ECLI:NL:RBGRO:2010:BL6780

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
4 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-276
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Duurzaamheid van werkhervatting in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 4 maart 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [naam], en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin het bezwaar van eiser tegen een eerder besluit werd ongegrond verklaard. Dit eerdere besluit hield in dat eiser vanaf 10 november 2008 geen recht had op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank heeft de vraag beoordeeld of eiser zijn werkhervatting op de in geding zijnde datum duurzaam heeft kunnen verrichten. De rechtbank concludeerde dat de bezwaarverzekeringsarts, G.J. Dreijer, een beoordeling achteraf heeft kunnen geven over de geschiktheid van het werk bij Patrimonium, en dat deze beoordeling niet in strijd was met de wettelijke systematiek van de Wet WIA. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling van eiser op dat moment niet onjuist was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de bevindingen van de bezwaararbeidsdeskundige. Eiser had aangevoerd dat hij op de datum in geding niet in staat was om zijn werk duurzaam te verrichten, maar de rechtbank oordeelde dat hij deze stelling niet met voldoende medische onderbouwing had gestaafd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de medische beoordeling en de rol van de bezwaarverzekeringsarts in het kader van de Wet WIA.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: Awb 09/276 WIA V12
Uitspraak in het geschil tussen
[naam], wonende te Oldekerk, eiser
gemachtigde: mr. H.B.Th. Koekkoek werkzaam als jurist bij CNV Hout en Bouw te Drachten,
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder, kantoor Groningen.
1. Onderwerp van geschil
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 10 februari 2009.
In dit (bestreden) besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van
25 september 2008, waarbij verweerder eiser heeft meegedeeld dat hij vanaf 10 november 2008 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: Wet WIA), ongegrond verklaard en zijn primair besluit gehandhaafd.
2. Zitting
Het geschil is behandeld op de zitting van 29 juli 2009.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. P. Belopavlovic.
Ter zitting van 29 april 2009 heeft de rechtbank de behandeling van de zaak op grond van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen intern overleg te voeren met collega Kloosterhuis om te bezien of een ander standpunt kan worden ingenomen. Bij brief van 21 september 2009 heeft verweerder, onder inzending van een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts
G.J. Dreijer, van 17 september 2009, gereageerd. Op 15 oktober 2009 heeft de gemachtigde van eiser gereageerd.
De rechtbank heeft partijen verzocht schriftelijk mede te delen of zij er mee konden instemmen dat in deze zaak uitspraak wordt gedaan zonder dat behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden.
Nadat partijen toestemming hebben gegeven om de zaak zonder zitting af te doen als bedoeld in artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
3. Beoordeling van het geschil
3.1. Feiten en procesverloop
Eiser, geboren op 7 november 1965, was per 1 januari 1993 werkzaam als wijkopzichter voor de Christelijke Woningstichting Patrimonium gedurende 36 uur per week. Met ingang van 13 november 2006 heeft eiser zich voor zijn werk als wijkopzichter arbeidsongeschikt gemeld wegens psychische klachten. Tijdens de wachttijd is eiser met succes geïntegreerd in passend werk bij zijn eigen werkgever. Sedert 21 april 2008 werkt eiser op parttime basis voor tenminste 21 uur per week als assistent op het bedrijfsbureau dan wel medewerker woningverbetering. Per 1 september 2008 heeft eiser het aantal uren uitgebreid naar 24,5 uur per week.
Eiser heeft op 14 juli 2008 per 10 november 2008 een aanvraag om een Wet WIA-uitkering ingediend.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder bij primair besluit van 25 september 2008 eiser niet in aanmerking gebracht voor een Wet WIA-uitkering per 10 november 2008 omdat hij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Genoemd besluit berust op een zogenoemde praktische schatting.
Tegen dit besluit heeft eiser op 6 november 2008 bezwaar gemaakt. Na ontvangst van de stukken heeft eiser bij brief van 24 december 2008 de gronden van bezwaar ingediend. Van de gelegenheid te worden gehoord heeft eiser afgezien.
Na een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige heeft verweerder bij het thans bestreden besluit het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser op 24 maart 2009 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en op 21 april 2009 een verweerschrift ingediend. Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, aan partijen verzonden.
3.2. Standpunten partijen
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat niet duidelijk is waarop de afwijzing van de WIA-uitkering uit feitelijk verrichte arbeid kan zijn gebaseerd. Volgens eiser moet het gaan om arbeid die overeenkomstig artikel 6, derde lid, van de Wet WIA algemeen geaccepteerd is en waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de arbeid die eiser verricht stond dat op 10 november 2008 niet vast, nu hij aan het proberen was en is welke arbeid en welk aantal uren voor hem passend zijn. Het oordeel dat eiser op 10 november 2008 duurzaam zijn nieuwe werk voor 28 uur per week zou kunnen doen, blijkt volgens eiser niet uit een medische beoordeling. De bezwaararbeidsdeskundige heeft er weliswaar iets over geschreven, maar dat is geen medisch oordeel. In het rapport van de verzekeringsarts W.C.A. Schaaphok (hierna: Schaaphok) van 27 augustus 2008 staat juist dat de prognose onzeker is. Volgens eiser had om die reden een loongerelateerde WGA-uitkering moeten worden toegekend met aftrek van inkomsten uit arbeid op grond van de berekening als bedoeld in artikel 61, eerste lid, van de Wet WIA.
Verweerder heeft in beroep zijn standpunt gehandhaafd dat het bestreden besluit op goede gronden is genomen.
3.3. Wettelijk kader
In artikel 4 van de Wet WIA is bepaald:
“1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
2. In het eerste lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
3. Onder duurzaam wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.”
In artikel 5 van de Wet WIA is bepaald:
“Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.”
Onder arbeid als hiervoor bedoeld wordt ingevolge artikel 6, derde lid, van de Wet WIA verstaan: alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden is staat is. Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid dienen verder de bepalingen van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in acht te worden genomen. Ingevolge het vierde lid van die bepaling kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot het eerste lid nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld die voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten en gedeeltelijk arbeidsgeschikten verschillend kunnen zijn.
3.4. Rechtsoverwegingen
Ter beoordeling ligt de vraag voor of eiser zijn werkhervatting op de datum in geding,
10 november 2008, duurzaam heeft kunnen verrichten.
De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts Schaaphok, na dossierstudie, eiser op het spreekuurcontact heeft gezien en vervolgens op 27 augustus 2008 een rapportage heeft uitgebracht. De verzekeringsarts heeft op grond van de anamnese gesteld dat hij eiser nog niet tot werken in de vroege ochtend (voor 9.00 uur) in staat acht. Een hele dag werken is volgens de verzekeringsarts op zich wel mogelijk, maar overuren dienen nog vermeden te worden. Vanwege de grote belasting thuis en de stress die dit oplevert, acht de verzekeringsarts eiser vanuit preventief oogpunt (gezien het eerdere beloop) voorlopig nog niet tot een volledige werkweek in staat. Ten aanzien van aspecten in het werk zelf geldt dat eiser nog wisselend angstig en emotioneel kan zijn. Werk met hoge druk en werk met veel kans op conflicten en emotionele situaties kan hij nog beperkt hanteren. Ook dient eiser geen plaatsgebonden werk te doen waarbij hij niet zo nodig af en toe even weg kan lopen (om rust te vinden). De verzekeringsarts acht de medische prognose van eiser onzeker en erg afhankelijk van het beloop van de privé-factoren en hoe hij daar in de toekomst mee om zal blijken te gaan. De verzekeringsarts is tot de conclusie gekomen dat er sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden. Deze beperkingen heeft zij tot uitdrukking gebracht op de kritische Functionele Mogelijkheden Lijst (hierna: kFML).
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat een medische beoordeling in bezwaar ten aanzien van de vraag of hij zijn nieuwe werk voor 28 uur duurzaam kan verrichten ontbreekt.
Op 17 september 2009 heeft de bezwaarverzekeringsarts G.J. Dreijer een rapportage uitgebracht. De bezwaarverzekeringsarts heeft gesteld dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling op een juiste en volledige wijze heeft plaatsgevonden en dat er geen aanleiding is deze voor onjuist te houden. Voorts heeft zij aangegeven dat niet te voorzien is of en wanneer een verslechtering van de medische situatie van eiser, afhankelijk van de ontwikkelingen in de thuissituatie, zal plaatsvinden. Tijdens de bezwaarprocedure is uit het onderzoek van de bezwaararbeidsdeskundige duidelijk gebleken dat het werk bij Patrimonium een passende functie betreft, waarin eiser al langer tijd goed functioneert en zijn uren zelfs verder heeft uitgebreid. Ook op basis van deze gegevens ziet de bezwaarverzekeringsarts geen aanleiding om te verwachten dat deze werkhervatting niet duurzaam zal zijn. De bezwaarverzekeringsarts wijst er op dat de tijd heeft geleerd dat de mogelijke verslechtering niet heeft plaatsgevonden en eiser ondertussen nog steeds naar tevredenheid functioneert in zijn werk. De bezwaarverzekeringsarts is tot de conclusie gekomen dat eiser per einde wachttijd beschikt over duurzame beschikbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid en deze ook in passende functies benut.
In reactie op die rapportage is namens eiser bij brief van 15 oktober 2009 naar voren gebracht dat de bezwaararbeidsdeskundige geen overleg heeft gehad met de verzekeringsarts bij zijn beoordeling of de functie bij Patrimonium passend zou zijn. Op het moment van onderzoek op 4 februari 2009 werkte eiser zelfs niet in verband met de ziekte van zijn vrouw. Volgens eiser is duidelijk dat hij het werk in die omstandigheden, die er al langer waren, niet kon verrichten.
Voorts heeft eiseres gesteld dat de bezwaarverzekeringsarts in haar rapportage van
17 september 2009 een beoordeling achteraf heeft gegeven zonder met bovengenoemde aspecten, die op 10 november 2008 een belangrijke rol spelden, rekening te houden. Eiser verrichtte toen geen arbeid die overeenkomstig artikel 6, derde lid, van de Wet WIA algemeen geaccepteerd was of waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat was.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de bezwaarverzekeringsarts Dreijer met een beoordeling achteraf geen rekening heeft gehouden met de aspecten die op 10 november 2008 een rol speelden. Gelet op de beschikbare medische gegevens, waaronder de rapportages van (bezwaar)verzekeringsartsen, ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om het oordeel van deze artsen in twijfel te trekken. De bezwaarverzekeringsarts heeft in haar rapportage van 17 september 2009 op gemotiveerde wijze aangegeven dat uit het onderzoek van de bezwaararbeids¬deskundige duidelijk is gebleken dat de door eiser verrichte functie bij Patrimonium, waarin hij al langer tijd goed functioneert en zijn uren zelfs heeft uitgebreid, passend moet worden geacht. Bij haar oordeel heeft Dreijer betrokken dat de mogelijke verslechtering (per de datum in geding) niet heeft plaatsgevonden en dat eiser ondertussen nog steeds naar tevredenheid functioneert in zijn werk. De rechtbank kan deze door Dreijer gegeven motivering onderschrijven. Het namens eiser in de brief van 15 oktober 2009 gestelde kan, bezien in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, dan ook niet leiden tot het door hem gewenste resultaat. Eiser heeft zijn stelling dat hij op 10 november 2008 zijn werk bij zijn eigen werkgever niet duurzaam kon verrichten niet met op die datum betrekking hebbende medische stukken gestaafd. De niet nader onderbouwde stelling van eiser dat hij op het moment van onderzoek op 4 februari 2009 niet werkte in verband met de ziekte van zijn echtgenote en dat duidelijk was dat hij het werk in die omstandigheden niet kon verrichten leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in het onderhavige geval ter toetsing voorligt of eiser op de datum in geding, 10 november 2008, in staat was duurzaam zijn werk te verrichten, en dat de beschikbare (medische) stukken geen grond geven voor het oordeel om aan te nemen dat eiser op de litigieuze datum zijn werk niet meer (duurzaam) kon verrichten. Met een (eventuele) verslechtering van eisers situatie, die is gelegen na de datum in geding kan in de onderhavige procedure geen rekening worden gehouden.
Voorts kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat bezwaarverzekerings¬¬¬¬arts Dreijer achteraf niet meer een beoordeling heeft kunnen en mogen geven over de vraag of het werk bij Patrimonium voor eiser per datum in geding, 10 november 2008, passend was. Daartoe overweegt de rechtbank dat gelet op de wettelijke systematiek van de WAO en mede gelet op een datum die in het verleden ligt het niet ongebruikelijk is dat door de (bezwaar)verzekerings¬arts een beoordeling achteraf plaatsvindt. De rechtbank acht een dergelijke beoordeling achteraf dan ook niet in strijd met de WAO, noch met enig ander rechtsbeginsel. Evenmin kan, voor zover eiser daar op doelt, worden volgehouden dat er geen zorgvuldige beoordeling door verweerder heeft plaatsgevonden. Er is, gezien het voorgaande, geen grond voor het oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts met een beoordeling achteraf niet tot de conclusie heeft mogen komen dat eiser per einde wachttijd beschikt over duurzame mogelijkheden tot het verrichten van arbeid.
De rechtbank stelt vast dat de bezwaararbeidsdeskundige G. van Dam – na dossierstudie, met inachtneming van het gestelde in het bezwaarschrift, na een bezoek aan de werkgever op
27 januari 2009 en een gesprek met H. van de Heide – op 4 februari 2009 een rapportage heeft uitgebracht. Van Dam heeft gesteld dat op einde wachttijd eiser feitelijk 4 x 7 = 28 uur werkte in het werk als assistent hoofd bedrijfsbureau voor overwegende kantoorwerk¬zaamheden van bouwkundige aard, passend bij de eerdere vakopleiding van eiser en zijn eerdere ervaring als wijkopzichter. Op einde wachttijd functioneerde eiser naar behoren in zijn werk en hij kwam daarin tot een normale prestatie. Eiser zou ook voor de toekomst mogelijk 32 uur per week willen blijven werken. Volgens Van Dam heeft eiser op einde wachttijd zijn nieuw herplaatste werk van assistent hoofd bedrijfsbureau voor 28 uur per week duurzaam kunnen verrichten en dit werk is als passende arbeid te beschouwen. Omdat de loonwaarde volgens Van Dam gelijk is aan eisers maatmanloon is zijn verlies op basis van zijn praktische verdiensten voor 28 uur per week en is het verschil tussen 36-28/36 x 100% = 22,2%, derhalve minder dan 35%. Van Dam heeft geen aanleiding gezien tot het wijzigen van de voorliggende beslissing.
De rechtbank ziet, nu eiser de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen niet heeft bestreden, geen grond het door de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapportage gestelde voor onjuist te houden. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapportage op uitvoerige wijze gemotiveerd en genoegzaam toegelicht dat eiser op einde wachttijd zijn nieuw herplaatste werk van assistent hoofd bedrijfsbureau voor 28 uur per week duurzaam heeft kunnen verrichten en dat dit werk als passend arbeid te beschouwen is. De rechtbank ziet geen reden het door de bezwaararbeidsdeskundige ingenomen standpunt in twijfel te trekken. Ook overigens zijn er geen redenen om aan de bevindingen van de bezwaararbeids¬deskundige te twijfelen.
Met betrekking tot de stelling van eiser dat er geen overleg tussen de bezwaararbeids¬deskundige en de verzekeringsarts heeft plaatsgevonden overweegt de rechtbank dat naar vaste rechtspraak slechts in voorkomende gevallen, afhankelijk van de zich voordoende feiten en omstandigheden, bedoeld overleg met de verzekeringsarts noodzakelijk zal zijn en dat een dergelijk geval hier niet aan de orde is. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiser de door de verzekeringsartsarts aangenomen beperkingen niet heeft bestreden, dat de bezwaararbeids¬deskundige Van Dam met inachtneming van hetgeen in bezwaar naar voren is gebracht dossierstudie heeft verricht en dat Van Dam op 27 januari 2009 nog heeft gesproken met H. van de Heide, de werkgever van eiser. Bij het voorgaande wordt nog in aanmerking genomen dat de bezwaararbeidsdeskundige genoegzaam rekening heeft gehouden met wat de arbeidsdeskundige in zijn rapportage van 22 september 2008 heeft gesteld.
Het beroep van eiser is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt als volgt.
4. Beslissing
De rechtbank Groningen,
RECHT DOENDE,
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.W. de Jonge en in het openbaar door haar uitgesproken
op 4 maart 2010 in tegenwoordigheid van mr. E.A. Ruiter als griffier.
w.g De griffier, w.g. De rechter,
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA in Utrecht.