ECLI:NL:RBGRO:2010:BL2961

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
15 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
113809 / JE RK 09-996
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking van contact tussen moeder en kind in het kader van uithuisplaatsing

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Groningen op 15 januari 2010 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervallenverklaring van een aanwijzing van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming (WSG). De moeder, die met het gezag over haar minderjarige kind belast is, verzocht om de beperking van het contact met haar kind, dat in een Duits pleeggezin verblijft, te herzien. De WSG had de moeder een aanwijzing gegeven die haar beperkte tot één begeleid bezoek per maand van anderhalf uur. De moeder was van mening dat deze beperking schadelijk was voor de hechting tussen haar en haar kind, en dat er meer frequentie en langere duur van de bezoeken noodzakelijk was om vervreemding te voorkomen.

De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder, de vertegenwoordiger van de WSG en de pleegvader aanwezig waren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de huidige regeling niet onbegrijpelijk is, gezien de leeftijd van het kind en de omstandigheden van de uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft overwogen dat de WSG in redelijkheid tot de aanwijzing heeft kunnen komen, en dat de beperking van het contact ingegeven is door concrete omstandigheden die in het belang van het kind zijn. De kinderrechter heeft het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van de aanwijzing afgewezen, en benadrukt dat de omgangsregeling een bevestiging is van de bestaande afspraken.

De beslissing van de kinderrechter is genomen in het kader van de zorg voor het kind, waarbij de belangen van het kind voorop staan. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de huidige regeling, hoewel belastend voor het kind, noodzakelijk is gezien de onduidelijke toekomstperspectieven en de noodzaak om de hechting tussen moeder en kind zorgvuldig te begeleiden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van zowel de ouder als het kind in dergelijke zaken.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknr.: 113809/JE RK 09-996
beschikking kinderrechter d.d. 15 januari 2010
in de zaak van
[de moeder],
wonende te [adres],
hierna te noemen verzoekster,
vertegenwoordigd door mr. F.B. Flooren
tegen
de WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING,
kantoorhoudend te Diemen aan de Dalsteindreef 69,
verweerder,
hierna te noemen de WSG,
vertegenwoordigd door W. van Engelen,
PROCESGANG
Op 2 november 2009 heeft mr. F.B. Flooren namens de moeder een verzoekschrift ingediend strekkende tot vervallenverklaring van de aanwijzing van de WSG van 19 september 2009 waarbij tevens is verzocht een omgangsregeling tussen de minderjarige [naam minderjarige] en de moeder vast te stellen van één keer per week van ten minste 1,5 uur onder begeleiding van de WSG.
Op 20 november 2009 heeft de kinderrechter de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Verschenen en gehoord zijn daarbij: de moeder, bijgestaan door mw. mr. F.B. Flooren, alsmede dhr. W. van Engelen namens de WSG, en de pleegvader, [naam pleegvader], door middel van een tolk in de Duitse taal, mw. M.A. Evenhuis. Door de WSG is een pleitnota overgelegd.
De beslissing is aangehouden in afwachting van nadere informatie, welke informatie door de rechtbank van van mr. Flooren en de WSG is ontvangen op respectievelijk 7 december 2009 en 6 januari 2010.
OVERWEGINGEN
Vaststaande feiten
- moeder is met het gezag belast over de minderjarige [naam minderjarige], geboren op [in 1996];
- [naam minderjarige] is geboren in Nederland. Hij verblijft sedert zijn eerste uithuisplaatsing - via de Duitse instanties - in een Duits pleeggezin. Moeder is thans weer woonachtig in Nederland.
- laatstelijk, bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank d.d. 23 oktober 2009, is de termijn van de ondertoezichtstelling en van de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verlengd voor de duur van 16 oktober 2009 tot 16 april 2010;
- aan de moeder is door de WSG bij brief van 19 oktober 2009 de navolgende aanwijzing gegeven;
"[de moeder] kan éénmaal per maand [naam minderjarige] bij pleegouders bezoeken, onder begeleiding van de gezinsvoogd van de William Schrikker Jeugdbescherming. Deze bezoeken vinden op de woensdagmorgen van 10.00-11.30 uu plaats.
Voor de komende 3 maanden betekent dit dat de bezoeken op de volgende data plaatsvinden:
- 28 oktober 2009 10.00 uur - 11.30 uur;
- 18 november 2009 10.00 uur - 11.30 uur, en
- 16 december 2009 10.00 uur - 11.30 uur.
De bezoeken kunnen steeds per 3 maanden afgesproken worden, omdat pleegvader door zijn werk niet in staat is om langere perioden vast te leggen. Zijn werkrooster wordt eens in de 3 maanden vastgesteld. Zodra [naam minderjarige] naar de Tagestätte gaat zal bekeken worden of de tijden aangepast dienen te worden.
- [de moeder] mag geen andere personen meenemen tijdens het bezoek;
- De grootouders mogen niet tijdens het bezoek in de straat van pleegouders en in het gezichtsveld van het huis van pleegouders staan wachten tijdens het bezoek;
-Tijdens het afscheid nemen mogen grootouders [naam minderjarige] ontmoeten bij de auto tijdens het afscheid nemen van [naam minderjarige]'s moeder;
-Tijdens de bezoeken levert [de moeder] geen commentaar op de gezinsvoogd of op de gang van zaken;
-Tijdens het bezoek gaat [de moeder] geen discussie aan met pleegouders;
- [de moeder] zorgt ervoor dat zij tijdens haar bezoek aan haar zoon [naam minderjarige], haar aandacht richt op [naam minderjarige];
- [de moeder] zorgt voor een ontspannen en voor [naam minderjarige] prettig verloop van het bezoek."
Standpunt moeder (voorzover hier van belang)
Verzoekster is van mening dat zolang niet vaststaat dat [naam minderjarige] niet bij haar teruggeplaatst kan worden er een uitgebreide omgangsregeling dient te bestaan om te voorkomen dat zij en [naam minderjarige] van elkaar vervreemden. Reeds in de beschikking van 16 april 2008 van de kinderrechter in de rechtbank Assen is bepaald dat de WSG nader onderzoek diende te doen naar de opvoedingscapaciteiten van moeder en de mogelijkheden tot thuisplaatsing van [naam minderjarige]. Om redenen, buiten de moeder om gelegen, heeft dit onderzoek nog niet plaatsgevonden.
Verzoekster verwijst voorts naar de beschikking van 23 oktober 2009 waarin is overwogen dat het aangewezen is om de duur van de bezoeken gefaseerd uit te breiden te overwegen.
[naam minderjarige] wordt Duits opgevoed ten gevolge daarvan dreigen er communicatieproblemen. Bij een intensief contact kunnen deze beperkt worden.
De beperking van het contact tussen moeder en [naam minderjarige] levert voorts gevaar op voor de hechting van [naam minderjarige] aan moeder. Dit, terwijl verzoekster juist van mening is dat gewerkt zou moeten worden aan onthechting aan [naam minderjarige] van zijn pleegouders. Juist op deze leeftijd -[naam minderjarige] is 3 jaar- is een frequent contact tussen moeder en [naam minderjarige] belangrijk.
Verzoekster heeft de indruk dat de beperking van het contact mede wordt veroorzaakt door capaciteitsproblemen bij de WSG. De laatste paar maanden heeft verzoekster met diverse personen te maken gehad omdat keer op keer mensen uitvielen wegens ziekte.
Verzoekster en [naam minderjarige] mogen hier echter niet de dupe van worden. Er dient dan naar alternatieve vormen van begeleiding gezocht te worden, zoals begeleiding door het AMW of een andere Nederlandse instantie.
Standpunt van de WSG (zakelijk weergegeven)
Voor moeder schept het afgeven van een schriftelijke aanwijzing duidelijkheid.
Moeder probeert bij elk bezoek af te wijken van de afspraken door de bezoeken op te rekken en haar ouders of een vriendin erbij te betrekken. Moeder ontwijkt contact met de gezinsvoogd voor zover mogelijk. Tijdens en na een laatste bezoek bleek dat moeder geluidsopname apparatuur onder haar kleding verstopt had, waarmee zij de gesprekken kon opnemen. Moeder vertelde dat zij dat gedaan had om haar advocaat te informeren over de bezoeken. Ook probeert moeder de strijd aan te gaan met de gezinsvoogd tijdens de begeleide bezoeken door het kind te zeggen dat de gezinsvoogd een boze man is, waarnaar hij niet moet luisteren en die door God gestraft zal worden.
Voor [naam minderjarige] is de duur van de bezoeken de maximale tijd; het komt geregeld voor dat hij zijn moeder afwijst door haar niet meer aan te kijken of niet meer te doen wat zij vraagt. [naam minderjarige] wil dan door pleegvader op de arm genomen worden.
Moeder heeft geen medewerking verleend aan het CIZ om nadere informatie op te vragen omtrent haar mogelijke (cognitieve) beperkingen, waardoor het CIZ een negatieve indicatie heeft afgegeven. Ten gevolge daarvan loopt de voorgenomen eventuele opname van moeder in de Eekwal vertraging op. Zij is nu namelijk van de wachtlijst gehaald. Nu vooralsnog geen uitzicht is op verandering in de woonsituatie van [naam minderjarige] dient de aanwijzing ook om die reden gehandhaafd te worden.
Standpunt [naam pleegvader] (pleegvader)
Het gaat goed met [naam minderjarige]; hij voelt zich erg thuis in de familie.
De ouders van pleegvader worden door [naam minderjarige] met opa en oma aangesproken.
Moeder komt [naam minderjarige] eens in de vier weken opzoeken en ze brengt dan altijd een tas met cadeautjes voor hem mee. [naam minderjarige] is dan vrolijk en blij. Pleegouders willen moeder dan zoveel mogelijk alleen laten met [naam minderjarige], omdat het haar moment met hem is. Moeder en [naam minderjarige] spelen met elkaar en moeder laat [naam minderjarige] soms muziek horen. Het is gebleken dat moeder en [naam minderjarige] elkaar niet altijd meer verstaan.
Pleegvader was teleurgesteld in moeder toen bleek dat ze met een verborgen recorder een opname wilde maken. Het was geen enkel probleem geweest als moeder dit tevoren en open had aangekondigd.
Pleegvader is van mening dat de in de aanwijzing neergelegde bezoekregeling goed is voor [naam minderjarige] omdat de bezoeken wel enigszins belastend zijn voor hem. Na een bezoek is [naam minderjarige] "kapot". Moeder belt ook met [naam minderjarige] tussen de bezoekcontacten in.
Beoordeling kinderrechter
Uit artikel 1:263a, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek vloeit voort dat de gezinsvoogdij-instelling, voor zover noodzakelijk met het oog op het doel van de uithuisplaatsing van een minderjarige, voor de duur van de uithuisplaatsing de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en het kind kan beperken. Een dergelijke beslissing geldt op grond van het tweede lid van voornoemd artikel als een aanwijzing, zodat de met het gezag belaste ouders de kinderrechter kunnen verzoeken de beperking vervallen te verklaren, hetgeen de moeder in casu heeft verzocht.
Op grond van artikel 1:258, eerste lid, BW dient een schriftelijke aanwijzing te worden beschouwd als een beschikking in de zin van artikel 1:3 van de Algemene Wet bestuursrecht (hierna: Awb). Hieruit volgt dat de vraag beantwoordt dient te worden of de aanwijzing van
19 oktober 2009 volgens de regels van de Algemene Wet Bestuursrecht en de ongeschreven algemene beginselen van behoorlijk bestuur tot stand is gekomen. De kinderrechter kan daarbij de aanwijzing slechts marginaal toetsen.
Bij de thans te beoordelen aanwijzing heeft de WSG de omgangsregeling tussen de moeder en [naam minderjarige] beperkt, in die zin dat er eenmaal per maand een begeleide omgang plaatsvindt gedurende anderhalf uur.
Een beperking in de omgang tussen een ouder en kind dient te worden aangemerkt als een ingrijpende beslissing voor deze ouder. Dit betekent dat een dergelijke beperking moet zijn ingegeven door concrete omstandigheden en een dergelijke beperking ook in het belang van het kind is.
Uit de stukken blijkt dat deze omgangsregeling een bevestiging is van de omgangsregeling zoals die reeds langere tijd, in elk geval sedert augustus 2008, bestaat.
Moeder heeft reeds eerder te weten, op 24 december 2008, een verzoekschrift ingediend tot vervallenverklaring van de (toenmalige) aanwijzing. De kinderrechter heeft bij beschikking van 23 oktober 2009 het (toenmalige) verzoek van moeder afgewezen, doch heeft tevens aangegeven het aangewezen te achten dat, gelet op de leeftijd van [naam minderjarige], een gefaseerde uitbreiding van de duur (niet frequentie) van de bezoeken wordt overwogen.
Uit voornoemde overweging en uit het feit dat de kinderrechter bij voornoemde beschikking niet reeds zelf een omgangsregeling met een dergelijke (gefaseerde) uitbreiding van de duur heeft vastgesteld kan worden afgeleid dat onvoldoende duidelijk was of een dergelijke uitbreiding tot de mogelijkheden behoorde.
Op grond van de informatie zoals die thans blijkt is de kinderrechter van oordeel dat niet kan worden geoordeeld dat de WSG niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het geven van voornoemde aanwijzing. Het verzoek tot vervallenverklaring zal daarom worden afgewezen.
Uit de verklaring van de WSG, alsmede de verklaring van de pleegvader blijkt dat de huidige duur van de begeleide bezoeken, te weten anderhalf uur, voor [naam minderjarige] al belastend zijn. De kinderrechter komt dat, gelet op zijn leeftijd, niet onaannemelijk voor. Om die reden wordt in de leeftijdscategorie 0-6 jaar en in de situatie waar sprake is van een vooralsnog onduidelijk toekomstperspectief - zoals hier ook sprake van is - vaak een duur van 1 á 2 uur aangehouden.
Ook de frequentie van de bezoeken, te weten eens per maand, acht de kinderrechter niet onbegrijpelijk. Eerst indien de bezoeken zonder ruis verlopen en moeder ook een langere tijd laat zien dat zij zich aan de gemaakte afspraken houdt, kan in deze situatie een frequentie van eens per drie weken worden overwogen.
Het feit dat er mogelijk communicatieproblemen tussen moeder en [naam minderjarige] ontstaan leidt niet tot een andere overweging.
Niet, althans onvoldoende, aannemelijk is geworden dat de duur en de freqentie van de omgang samen zouden hangen met de capaciteitsproblemen bij de WSG.
BESLISSING
wijst het verzoek tot vervallenverklaring van de aanwijzing af.
Deze beslissing is gegeven te Groningen door mr. M.P. den Hollander, kinderrechter, in tegenwoordigheid van C.J.A. Joosse, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 januari 2010.