ECLI:NL:RBGRO:2010:BL4371

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
16 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
399200 CV EXPL 09-1675
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekenbare schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid in geschil tussen DGMR Bouw BV en H.B. Horecabedrijven Exploitatie Noord-Nederland BV

In deze zaak, die voor de Rechtbank Groningen is behandeld, gaat het om een geschil tussen de besloten vennootschap DGMR Bouw BV en H.B. Horecabedrijven Exploitatie Noord-Nederland BV. De kern van het geschil betreft de vraag of J., de vader van de bestuurders van Horecabedrijven, bevoegd was om namens deze vennootschap op te treden. DGMR had in 2008 een onderzoek uitgevoerd naar de oorzaak van een brand in de horecagelegenheid Turkish Delight, eigendom van mevrouw K., en had Horecabedrijven een factuur gestuurd voor de verrichte werkzaamheden. Horecabedrijven weigerde echter te betalen, stellende dat J. niet bevoegd was om de vennootschap te vertegenwoordigen.

De kantonrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat er sprake is van toerekenbare schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid. Dit is gebaseerd op het nalaten van Horecabedrijven om adequaat te reageren op de acties van DGMR en het feit dat J. op briefpapier van Horecabedrijven heeft gecommuniceerd. De rechter heeft benadrukt dat Horecabedrijven niet heeft aangegeven dat zij niet als opdrachtgever kon worden aangemerkt, noch dat zij niet op de hoogte was van de factuur. Dit alles heeft geleid tot de conclusie dat Horecabedrijven aan de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid is gebonden.

De kantonrechter heeft de zaak verwezen naar de rolzitting om Horecabedrijven de gelegenheid te geven bewijs te leveren dat J. namens K. heeft opgetreden. De rechter heeft ook bepaald dat er geen uitstel zal worden verleend voor de uitlating door partijen en het mogelijk te houden getuigenverhoor. De beslissing van de kantonrechter is op 16 februari 2010 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Locatie Winschoten
Zaak\rolnummer: 399200 \ CV EXPL 09-1675
Vonnis d.d. 16 februari 2010
inzake
de besloten vennootschap DGMR Bouw BV,
gevestigd te Arnhem,
eiseres, hierna DGMR te noemen,
gemachtigde R. van der Laan, Van der Laan & Partners, Havenweg 11, 6006 SM Weert,
tegen
de besloten vennootschap H.B. Horecabedrijven Exploitatie Noord-Nederland BV,
gevestigd te Nieuwe Pekela,
gedaagde, hierna Horecabedrijven te noemen,
gemachtigde mr. S. van Gessel, advocaat, postbus 125, 9640 AC Veendam.
PROCESGANG
Ingevolge het tussenvonnis van 8 september 2009 hebben beide partijen een nadere conclusie genomen. Daarna is (nader) vonnis bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
1. Het geschil
1.1 Kort gezegd gaat het in deze zaak, gelijk in het tussenvonnis reeds is omschreven, om het volgende. Tussen partijen is in confesso dat J. begin 2008 opdracht heeft gegeven een DGRM om onderzoek te doen naar de oorzaak van de brand in de horecagelegenheid Turkish Delight te Hoogeveen. De horecazaak was toentertijd eigendom van mevrouw K.
1.2 Ter zake van voormeld onderzoek heeft DGMR aan Horecabedrijven gerapporteerd en haar op 22 april 2008 een factuur ten bedrage van € 3.213,00 doen toekomen. Horecabedrijven heeft die facturen ondanks sommaties onbetaald gelaten. Zij heeft gesteld dat J., de vader van haar bestuurders, niet bevoegd was om de vennootschap in en buiten rechte te vertegenwoordigen en dat J. overigens als vertegenwoordiger van eerder genoemde K. is opgetreden.
2. De beoordeling
2.1 De kantonrechter verwijst naar en neemt over hetgeen bij tussenvonnis van 8 september 2009 is overwogen en beslist.
2.2 In deze zaak dient om te beginnen de meest verstrekkende vraag te worden beantwoord of J. bevoegd was Horecabedrijven te binden dan wel of laatstgenoemde de toerekenbare schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid of bekrachtiging heeft gewekt.
2.3 Indien één van voormelde varianten zich hier niet voordoet zal de vordering moeten worden afgewezen. In dat geval is Horecabedrijven immers hoe dan ook geen partij.
2.4 Wanneer komt vast te staan dat J. wel bevoegd was, althans dat daartoe de rechtens te honoreren schijn is gewekt, komt aan de orde de vraag of J. namens Horecabedrijven al dan niet als vertegenwoordiger is opgetreden van K. Alleen als komt vast te staan dat van vertegenwoordiging sprake was, ligt de vordering, die overigens niet is betwist, voor toewijzing gereed.
2.5 Getuige het door Horecabedrijven overgelegde uittreksel uit het handelsregister was J. niet bevoegd de vennootschap in en buiten rechte te vertegenwoordigen. Niettemin kan Horecabedrijven worden gehouden aan een door J. gesloten overeenkomst indien uit het handelen en nalaten van Horecabedrijven, handelen en nalaten na de totstandkoming van de overeenkomst daaronder mede begrepen, gememoreerde schijn kan worden afgeleid. Naar het oordeel van de kantonrechter doet een dergelijke situatie zich hier voor.
2.6 Allereerst overweegt de kantonrechter dat onweersproken is gebleven dat DGMR het brandschaderapport heeft gericht aan haar (vermeende) opdrachtgever Horecabedrijven. Gesteld noch gebleken is dat Horecabedrijven zich daarop heeft gewend tot DGMR met de mededeling dat zij niet als opdrachtgever kon worden aangemerkt.
2.7 Voorts stelt de kantonrechter vast dat ook de factuur van DGMR van 22 april 2008 naar Horecabedrijven is gestuurd en dat deze daarop niet heeft laten weten deze niet te zullen voldoen bij gebreke van een opdracht. Dat J. de nota heeft geretourneerd kan Horecabedrijven niet baten, nu zij heeft aangevoerd niet van diens handel en wandel in dezen op de hoogte te zijn geweest.
2.8 Tevens heeft de kantonrechter in aanmerking genomen dat op briefpapier van Horecabedrijven is gecorrespondeerd met DGMR over de onderhavige kwestie. Kennelijk was de schrijver van de brieven, J., in de gelegenheid om van het briefpapier van Horecabedrijven gebruik te maken, hetgeen voor rekening en risico van Horecabedrijven dient te komen.
2.9 Ook van belang is dat J. ter zitting van de kantonrechter is verschenen om mondeling verweer te voeren tegen de vordering van DGMR. Hoewel J. daartoe de bevoegdheid ontbeerde, kon hij kennelijk toch de beschikking hebben over de dagvaarding. Ook die omstandigheid ligt in de risicosfeer van Horecabedrijven.
2.10 Ten slotte speelt een rol dat J. de vader was van de bestuurders van Horecabedrijven en dat Horecabedrijven niet heeft betwist dat deze in dienst was van de vennootschap.
2.11 Nu de toerekenbare schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid en/of bekrachtiging moet worden aangenomen, ligt voor de vraag of J. als vertegenwoordiger is opgetreden. DGMR stelt dat zulks niet het geval is en dat J. direct zaken met haar heeft gedaan, Horecabedrijven daarentegen heeft aangevoerd dat J. als vertegenwoordiger van K. is opgetreden.
2.12 Nu Horecabedrijven zich ter zake op een bevrijdend verweer heeft beroepen dient zij de daaraan ten grondslag liggende feiten en omstandigheden te bewijzen. Horecabedrijven zal in dat bewijs worden toegelaten, zoals in het dictum nader omschreven.
2.13 De zaak zal naar de rolzitting worden verwezen, opdat Horecabedrijven te kennen kan geven of en hoe zij aan de bewijsopdracht wenst te voldoen. Uiteraard kan deze uitlating schriftelijk worden gedaan. Voor het geval Horecabedrijven getuigen wenst te laten horen, dient zij alsdan de namen van de te horen getuigen op te geven alsmede de verhinderdata in de periode van twee maanden volgende op die rolzitting. DGMR dient op deze rolzitting (schriftelijk) haar verhinderdata in deze periode op te geven. Indien een getuigenverhoor dient plaats te vinden, zal op die zitting een datum voor het verhoor worden vastgesteld.
2.14 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
BESLISSING
De kantonrechter:
laat Horecabedrijven toe tot het bewijs dat J. begin 2008 namens K. en (voor DGMR kenbaar) als haar vertegenwoordiger opdracht heeft gegeven tot het instellen van een onderzoek naar de oorzaken van de brand in Turkish Delight te Hoogeveen;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 2 maart 2010 voor uitlating door partijen als bedoeld in overweging 1.13;
bepaalt dat voor de uitlating door partijen en het mogelijk te houden getuigenverhoor in beginsel geen uitstel zal worden verleend;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Fokkema, kantonrechter, en op 16 februari 2010 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.