ECLI:NL:RBGRO:2010:BL4509

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
18 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18/651356-09
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met hamer in Groningen

In deze zaak heeft de rechtbank Groningen op 18 februari 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 16 februari 2009 in Groningen het slachtoffer met een hamer in het gezicht geslagen, terwijl deze in zijn auto zat. De verdachte was boos geworden na een verkeersincident met het slachtoffer en heeft, na het pakken van de hamer uit zijn kofferbak, het slachtoffer met kracht geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden, wat duidt op voorwaardelijk opzet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, waarbij de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer zwaar zijn meegewogen. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 500,- aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toegewezen, omdat de schade rechtstreeks voortkwam uit het bewezen verklaarde feit. De rechtbank heeft de verdachte als strafbaar verklaard en het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/651356-09 (promis)
datum uitspraak: 18 februari 2010
op tegenspraak
raadsman: mr. W.M. Bierens
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum],
wonende aan [adres], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
12 november 2009 en 4 februari 2010.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 februari 2009 te Groningen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet die [slachtoffer] met kracht met een hamer in het gezicht heeft
geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 16 februari 2009 te Groningen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet die [slachtoffer] met kracht met een hamer in het gezicht heeft
geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, gelet op de verklaring van verdachte, de aangifte van [slachtoffer] en de verklaring van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2]. Verdachte heeft door het slachtoffer te slaan met een hamer in het gezicht, willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer aanvaard, aldus de officier van justitie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, aangezien verdachte niet de bedoeling had het slachtoffer te doden.
Beoordeling
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
De verklaring door verdachte op de terechtzitting van 4 februari 2010 afgelegd, zakelijk weergegeven
Op 16 februari 2009 reed ik in mijn Citroën Picasso over de A28 in de richting van Groningen. Ik werd ingehaald door een BMW. De bestuurder van de BMW trapte plotseling op de rem, zodat ik ook moest remmen. Ik wilde verhaal halen en ging hem achterna. Hij nam de afslag Groningen-Zuid, ik ben hem gevolgd. Ik stopte achter de BMW voor het stoplicht. Ik ben uitgestapt en heb mijn kofferbak geopend. Ik heb uit de kofferbak een hamer met een ijzeren kop gepakt en ben daarmee naar de BMW gelopen. Ik was boos. Het raam aan de bestuurderszijde stond open. De bestuurder van de BMW had zijn hoofd naar mij toe gedraaid. Ik heb hem toen geslagen met de hamer.
Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 18 februari 2009, opgenomen op pagina 10-15 van dossier nr. 2009016271 d.d. 4 maart 2009, inhoudende de aangifte van [slachtoffer], zakelijk weergegeven
Op maandag 16 februari 2009 reed ik als bestuurder van een personenauto, BMW, over de A28 in de richting van Groningen. Ik nam de afrit Groningen-Zuid. Ik stopte voor een rood verkeerslicht. Plotseling zag ik een man naast het portier aan de bestuurderszijde staan. Ik zag dat de man een ijzeren klauwhamer in zijn rechterhand had. Onverwachts voelde ik toen erge pijn bij mijn rechteroog. Ik begreep dat ik door die man met die hamer was geslagen. De man liep weg. Ik stapte uit en zag dat de man in een Citroën Picasso wegreed.
Ik bloedde hevig aan mijn oog. Ik ben naar het ziekenhuis gegaan, waar ik aan het oog behandeld ben. Er zijn daar drie hechtingen geplaatst. Volgens de chirurg heb ik geluk gehad dat er geen blijvend letsel is ontstaan.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De raadsman heeft betoogd dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, aangezien verdachte niet de bedoeling had het slachtoffer te doden. De raadsman is kennelijk van mening dat voor bewijs van het ten laste gelegde oogmerk is vereist.
Het primair ten laste gelegde behelst een poging tot doodslag. Om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen is vereist dat er sprake is van opzet op de dood van het slachtoffer. Voorwaardelijk opzet is hierbij voldoende. De wet stelt niet de eis dat er sprake is van een zwaardere vorm van opzet, te weten oogmerk op de dood van het slachtoffer.
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] met een hamer met een ijzeren kop met kracht in het gezicht, nabij het rechteroog heeft geslagen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd het meest kwetsbare gedeelte van het menselijk lichaam is. Geweld tegen het hoofd heeft dan ook niet zelden fatale gevolgen. Met name de slaap is kwetsbaar. Bij een krachtige hamerslag nabij het oog is derhalve de reële mogelijkheid op een fatale afloop aanwezig.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte, door aldus te handelen, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer ten gevolge van het slaan met de hamer zou komen te overlijden. Het opzet van verdachte was derhalve in de zin van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer gericht. Dat de aanmerkelijke kans op de dood zich niet heeft gerealiseerd, is niet meer dan een gelukkig toeval.
Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 16 februari 2009 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met kracht met een hamer in het gezicht heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert het strafbare feit op:
poging tot doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitings-gronden aanwezig worden geacht.
Strafoplegging
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden verplicht Reclasserings-toezicht, ook als dat inhoudt ambulante behandeling bij de AFPN, en elektronisch toezicht voor de duur van zes maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank het feit bewezen mocht achten, gepleit voor oplegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, en zich niet verzet tegen de bijzondere voorwaarde verplicht Reclasseringstoezicht. Wel heeft de raadsman zich verzet tegen de bijzondere voorwaarde elektronisch toezicht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzittingen en het aangaande zijn persoon opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 12 januari 2010, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 9 oktober 2009, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte reed in zijn auto op de snelweg A28 toen zijn woede werd gewekt door het weggedrag van een medeweggebruiker, het latere slachtoffer. Verdachte wilde naar eigen zeggen verhaal halen en is het slachtoffer gevolgd. Toen beiden stilstonden voor een rood stoplicht is verdachte uitgestapt, heeft een hamer uit zijn kofferbak gepakt en is naar de auto van het slachtoffer gelopen. Vervolgens heeft hij het slachtoffer, terwijl deze in zijn auto zat, met kracht in het gezicht geslagen met de hamer.
Verdachte heeft een zeer ernstig strafbaar feit gepleegd. Dat het slachtoffer ten gevolge van de door verdachte toegebrachte hamerslag het leven niet heeft verloren, is geenszins aan verdachte te danken. Het gebeuren heeft een grote impact gehad op het slachtoffer, zoals blijkt uit zijn ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring. Niet alleen wordt hij nog dagelijks herinnerd aan het gebeuren door het litteken in zijn gezicht, maar ook voelt hij zich onzeker in het dagelijks leven. Verdachte heeft door zijn handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op ernstige wijze geschonden. De rechtbank rekent dit feit verdachte dan ook zwaar aan, te meer daar het is gepleegd op de openbare weg, in het bijzijn van verschillende getuigen. Feiten als deze rechtvaardigen in het algemeen een langdurige gevangenisstraf.
Ten voordele van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij zich nog op dezelfde dag uit eigen beweging heeft gemeld bij de politie. Ook heeft verdachte ter terechtzitting zijn spijt betuigd en verklaard de ernst van zijn handelen in te zien. De rechtbank heeft er voorts rekening mee gehouden dat verdachte niet eerder is veroordeeld door de strafrechter. Ook heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsrapport, waarin wordt geadviseerd een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur moet worden opgelegd. Een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie gevorderd, acht de rechtbank niet passend. Deze straffen doen naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de aard en de ernst van het bewezen verklaarde strafbare feit. De rechtbank zal een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, omdat zij in een voorwaardelijk deel met een daaraan te verbinden bijzondere voorwaarde geen meerwaarde ziet ten opzichte van de algemene regel van voorwaardelijke invrijheidstelling.
Vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [slachtoffer], wonende te [plaats], met een vordering van € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het schadeveroorzakende feit. De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
Beoordeling
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. Gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde, komt het tot op heden begrote en gevorderde bedrag van € 500,- de rechtbank niet onredelijk voor. De hoogte van de vordering is door verdachte ook niet betwist. De rechtbank zal de vordering derhalve in zijn geheel toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente.
De rechtbank zal aan verdachte de verplichting opleggen voornoemd geldbedrag ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft daartoe besloten omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van de benadeelde partij ermee is gediend niet zelf te worden belast met het innen van de toegewezen schadevergoeding.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [plaats], strekkende tot vergoeding van de tot op heden begrote immateriële schade, toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro).
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt de veroordeelde voorts tot het betalen van de wettelijke rente van de vordering vanaf de eerste dag van het schadeveroorzakende feit die wordt bepaald op 16 februari 2009.
Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2009, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [plaats], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien de veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. J.M.M. van Woensel, voorzitter, mrs. F.J. Agema en E.W. van Weringh, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.W. Mulder, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 februari 2010.