RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Zaak\rolnummer: 415229 VV EXPL 09-100
Vonnis in kort geding van 19 augustus 2009
G.,
wonende te Groningen,
eiser, hierna G. te noemen,
gemachtigde: mr. Y.M. Prins, advocaat te Groningen,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid H. Uitzendbureau B.V.,
gevestigd te Haren,
gedaagde, hierna H. te noemen,
gemachtigde: mr. D. Lacevic, advocaat te Groningen.
1. Op de in de inleidende dagvaarding genoemde gronden heeft G. (zakelijk weergegeven) gevorderd dat H. bij wijze van voorlopige voorziening, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld
- tot betaling van het netto-equivalent aan loon, dat zij na 11 mei 2009 nog verschuldigd is geworden of nog zal worden aan G., wekelijks bij vooruitbetaling aan G. te voldoen, te vermeerderen met het netto-equivalent van de door H. aan G. verschuldigde vakantietoeslag en reiskostenvergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente, de wettelijke verhoging ad 50 % en de buitengerechtelijke incassokosten, allen te berekenen van vanaf 11 mei 2009 tot aan de dag der algehele voldoening; onder wekelijkse overlegging van een deugdelijke bruto-nettospecificatie;
- tot wedertewerkstelling van G. zodra hij is hersteld van zijn arbeidsongeschiktheid, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat H. in gebreke blijft hieraan te voldoen;
- in de kosten van deze procedure waaronder begrepen een bedrag aan salaris van gemachtigde.
2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2009. G. is samen met zijn gemachtigde ter zitting verschenen. H., vertegenwoordigd door F. H., is eveneens verschenen en werd bijgestaan door mr. M.J.F. Nuijens. Partijen hebben hun wederzijdse standpunten (nader) uiteen gezet, H. mede aan de hand van de door haar gemachtigde opgestelde pleitaantekeningen. Van het verhandelde is door de griffier aantekening gehouden.
3. Van het vonnis is de uitspraak bepaald op heden.
4. Vanaf 1999 is G. in dienst van H. en vervult hij de functie van slijper, laatstelijk op basis van een fulltime uitzendovereenkomst face C voor onbepaalde tijd. Aanvankelijk was G. in deze functie gedetacheerd bij Avebe te Ter Apel. Vanaf 2008 zijn de desbetreffende werkzaamheden door Avebe overgedragen aan Kalk Industrial Services B.V. (Kalk).
5. Op vrijdag 8 mei 2009 is G. om ongeveer 11:00 uur naar huis gegaan. Vervolgens is er op dezelfde dag telefonisch contact geweest tussen H. en (de echtgenote van) G. In dat gesprek is tussen H. en G. afgesproken dat hij op maandag 11 mei 2009 zijn werkzaamheden bij Kalk zou voortzetten. G. is op 11 mei 2009 niet op zijn werk verschenen.
6. H. heeft in de maand mei een afrekening einde dienstverband opgesteld en het ter zake berekende bedrag van € 2.016,59 aan G. uitbetaald.
7. Bij brief van 4 juni 2009 schrijft G. aan H. dat hij zich op maandag 11 mei 2009 heeft ziek gemeld en verder informeert hij H. over het verloop van zijn ziekte. Ook werpt hij in die brief vragen op met betrekking tot zijn werkhervatting.
8. Na een telefonisch contact tussen partijen op 11 juni 2009 is G. gebleken dat hij volgens H. niet langer bij haar in dienst is.
9. Bij brief van 14 juni 2009 aan H. heeft G. de nietigheid van zijn ontslag ingeroepen en heeft hij zich beschikbaar gesteld voor het verrichten van werkzaamheden.
10. G. heeft in essentie aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van een beëindiging van het dienstverband, dat hij vanaf 11 mei 2009 arbeidsongeschikt is wegens ziekte en ten onrechte vanaf die datum geen loon meer heeft ontvangen. H. meent dat zij uit de handelwijze van G. heeft mogen opvatten dat hij het dienstverband heeft opgezegd, zodat er vanaf 11 mei 2009 geen grond meer bestaat voor loonbetaling. Subsidiair betwist H. dat G. zich heeft ziek gemeld en ook dat hij arbeidsongeschiktheid is of zou zijn geweest.
11. Voor zover van belang zal de kantonrechter hierna in de beoordeling nader ingaan op de stellingen van partijen.
12. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft G. voldoende aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang bij zijn vordering heeft.
13. Voor toewijzing van de door G. gevorderde voorziening is van belang het antwoord op de vraag of er aan de hand van de thans bekende feiten en omstandigheden in dit geding een gerede kans bestaat dat de loonvordering van G. in een eventueel tussen partijen nog te voeren bodemprocedure tot een toewijzing zal leiden. De kantonrechter overweegt daaromtrent als volgt.
14. Als tijdens de mondelinge behandeling door beide partijen bevestigd, dient als vaststaand te worden aangenomen dat partijen op 8 mei 2009 de afspraak hebben gemaakt dat G. op 11 mei 2009 zijn werkzaamheden bij Kalk zou voortzetten. Voor zover er al sprake zou zijn geweest van een duidelijke, eenduidige verklaring van G. die was gericht op beëindiging van de arbeidsovereenkomst, moet op grond van bedoelde afspraak worden geconcludeerd dat G. hierop in onderling overleg met H. is teruggekomen. Van een beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 8 mei 2009 is dan ook geen sprake.
15. Het voorgaande betekent dat G. gehouden was om op 11 mei 2009 zijn werkzaamheden bij Kalk te verrichten. Vaststaat echter dat G. die dag niet op de werkplek is verschenen. Dat G. zich die dag heeft ziek gemeld acht de kantonrechter onvoldoende aannemelijk. Zo is de stelling dat G. zich per sms-bericht bij F. H. heeft ziek gemeld in het licht van het gegeven dat ziekmeldingen niet via F. H. lopen, weinig steekhoudend. Ditzelfde geldt voor de stelling dat H. gedurende die hele dag telefonisch niet bereikbaar is geweest. De kantonrechter zal het er daarom voor houden dat G. zonder opgaaf van reden niet heeft gewerkt. Niet gebleken is echter dat H. naar aanleiding hiervan telefonisch of schriftelijk contact met G. heeft opgenomen, laat staan dat zij G. om die reden ontslag op staande voet heeft aangezegd. Uit het enkele niet verschijnen op de werkplek en de nadien gebleken omstandigheid dat G. een uitkering had aangevraagd heeft H. naar het oordeel van de kantonrechter niet zonder meer mogen aannemen dat G. ondubbelzinnig ontslag heeft genomen. Alvorens tot een dergelijke aanname te komen had het in dit geval op de weg van H. gelegen om daarover contact met G. op te nemen om zich er op die manier van te vergewissen dat G. de beëindiging van de arbeidsovereenkomst beoogde.
16. Nu uit voorgaande overwegingen volgt dat noch sprake is van een ontslagname door G. noch van een ontslagaanzegging door H., brengt dat de voorlopige conclusie mee dat de arbeidsovereenkomst tussen G. en H. nog voortduurt. H. is in beginsel dan ook gehouden G. zijn loon te betalen. Zoals hiervoor vermeld heeft G. echter vanaf 11 mei 2009 zonder opgaaf van reden niet gewerkt. Eerst bij brief van 14 juni 2009 heeft G. zich weer onvoorwaardelijk beschikbaar gesteld voor het verrichten van werkzaamheden. Daarom komt hem op grond van artikel 7:629 BW over deze tussenliggende periode van 25 dagen geen loon toe.
Nu H. G. ondanks het bestaan van de arbeidsovereenkomst naar aanleiding van de brief van 14 juni 2009 niet heeft opgeroepen komt het voor rekening van H. dat G. vanaf die dag geen werk heeft verricht. Op grond van het bepaalde in het eerste lid van artikel 7:628 BW is H. daarom vanaf 14 juni 2009 wel loon verschuldigd.
17. De slotsom is dat de door G. ingestelde vordering tot doorbetaling van loon c.a. vanaf 14 juni 2009 zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke verhoging zal worden toegewezen over het thans verschuldigde loon, met dien verstande dat deze zal worden gematigd tot maximaal 25 %. Daarnaast zal de gevorderde rente worden toegewezen vanaf de respectievelijke vervaldata. Het bruto bedrag van € 2.016,59 dat G. naar aanleiding van de door H. opgestelde eindafrekening heeft ontvangen zal hiermee, meent ook G., moeten worden verrekend. Voorts is gesteld noch gebleken van omstandigheden van dusdanige aard dat deze aan een wedertewerkstelling in de weg zouden kunnen staan. Ook niet dan wel onvoldoende is gebleken dat G. thans nog arbeidsongeschikt is. De vordering tot wedertewerkstelling zal dan ook onvoorwaardelijk worden toegewezen. De termijn waarbinnen H. zal worden gelast om G. toe te laten tot zijn werkzaamheden zal in redelijkheid worden gesteld op twee dagen na de betekening van dit vonnis. De gevorderde dwangsom met betrekking tot de wedertewerkstelling is eveneens toewijsbaar, echter met dien verstande dat deze zal worden gematigd en aan een maximum zal worden verbonden.
18. De vordering ter zake van de buitengerechtelijke kosten zal G. worden ontzegd, omdat niet is gebleken van werkzaamheden anders dan ter voorbereiding van de procedure.
19. H. zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten.
BESLISSING IN KORT GEDING
- veroordeelt H. tot betaling van het netto-equivalent aan loon c.a. dat zij na 14 juni 2009 aan G. verschuldigd is geworden of nog zal worden tot het moment dat de bestaande arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, onder wekelijkse overlegging van een deugdelijke bruto-nettospecificatie;
- veroordeelt H. te betalen de wettelijke rente vanaf de respectievelijke vervaldata en de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van maximaal 25 % over het hiervoor bedoelde loon c.a., voor zover dat thans verschuldigd is;
- veroordeelt H. tot wedertewerkstelling van G., één en ander op straffe van een dwangsom van € 80,00 voor iedere dag dat de H. daarmee in gebreke blijft, zulks tot een maximum van € 10.000,00;
- veroordeelt H. tevens in de kosten van het geding, aan de zijde van G. tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 110,00 aan griffierecht, € 72,25 aan explootkosten en € 400,00 voor salaris van de gemachtigde;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.Tj. Terpstra, kantonrechter, en op 19 augustus 2009 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.