RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Zaaknummer: AWB 08/528 WRO
Uitspraak in het geschil tussen
1. MEGA Projecten B.V., gevestigd te Almelo,
2. Rotij Projecten B.V., gevestigd te Rijssen, eisers,
gemachtigde: mr. J. Gundelach, advocaat te Enschede,
het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Slochteren, verweerder
gemachtigde: A. de Vrieze en J.J. Jullens, beiden ambtenaar bij de gemeente, alsmede mr. A.J.M. Meeuwissen, werkzaam bij BügelHajema Adviseurs te Assen.
1. Onderwerp van geschil
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 22 april 2008. In dit (bestreden) besluit heeft verweerder, onder weerlegging van de zienswijze van eisers, GEM Meerstad beheer B.V. vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, Wet op de Ruimtelijke Ordening verleend van het bestemmingsplan "Buitengebied (herziening 1997)" ten behoeve van :
1. het uitvoeren van de in de aanvraag en de daarbij behorende ruimtelijke onderbouwing genoemde werkzaamheden;
2. de verlening van bouwvergunningen ten behoeve van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder een gemaal, in het kader van het onder 1 genoemde met een bouwhoogte van ten hoogste vier meter.
2. Zitting
Het geschil is gevoegd met de procedurenummers 08/501, 08/529, 09/350 en 09/351 WRO behandeld op de zitting van 20 april 2009.
Eisers en hun gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
3. Beoordeling van het geschil
3.1 Feiten en procesverloop
Voor het gehele Meerstadgebied is een Masterplan opgesteld. Het Masterplan is opgesteld in opdracht van en is vastgesteld door de gemeenten Groningen en Slochteren, de provincie Groningen, het ministerie van LNV, de Dienst Landelijk Gebied en het waterschap Hunze en Aa’s. Het Masterplan is vertaald in het Provinciaal Omgevingsplan 2.
Meerstad zal gerealiseerd worden middels verschillende in de tijd gespreide bestemmingsplannen.
Het eerste bestemmingsplan daarvan, het bestemmingsplan Meerstad-Midden, is vastgesteld in december 2007. Bij besluit van 30 juli 2008 heeft het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen (GS) het plan grotendeels goedgekeurd.
Tegen dit goedkeuringsbesluit is beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS). Tevens is een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, zodat het bestemmingsplan na afloop van de beroepstermijn nog niet in werking is getreden.
Hangende de goedkeuringsprocedure en de behandeling van het schorsingsverzoek is in mei/ juni 2007 de vrijstellingsprocedure opgestart ingevolge het bepaalde in artikel 19, tweede lid, van de WRO.
Bureau Meerstad heeft op 6 juni 2007 aan verweerder verzocht om vrijstelling te verlenen ingevolge het bepaalde in artikel 19, tweede lid, van de WRO ten behoeve van deelplan 1 van het project ‘Meerstad’.
Verweerder heeft het voornemen om vrijstelling, als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO gepubliceerd in het huis-aan-huisblad.
Eisers hebben bij brief van 10 juli 2007 een zienswijze bij verweerder ingediend.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder weerlegging van de zienswijze van eisers, GEM Meerstad beheer B.V. vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, WRO verleend van het bestemmingsplan "Buitengebied (herziening 1997)" ten behoeve van :
1. het uitvoeren van de in de aanvraag en de daarbij behorende ruimtelijke onderbouwing genoemde werkzaamheden;
2. de verlening van bouwvergunningen ten behoeve van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder een gemaal, in het kader van het onder 1 genoemde met een bouwhoogte van ten hoogste vier meter.
Namens eisers is bij brief van 28 mei 2008, aangevuld bij brief van 21 juli 2008, tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
3.2 Rechtsoverwegingen
In formeel opzicht overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit ziet op het verlenen van vrijstelling, als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO, ten behoeve van onder meer het bouwrijp maken van de grond voor Deelplan 1 van Meerstad. Voorts dient te worden vastgesteld dat eisers gronden hebben in de nabijheid van de Hoofdweg in Harkstede en dat het voornoemde besluit niet ziet op het ontwikkelen van hun gronden.
Blijkens het verweerschrift stelt verweerder zich op het standpunt dat eisers niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kunnen worden aangemerkt. In dit verband wijst verweerder erop dat eisers, actief in de projectontwikkeling, in het onderhavige projectgebied geen gronden bezitten. Wel bezitten zij hoofdzakelijk agrarische gronden ten zuiden/zuidwesten van de Hoofdweg in Harkstede. De gronden van eisers grenzen niet direct aan de in het projectgebied betrokken gronden. De meest nabij gelegen gronden zijn in ieder geval van het projectgebied gescheiden door de Hoofdweg met aangrenzende bermstroken. Naar de mening van verweerder is er dan ook geen sprake van een directe invloed van het project op de agrarische gronden van eisers.
Gesteld voor de vraag of eisers in het onderhavige geval als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb aangemerkt kunnen worden, overweegt de rechtbank als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie, kenbaar uit AB 2002/189, is ten aanzien van ruimtelijke besluiten, zoals het verlenen van een bouwvergunning, de enkele omstandigheid dat iemand eigenaar of bewoner van het naastgelegen perceel is, voldoende om diegene als belanghebbende in de zin van de wet aan te merken. Hieruit volgt dat in het milieurecht en ruimtelijk ordeningsrecht eigenaren en bewoners van percelen die grenzen aan het perceel of zijn gelegen in een plangebied waar het betrokken besluit op ziet belanghebbende bij dat besluit zijn (vgl. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS), 18 oktober 2006, AB 2007/87). De eigenaar of bewoner van een aangrenzend perceel wordt qualitate qua belanghebbend geacht, zelfs als blijkt dat zich op het aangrenzende perceel geen bebouwing bevindt, op dit perceel redelijkerwijs geen ontwikkelingen zijn te verwachten en de woning van de eigenaar van het aangrenzende perceel op een afstand is gelegen waar geen milieugevolgen worden ondervonden.
De rechtbank stelt vast dat eisers tezamen (ieder voor 50%) juridisch eigenaar zijn van de percelen die kadastraal zijn aangeduid als gemeente Noorddijk, sectie B, nrs. 75, 81, 232, 233, 236, 422, 423, 721, 722, 723, 732, 742, 1238, 1263, 1264, 1325, 1326, 1328, 1680 en 2474, inclusief de daarop gelegen opstallen, waaronder een boerderij die bewoond wordt. De percelen zijn deels gelegen binnen het noordwestelijk deel van het plangebied van het bestemmingsplan ‘Meerstad-Midden’.
Voorts dient te worden vastgesteld dat de voornoemde percelen een agrarische bestemming hebben.
Geen van deze percelen grenst direct of indirect aan het gebied dat wordt betreken door het vrijstellingsbesluit, terwijl niet gezegd kan worden dat het vrijstellingsbesluit van enige invloed is op de staat en de gebruiksmogelijkheden van de agrarische gronden. Voorst bestaat er vanuit de bewoonde boerderij, gelet op de aanzienlijke afstand tussen de boerderij en het projectgebied, de tussenliggende bebouwing en bomen, geen relevant zicht op het projectgebied. Onder deze omstandigheden kunnen eisers naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb beschouwd worden.
Gelet op de voorgaande overwegingen is het beroep van eisers niet-ontvankelijk. De rechtbank ziet geen aanleiding om een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, uit te spreken.
Beslist wordt als volgt.
4. Beslissing
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. M.W. de Jonge, voorzitter, R.B.M. Keurentjes en R.L. Vucsan en in het openbaar door de voorzitter uitgesproken op 11 mei 2009 in tegenwoordigheid van mr. H.L.A. van Kats als griffier.
De griffier De voorzitter
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA in Den Haag
Afschrift verzonden op:
typ: hvk