telkens voor opnieuw zes maanden aangegaan.
3.4 Het voorgaande leidt voorshands tot de conclusie dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 13 december 2008 van rechtswege is geëindigd. De vordering zal daarom worden afgewezen.
3.5 Q. zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
BESLISSING IN KORT GEDING
veroordeelt Q. in de kosten van deze procedure, welke tot op heden aan de zijde van Effektief worden vastgesteld op € 400,00 voor salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van den Noort, kantonrechter, en op 30 januari 2009 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.