ECLI:NL:RBGRO:2009:BL7109

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
28 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/435 BESLU
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een besluit tot verlening van een onttrekkingsvergunning voor kamerverhuur in Groningen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Groningen op 28 mei 2009 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een geschil over een onttrekkingsvergunning voor kamerverhuur. De vergunninghouder had op 15 januari 2008 een aanvraag ingediend voor een bouwvergunning en stelde dat hij tegelijkertijd een aanvraag voor een onttrekkingsvergunning had ingediend. De gemeente Groningen weigerde echter de bouwvergunning op 22 februari 2008 en behandelde pas op 30 juli 2008 een kopie van de zoekgeraakte aanvraag om onttrekkingsvergunning. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende objectieve gegevens waren om te concluderen dat de aanvraag om onttrekkingsvergunning op 15 januari 2008 was ingediend. Hierdoor werd het primaire besluit van de gemeente geschorst.

De voorzieningenrechter overwoog dat de verklaring van de bouwaccountmanager van de gemeente, die stelde dat de aanvraag op 15 januari 2008 was ingediend, niet voldoende gewicht had. Er was geen bewijs van ontvangst van deze aanvraag op die datum, en de aanvraag was pas op 30 juli 2008 geregistreerd. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vergunninghouder niet kon aantonen dat de aanvraag voor de beleidswijziging was ingediend, wat leidde tot de schorsing van het besluit van de gemeente. Tevens werd de gemeente veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers, die op € 644,-- werden vastgesteld, en diende de gemeente het griffierecht van € 150,-- te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van objectieve gegevens en bewijsvoering in bestuursrechtelijke procedures, vooral bij aanvragen die onderhevig zijn aan beleidswijzigingen.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht
Zaaknr: AWB 09/435 BESLU
van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van
[betrokkene], wonende te Groningen, verzoekers,
ten aanzien van het besluit van 16 december 2008 van
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerder.
1. PROCESVERLOOP
Bij besluit van 16 december 2008 heeft verweerder aan de [belanghebbende] (hierna: de vergunninghouder) een onttrekkingsvergunning op grond van de Huisvestingswet (Hwv) verleend ten behoeve van kamerverhuur voor het pand Van Panhuysstraat 12b te Groningen.
Namens verzoekers is bij brief van 23 januari 2009, aangevuld bij brief van 2 maart 2009, tegen dit besluit een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Bij verzoekschrift van 18 mei is namens verzoekers de voorzieningenrechter gevraagd met betrekking tot het voornoemde besluit een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft bij brief van 25 mei 2009 de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, aan partijen verzonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de rechtbank op 28 mei 2009, alwaar verzoekers in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde mw. mr. E.M. van der Molen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de gemachtigde mr. P.J. van de Sande.
De vergunninghouder is in persoon verschenen.
Als getuige is [de man], bouwaccountmanager bij de gemeente Groningen, verschenen.
2. RECHTSOVERWEGINGEN
2.1 Feiten en omstandigheden
De vergunninghouder heeft op 15 januari 2008 een aanvraag om bouwvergunning ten behoeve van het vergroten van de woning ter realisatie van een kamerverhuurbedrijf en heeft gesteld een aanvraag voor een onttrekkingsvergunning ten behoeve van kamerverhuur voor het pand aan de Van Panhuysstraat 12b bij verweerder te hebben ingediend.
Verweerder heeft bij besluit van 22 februari 2008 de gevraagde bouwvergunning geweigerd.
De vergunninghouder heeft bij brief van 4 april 2008 een bezwaarschrift tegen voornoemd weigeringsbesluit bij verweerder ingediend.
De vergunninghouder heeft op 28 mei 2008 een aanvraag om reguliere bouwvergunning ten behoeve van het intern verbouwen van het pand aan de Van Panhuysstraat 12b te Groningen bij verweerder ingediend.
Verweerder heeft bij besluit van 21 juli 2008 een reguliere bouwvergunning aan de vergunninghouder verleend ten behoeve van de interne verbouwing van het pand aan de Van Panhuysstraat 12b te Groningen.
Op 30 juli 2008 heeft verweerder een kopie van de zoekgeraakte aanvraag om ontrekkingsver-
gunning alsnog in behandeling genomen.
Bij e-mail van 8 december 2008 heeft de vergunninghouder een klacht ingediend bij de gemeente in verband met het zoekraken van documenten door de dienst RO/EZ van de gemeente.Verweerder heeft de klacht van de vergunninghouder bij brief van 16 december 2008 beantwoord.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder aan de vergunninghouder een onttrekkingsvergunning verleend ten behoeve van kamerverhuur voor het pand Van Panhuysstraat 12b te Groningen.
Namens verzoekers is bij brief van 23 januari 2009, aangevuld bij brief van 2 maart 2009, tegen dit besluit een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Verzoekers zijn in de gelegenheid gesteld het bezwaarschrift mondeling toe te lichten bij de bezwaarschriftencommissie, van welke gelegenheid namens hen op 12 maart 2009 gebruik is gemaakt. Een verslag van de hoorzitting bevindt zich onder de gedingstukken.
In verband met nader door de bezwaarschriftencommissie aan de vergunninghouder te stellen vragen is de behandeling van het bezwaarschrift aangehouden. Een tweede hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie staat gepland op 28 mei 2009.
2.2 Regelgeving
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb, kan, voor zover hier van belang, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 31 van de Hvw dient een vergunning als door de vergunninghouder verzocht te worden verleend, tenzij het belang van het behoud of van de samenstelling van de woonruimtevoorraad groter is dan het met het onttrekken aan de bestemming tot bewoning gediende belang en het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad niet door het stellen van voorwaarden en voorschriften voldoende kan worden gediend.
Artikel 2, eerste lid, van de Hvw luidt als volgt:
‘Indien het naar het oordeel van de gemeenteraad noodzakelijk is regelen te stellen met betrekking tot het in gebruik nemen of geven van woonruimte als bedoeld in hoofdstuk II, of met betrekking tot wijzigingen van de woonruimtevoorraad als bedoeld in hoofdstuk III, stelt de gemeenteraad een huisvestingsverordening vast.’
De raad van de gemeente Groningen heeft een Huisvestingsverordening (Hvv) vastgesteld.
Ingevolge artikel 24 onder c van de Hvv is het verboden om zonder een onttrekkingsver-
gunning van het college een woonruimte, aangewezen in artikel 2, derde lid, van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten.
Artikel 27, tweede lid, van de Hvv bepaalt dat de vergunning kan worden geweigerd indien vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat verlening van de onttrekkingsver-gunning zou leiden tot een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van de woonruimte waarop de aanvraag betrekking heeft.
Inzake de ontoelaatbare inbreuk op het geordend woon- en leefklimaat heeft verweerder in zijn vergadering van 15 mei 2007 besloten om een tijdelijk maximum van 25% aan kamerverhuurpanden per straat in te stellen voor de duur van 1 jaar en de straten gelegen binnen de diepenring hiervan uit te zonderen.
Dit besluit is gepubliceerd op 25 mei 2007.
In zijn vergadering van 22 april 2008 heeft verweerder besloten om de besluitvorming op aanvragen om onttrekkingsvergunningen aan te houden tot inwerkingtreding van het nieuwe beleid kamerverhuurpanden, of tot uiterlijk acht weken na dit besluit en de aanvragen vervolgens te beoordelen naar het op dat moment geldende beleid.
Dit besluit is gepubliceerd op 30 april 2008.
In zijn vergadering van 3 juni 2008 heeft verweerder, anticiperend op het overleg met de gemeenteraad, besloten overeenkomstig zijn besluit van 22 april 2008 geen onttrekkings-vergunningen meer te verlenen indien het percentage van de vergunningen per straat boven de 15% van het aantal woningen uitkomt. Verder dat voor een viertal straten dat de straten in twee delen worden gesplitst. Lopende aanvragen zullen naar dit beleid worden beoordeeld.
Het besluit van 3 juni 2008 is op 11 juni 2008 gepubliceerd.
2.3 Overwegingen
Gesteld voor de vraag of er aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Ter beoordeling van de voorzieningenrechter ligt voor een door verweerder genomen primair besluit op een aanvraag van 30 juli 2008, inhoudende dat aan de vergunninghouder een onttrekkingsvergunning is verleend ten behoeve van kamerverhuur voor het pand Van Panhuysstraat 12b te Groningen.
In dit verband stellen verzoekers zich op het standpunt dat verweerder in het onderhavige geval ten onrechte een ontrekkingsvergunning aan de vergunninghouder heeft verleend, aangezien vast staat dat met het verlenen van deze vergunning niet voldaan wordt aan het beleid dat maximaal 15% van het aantal woningen per straat uit kamerverhuurpanden bestaat. Voorts zijn verzoekers van mening dat uit de motivering van het bestreden besluit dient te worden afgeleid dat verweerder heeft beslist op een aanvraag, die op 30 juli 2008 en derhalve na de beleidswijziging bij verweerder is ingediend.
Verweerder stelt zich onder verwijzing naar een door de heer Nomden, bouwaccount- manager bij de dienst RO/EZ, opgestelde verklaring van 20 maart 2009 op het standpunt dat de vergunninghouder op 15 januari 2008 een aanvraag om onttrekkingsvergunning heeft ingediend, maar dat deze door onvoorziene omstandigheden kwijt is geraakt. Verweerder meent echter dat de vergunninghouder in verband met de gang van zaken het strengere beleid na de wijziging niet kan worden tegengeworpen.
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat verweerder het eerder ingenomen standpunt voor wat betreft de indieningsdatum van de aanvraag om woningonttrekking (30 juli 2008), zoals neergelegd in het bestreden besluit, niet langer handhaaft. In zoverre is het bestreden besluit dan ook ondeugdelijk gemotiveerd, hetgeen schending van het bepaalde in artikel 3:46 van de Awb met zich brengt.
Ter beoordeling van de voorzieningenrechter ligt vervolgens de rechtsvraag voor of er, gelet op het geconstateerde motiveringsgebrek, aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen hangende de bezwaarfase.
De voorzieningenrechter beantwoordt voornoemde rechtsvraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Vast staat dat de aanvraag om ontrekkingsvergunning, door de vergunninghouder gedagtekend op 15 januari 2008, blijkens een daarop aangebrachte aantekening eerst op 30 juli 2008 is ingekomen bij verweerder. Dit gegeven sluit ook aan bij de motivering van het thans bestreden besluit.
Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat er geen ontvangstbewijs van 15 januari 2008 voor wat betreft de aanvraag om een onttrekkingsvergunning voorhanden is en dat er geen stempel ’15 januari 2008’ op de aanvraag om een onttrekkingsvergunning is gezet. Daarnaast dient te worden vastgesteld dat de vergunninghouder eerst bij e-mail van 8 december 2008 een klacht indient bij de gemeente in verband met het kwijtraken van stukken.
Zoals eerder aangegeven, stelt verweerder zich onder verwijzing naar een verklaring van 20 maart 2009 van [de man] op het standpunt dat er vanuit dient te worden gegaan dat de vergunninghouder op 15 januari 2008 een aanvraag om onttrekkingsvergunning heeft ingediend.
In de bijgevoegde verklaring geeft [de man] onder meer het volgende aan:
‘Hierbij verklaar ik, [de man], Bouwaccountmanager van de afdeling Bouw- en woningtoezicht van de dienst Ruimtelijke Ordening en Economische Zaken van de gemeente Groningen, dat ik me kan herinneren dat de [belanghebbende] voor een intakegesprek op 15 januari 2008 aan de Gedempte Zuiderdiep 98 is geweest.
Tijdens dit intakegesprek heeft de heer Van Wermeskerken de aanvraag om reguliere bouwvergunning ingediend én de aanvraag om ontrekkingsvergunning ten behoeve van kamerverhuur voor de woning, plaatselijk bekend Van Panhuysstraat 12b te Groningen.
Deze verklaring heb ik op 20 maart 2009 naar waarheid opgesteld.’
De voorzieningenrechter stelt vast dat de door [de man] (achteraf) opgestelde verklaring in het licht van de vaststaande, objectieve gegevens de enige aanwijzing is dat de aanvraag om onttrekkingsvergunning op 15 januari 2008 bij verweerder is ingediend.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, gelet op het moment in de procedure, het tijdsverloop en de daaraan tegengestelde waarnemingen van omwonenden, waaronder die van verzoekers, de door [de man] opgestelde verklaring van 20 maart 2009 van onvoldoende gewicht is om aannemelijk te achten dat de aanvraag om onttrekkingsvergunning op 15 januari 2008 bij verweerder is ingediend. Hierbij acht de voorzieningenrechter voorts nog van belang dat er sprake is van een op 30 juli 2008 geregistreerde aanvraag om onttrekingsvergunning, die als zodanig ook in de motivering van het bestreden besluit benoemd is. Uit de voorgaande overwegingen volgt dat er onvoldoende objectieve gegevens zijn overgelegd die kunnen leiden tot de conclusie dat de aanvraag om onttrekkingsvergunning gelijktijdig met de aanvraag om bouwvergunning op 15 januari 2008 bij verweerder is ingediend. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan in het onderhavige geval dan ook niet worden vastgesteld dat door vergunninghouder een aanvraag om onttrekkingsvergunning is ingediend op een datum gelegen voor de van belang zijnde beleidswijziging met betrekking tot onttrekking ten behoeve van kamerverhuur.
Gelet op de voorgaande overwegingen dient de houdbaarheid van het bestreden besluit in de bezwaarfase overwegend negatief te worden ingeschat. Onder die omstandigheden ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken, nadat verweerder het besluit op het bezwaarschrift van verzoekers heeft verzonden.
Aangezien het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoekers. Onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen deze kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende professionele rechtshulp. Van overige op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de voorzieningenrechter niet gebleken. Voorts bestaat er aanleiding om te bepalen dat verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht ad € 150,-- aan hen dient te vergoeden.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen,
RECHT DOENDE,
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
- schorst het primaire besluit van 16 december 2008 tot zes weken, nadat verweerder het besluit op het bezwaarschrift van verzoekers heeft verzonden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers ten bedrage van € 644,-- en bepaalt dat de gemeente Groningen deze kosten alsmede het door verzoekers betaalde griffierecht ad € 150,-- aan hen dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. M.W. de Jonge als voorzieningenrechter en in het openbaar door haar uitgesproken op 28 mei 2009, in tegenwoordigheid van mr. H.L.A. van Kats als griffier.
de griffier, de voorzieningenrechter,
Afschrift verzonden op:
typ: hvk
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.