ECLI:NL:RBGRO:2010:BL2967

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
27 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
112459 / JE RK 09-780
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige met bijzondere zorgbehoeften

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 27 januari 2010 een beschikking gegeven inzake de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige], geboren in 1997. De moeder van [minderjarige] is belast met het gezag, maar er zijn zorgen over haar opvoedingsvaardigheden, mede door haar beperkingen en de diagnose van het syndroom van Down bij [minderjarige]. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de moeder bijgestaan werd door haar advocaat, mr. H.G.M. Littink, en een vertegenwoordiger van de William Schrikker Groep (WSG). De rechtbank oordeelde dat, hoewel een psychiatrisch onderzoek van de moeder niet noodzakelijk werd geacht, er wel behoefte was aan een ambulant onderzoek naar haar opvoedingsvaardigheden. Dit onderzoek is van belang om te bepalen of de moeder in staat is om aan de behoeften van [minderjarige] te voldoen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de moeder en de school van [minderjarige] niet soepel verloopt, wat leidt tot onduidelijkheid over de verwachtingen van [minderjarige]. De moeder is van mening dat [minderjarige] meer kan bereiken dan de school en andere betrokkenen denken. De rechtbank heeft de zorgen van de WSG over de opvoedingssituatie van [minderjarige] serieus genomen en besloten de ondertoezichtstelling te verlengen tot 11 oktober 2010. Dit geeft de betrokken instanties de tijd om het noodzakelijke onderzoek uit te voeren en de situatie van [minderjarige] verder te evalueren.

De rechtbank benadrukt het belang van samenwerking tussen de moeder, de hulpverlening en de school om de ontwikkeling en veiligheid van [minderjarige] te waarborgen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de ondertoezichtstelling onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele beroepsprocedures die de moeder kan instellen.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
Meervoudige Kamer
zaaknr.: 112459 / JE RK 09-780
beschikking meervoudige kamer d.d. 27 januari 2010
inzake
* [minderjarige], geboren in de gemeente [***] [in 1997],
[moeder],
wonende te [adres].
De vader is onbekend.
De moeder is belast met het gezag over voornoemde minderjarige.
PROCESGANG
Op 25 september 2009 heeft de kinderrechter een (tussen)beschikking gegeven.
Op 31 december 2009 is ter griffie een verslag van de William Schrikker Groep (WSG) ontvangen.
Op 6 januari 2010 is ter griffie een observatieverslag van de Novo ontvangen.
Op 15 januari 2010 heeft de kinderrechter de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn daarbij: moeder, bijgestaan door mr. H.G.M. Littink, en
mevrouw J. Sennema, namens de WSG. Ter zitting is medegedeeld dat de zaak zal worden afgedaan door de meervoudige kamer.
OVERWEGINGEN
Bij voornoemde beschikking is de ondertoezichtstelling verlengd, ingaande 11 oktober 2009, tot 1 februari 2010. Het verzoek met betrekking tot de langer verzochte duur van de ondertoezichtstelling is aangehouden.
Standpunt WSG
De gronden voor de ondertoezichtstelling zijn nog steeds aanwezig. [minderjarige] is vanwege zijn verstandelijke beperking en het syndroom van Down een kwetsbaar kind dat een specifieke aanpak en bijzondere zorg nodig heeft. Dat er sprake zou zijn van psychiatrische problematiek bij moeder is gebaseerd op een vermoeden geuit door Lentis in mei 2006. Moeder is nog nooit uitgebreid diagnostisch onderzocht. Zij doet veel goede dingen voor [minderjarige], maar de vraag blijft of moeder [minderjarige] niet overvraagt. Moeder slaat opmerkingen van school steeds in de wind en heeft haar eigen mening over de cognitieve en sociaal- emotionele ontwikkeling van [minderjarige].
De WSG vindt het belangrijk dat de hulp vanuit de Novo weer hervat en, indien nodig, uitgebreid wordt (gezinscoaching), omdat [minderjarige] gedragsproblemen laat zien. Er moet daarnaast onderzocht worden wat [minderjarige] nodig heeft en of moeder met haar beperkingen over de opvoedingsvaardigheden beschikt om bij zijn behoeften aansluiting te vinden. Een ambulant onderzoek bij de Eekwal kan hierover uitsluitsel geven. Moeder wil niet (psychiatrisch) onderzocht worden en [***], een vertrouwenspersoon van moeder, heeft aangegeven het een contra-indicatie te vinden om moeder (psychiatrisch) te laten onderzoeken. De gezinsvoogd wil dit standpunt serieus nemen en meenemen bij het plan van aanpak onder de voorwaarde dat moeder blijft meewerken en de hulpverlening van de Novo accepteert, hetgeen zij daarvoor ook heeft gedaan.
Uitgaande van een moeder die beperkingen heeft zal met moeder gepraat moeten worden hoe en door wie deze beperkingen gecompenseerd kunnen worden in het belang van [minderjarige]. Dit betekent dat moeder in samenwerking met anderen open moet kunnen staan voor hulp en steun, alsmede adviezen kan opvolgen als dat nodig is. Vanuit de Novo zal de hulp geconcretiseerd moeten worden. Ook met de [school] zal het gedrag van [minderjarige] nader bekeken moeten worden in die zin dat duidelijk wordt welk gedrag hoort bij het syndroom van Down en welk gedrag door externe faxtoren wordt veroorzaakt. De communicatie tussen school en moeder die op dit moment moeizaam verloopt, zal opnieuw besproken moeten worden. De WSG is, in tegenstelling tot moeder, van mening dat de [school] een goede school voor [minderjarige] is.
Standpunt (namens) moeder
De hulpverlening heeft een lange tijd stilgelegen wat niet de bedoeling was. Het voorstel van een onderzoek bij de Eekwal kwam voor moeder zodanig uit de lucht vallen, dat zij hiervan erg is geschrokken. Moeder heeft misschien haar beperkingen, maar dit hoeft niet te betekenen dat daardoor haar opvoedingsvaardigheden worden aangetast. Er moet gekeken worden naar waar dit gezin op dit moment behoefte aan heeft, waarbij de natuurlijke band van moeder met [minderjarige] gerespecteerd moet worden.
De school en moeder denken anders over wat [minderjarige] zou kunnen bereiken; hierdoor verloopt de communicatie niet soepel. Moeder is van mening, dat [minderjarige] meer kan bereiken dan de school, de Raad voor de Kinderbescherming en de gezinsvoogd denken. Voor aanvang van de bemoeienis van voornoemde betrokkenen had moeder [minderjarige] goed op de rails. Hij ontving logopedie en fysiotherapie. Sinds de WSG in beeld is zijn voornoemde activiteiten gestopt. Moeder wil ten aanzien van [minderjarige] eruit halen wat erin zit. Dat [minderjarige] nu alleen maar praktische dingen leert op school vindt zij erg jammer. Ook betreurt zij het zeer dat [minderjarige] negatief en dom gedrag kopieert van klasgenoten. Moeder ziet al haar werk dat zij in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] heeft gestopt verloren gaan sinds [minderjarige] onder toezicht staat. Moeder staat dan ook niet achter een verlenging van deze maatregel.
Beoordeling
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt, dat de Novo en de WSG van mening zijn, dat de ontwikkeling en veiligheid van [minderjarige] in het gedrang zijn door de te hoge eisen die door zijn moeder aan hem worden gesteld en door onvoldoende congruentie in de benadering van [minderjarige]. Door de verschillende wijzen van benadering is het voor [minderjarige] onduidelijk en verwarrend wat er van hem wordt verwacht. Op school zijn de verwachtingen anders dan thuis. [minderjarige] vindt het soms moeilijk om zich thuis aan de regels te houden. De vraag blijft of de eisen die in de thuissituatie aan hem worden gesteld passend zijn bij het niveau van [minderjarige]. Op school worden lagere eisen gesteld en wordt ingeschat dat het plafond van leren is bereikt. Moeder is het hier absoluut mee oneens en is van mening, dat [minderjarige] op school onvoldoende gestimuleerd wordt. Moeder heeft [minderjarige] veel kennis bijgebracht en vaardigheden (aan)geleerd waarvan men dacht dat hij deze niet zou kunnen leren, zoals bijvoorbeeld zwemmen.
Uit het observatieverslag van februari 2009 van de Novo blijkt, dat moeder vooral veel aandacht heeft voor de dingen die [minderjarige] niet goed doet of kan. Er zou meer positieve aandacht aan [minderjarige] geschonken kunnen worden. Moeder kan heel duidelijk, streng en direct naar [minderjarige] zijn. [minderjarige] luistert naar zijn moeder. De vraag blijft zich opdringen of hij dan luistert naar de toon van de boodschap of dat hij de inhoud van de boodschap begrijpt. De reden waarom moeder dit doet, is dat moeder wil dat [minderjarige] dingen leert zodat hij als volwassene genoeg bagage zal hebben om een redelijk zelfstandig leven te kunnen leiden.
Uit het verslag van de WSG blijkt, dat op het moment dat moeder de hulp van de Novo accepteerde en samen met de Novo op het punt stond om aan de leerdoelen te werken, het contact met de WSG stagneerde en de hulpverleenster van de Novo ziek werd. Met moeder is hierover niet gecommuniceerd, waardoor het voor haar onduidelijk was wat er aan de hand was. Door deze omstandigheden heeft de hulpverlening van april 2009 tot en met september 2009 feitelijk stilgelegen. Toen de gezinsvoogd de zaak in september weer opgepakte, was voor moeder de overgang erg groot. Zij voelde zich onder druk staan en was bang dat zij opgenomen moest worden in de Eekwal. Als gevolg van deze ervaren druk heeft moeder de hulp ingeroepen van [***] die vanuit haar werk bekend is met de psychiatrie. Laatstgenoemde heeft aan de WSG duidelijk gemaakt, dat moeder een vrouw is met beperkingen, maar dat deze niet haar opvoedingsvaardigheden hoeven aan te tasten in die mate dat zij niet in staat zou zijn om zelfstandig voor [minderjarige] te kunnen zorgen. Een onderzoek naar de al dan niet aanwezige psychiatrisch problematiek van moeder zal naar de mening van mevrouw De Wijs geen toegevoegde waarde hebben, maar eerder contraproductief werken.
De rechtbank deelt de opvatting, dat een verklaring voor de oorzaak van de beperkingen van moeder in beginsel geen bijdrage hoeft te leveren aan de beantwoording van de vraag of moeder in voldoende mate aan kan sluiten bij de opvoedingsvragen en behoeften van [minderjarige]. Een psychiatrisch onderzoek van moeder is in eerste instantie dan ook niet geïndiceerd. Echter, een al dan niet ambulant onderzoek naar de mogelijkheden en vaardigheden tot opvoeden van [minderjarige] door moeder acht de rechtbank, gelet op de onduidelijkheden die hierover bij de rechtbank thans nog steeds bestaan, op dit moment wel noodzakelijk. Gebleken is dat er bij de Eekwal ambulante mogelijkheden zijn om hier meer zicht op te krijgen. De Eekwal kan door middel van vragenlijsten de opvoedingsvaardigheden van moeder onderzoeken. Met behulp van Intensieve Ambulante Gezinsbegeleiding (IAG) kan door middel van observatie onderzocht worden wat [minderjarige] in de opvoeding nodig heeft.
Om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen acht de rechtbank het niet alleen van belang dat voornoemd onderzoek wordt uitgevoerd en de resultaten daarvan door de WSG aan de rechtbank ter beschikking worden gesteld, maar ook dat door de WSG nadere informatie wordt opgevraagd en overgelegd met betrekking tot de schoolvorderingen van [minderjarige].
In afwachting van de resultaten van het (ambulante) onderzoek bij de Eekwal en de nadere informatie van de WSG, zoals hiervoor overwogen, zal de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen tot 11 oktober 2010. Indien moeder aan het onderzoek bij de Eekwal niet haar medewerking verleent, zal de rechtbank hieraan de gevolgen verbinden die haar geraden voorkomen.
BESLISSING
verlengt de termijn van de ondertoezichtstelling ten aanzien van de minderjarige
[minderjarige], met ingang van 1 februari 2010, tot 11 oktober 2010 met behoud van opdracht van de ondertoezichtstelling aan de William Schrikker Groep Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSG) te Amsterdam, p/a Postbus 12685, namens het bureau jeugdzorg;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven te Groningen door mrs. D.A. Flinterman, voorzitter, M.P. den Hollander en L.C. Bosch, allen kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en door eerstgenoemde uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 januari 2010.
WJD
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te Leeuwarden.