ECLI:NL:RBGRO:2010:BL7228

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
10 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09-993 BESLU
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens alcoholafhankelijkheid en geschiktheidseisen

In deze zaak heeft eiser op 14 oktober 2009 beroep ingesteld tegen een besluit van de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) van 8 september 2009, waarin het bezwaar van eiser tegen een eerder besluit van 22 mei 2009 ongegrond werd verklaard. Dit eerdere besluit hield in dat het rijbewijs van eiser ongeldig was verklaard. De rechtbank Groningen heeft de zaak behandeld op 1 februari 2010, waarbij eiser in persoon verscheen, bijgestaan door zijn advocaat, mr. D. van der Wal. De vertegenwoordiger van het CBR was mw. J.A. Stelt-Launspach.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef van de politie Fryslan op 29 januari 2009 een vermoeden heeft geuit dat eiser niet langer over de vereiste rijvaardigheid beschikt. Dit vermoeden was gebaseerd op de mededeling dat eiser mogelijk niet voldoet aan de lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen. Eiser werd op 29 april 2009 door het CBR geïnformeerd over de mogelijkheid om een tweede onderzoek aan te vragen, maar het primaire besluit van 22 mei 2009, waarin zijn rijbewijs ongeldig werd verklaard, werd gehandhaafd.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de relevante wetgeving, waaronder artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 en de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid. De rechtbank oordeelde dat de medisch deskundige, psychiater C.J.F. Kemperman, terecht tot de conclusie was gekomen dat eiser lijdt aan alcoholafhankelijkheid en alcoholmisbruik. De rechtbank benadrukte dat het onderzoek naar de geschiktheid niet beperkt hoeft te blijven tot de feiten die aanleiding gaven tot het vermoeden van ongeschiktheid, maar ook andere relevante factoren in overweging moeten worden genomen.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het CBR op goede gronden had besloten dat eiser niet voldeed aan de eisen van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. De uitspraak werd gedaan door mr. H.J. Bastin en openbaar uitgesproken op 10 februari 2010.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Zaaknummer: AWB 09/993 BESLU
Uitspraak in het geschil tussen
[eiser], wonende te Groningen, eiser,
gemachtigde: mr. D. van der Wal, advocaat te Buitenpost,
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder,
gemachtigde: mw. J.A. Stelt-Launspach, werkzaam bij het CBR.
1. Onderwerp van geschil
Eiser heeft op 14 oktober 2009 beroep ingesteld tegen het besluit van 8 september 2009.
In dit (bestreden) besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 22 mei 2009 ongegrond verklaard en laatstgenoemd besluit gehandhaafd, inhoudende dat het rijbewijs van eiser ongeldig is verklaard.
2. Zitting
Het geschil is behandeld op de zitting van 1 februari 2010.
Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de voornoemde gemachtigde.
3. Beoordeling van het geschil
3.1 Feiten en procesverloop
Op 29 januari 2009 heeft de korpschef van de politie Fryslan verweerder de mededeling ex artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) gedaan van het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van de categorie(ën) van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs aan hem is afgegeven.
Bij besluit van 23 februari 2009 heeft verweerder, naar aanleiding van voornoemde mededeling, besloten dat eiser verplicht is mee te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid.
Op 17 maart 2009 is eiser onderzocht door psychiater C.J.F. Kemperman. In zijn rapportage van 16 april 2009 stelt psychiater Kemperman ten aanzien van eiser de diagnoses alcoholafhankelijkheid en alcoholmisbruik.
Bij brief van 29 april 2009 heeft verweerder eiser medegedeeld op grond van de uitslag van het onderzoek voornemens te zijn het rijbewijs van eiser ongeldig te verklaren. Eiser is daarbij gewezen op de mogelijkheid een tweede onderzoek aan te vragen.
Bij primair besluit van 22 mei 2009 heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 11 juni 2009, aangevuld bij brief van 6 juli 2009, een bezwaarschrift ingediend bij verweerder.
Bij brief van 7 juli 2009 heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 24 augustus 2009 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder, onder ongegrondverklaring van het bezwaarschrift van eiser, het primaire besluit gehandhaafd.
3.2 Toepasselijke regelgeving
Artikel 130, eerste lid, WVW bepaalt dat, indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardig¬heid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van één of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling doen aan het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (het CBR) onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen.
Ingevolge artikel 131, eerste lid, WVW besluit het CBR, indien de in artikel 130, eerste lid, bedoelde schriftelijke mededeling daartoe naar zijn oordeel aanleiding geeft, dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid.
Het zevende lid van dit artikel bepaalt dat bij ministeriële regeling nadere regels worden vastgesteld ter uitvoering van onder meer het eerste lid.
Hieraan is uitvoering gegeven in de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (hierna te noemen: de Regeling).
In bijlage 2 van de Regeling, onder B ‘Lichamelijke geschiktheid’, zijn feiten dan wel omstandigheden geformuleerd, die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid dan wel over de vereiste lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven. Ingevolge het onder sub h bepaalde geldt dat indien “betrokkene verklaart geneesmiddelen te hebben ingenomen die, al dan niet in combinatie met alcohol, de rijvaardigheid beïnvloeden”.
Ingevolge artikel 6, derde lid aanhef en onder a, van de Regeling besluit het CBR ten slotte dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of naar de geschiktheid in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze behorende bijlage 1, anders dan die vermeld onder A, onderdeel III, Rijgedrag, of onder B, onderdeel III, Drogerende stoffen Alcohol.
Artikel 12 van de Regeling bepaalt dat verweerder besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene:
a. niet de rijvaardigheid bezit voor de desbetreffende categorie of categorieën motorrijtuigen, of
b. niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen.
Paragraaf 8.8 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 luidt als volgt:
8.8 Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring – op basis van een specialistisch rapport – geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
3.3 Overwegingen
In het onderhavige geval dient beoordeeld te worden of verweerder terecht en op juiste gronden het rijbewijs van eiser ongeldig heeft verklaard. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat gebleken is dat door of namens eiser geen bezwaarschrift is ingediend tegen verweerders besluit van 23 februari 2009, waarbij eiser is medegedeeld dat hij verplicht was mee te werken aan een onderzoek naar zijn geschiktheid. Hieruit volgt dat dit besluit rechtens onaantastbaar is geworden.
De rechtbank neemt daarom als vaststaand aan dat verweerder op goede gronden heeft besloten dat eiser zich aan een geschiktheidsonderzoek diende te onderwerpen.
Het onderzoek naar de geschiktheid pleegt te worden uitgevoerd door een psychiater/ zenuwarts die, als medisch specialist, op basis van een laboratorium-, een lichamelijk en een psychiatrisch onderzoek vaststelt of sprake is van alcoholmisbruik in ruime zin. Daaronder wordt verstaan de psychiatrische diagnose alcoholafhankelijkheid of alcoholmisbruik, te stellen op basis van alle klinische gegevens en/of de DSM-IV-classificatie. Het onderzoek is uitgevoerd door zenuwarts Kemperman.
Tussen partijen is in geschil of verweerder op basis van het rapport van Kemperman terecht tot het besluit is gekomen dat eiser niet voldoet aan de eisen van geschiktheid voor het besturen van motorvoertuigen en – op grond daarvan – tot ongeldigverklaring van zijn rijbewijs.
Kemperman is in zijn rapport van 16 april 2009 op grond van de anamnese, het lichamelijk en speciaal psychiatrisch onderzoek tot de diagnose alcoholafhankelijkheid en alcoholmisbruik gekomen.
Eiser stelt zich op het standpunt dat geen onderzoek naar de rijgeschiktheid in verband met alcoholgebruik had mogen plaatsvinden, aangezien niet is geconstateerd dat hij onder invloed van alcohol aan het verkeer heeft deelgenomen. Wel heeft hij verklaard geneesmiddelen te gebruiken. Het door de medisch adviseur van verweerder verrichte onderzoek is hier evenwel niet op niet gericht geweest, maar op alcoholafhankelijkheid/misbruik. Voor het starten van een onderzoek naar alcoholmisbruik/afhankelijkheid gelden op grond van onderdeel III, onder a t/m h, van bijlage 2 van de Regeling echter andere voorwaarden.
De rechtbank stelt vast dat eiser naar aanleiding van het rapport van Kemperman niet om een tweede onderzoek heeft gevraagd. De conclusie dat sprake is van alcoholmisbruik en alcoholafhankelijkheid is op zichzelf niet door eiser bestreden en de rechtbank gaat daar ook van uit. Dit kan de conclusie dat eiser niet beschikt over de vereiste geschiktheid om een motorrijtuig te besturen dragen.
De aanleiding van het onderzoek is een aanrijding waarbij eiser betrokken is geweest op 26 januari 2009. Daarbij is niet vastgesteld dat eiser onder invloed van alcohol verkeerde.
De vraag die partijen verdeeld houdt is of een onderzoek naar de geschiktheid van eiser voor het besturen van motorrijtuigen in verband met alcoholmisbruik of alcoholafhankelijkheid wel was toegelaten, nu niet is vastgesteld dat eiser bij genoemde aanrijding onder invloed van alcohol verkeerde. Eiser is op basis van de mededeling van de korpschef opgedragen mee te werken aan een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid in verband met het gebruik van medicijnen die, al dan niet in combinatie met alcoholgebruik, de rijvaardigheid zouden kunnen beïnvloeden.
In het algemeen is het zo dat de feiten en omstandigheden die door een korpschef worden vermeld in een mededeling aan verweerder betreffende het vermoeden dat een bestuurder van een motorrijtuig niet beschikt over de vereiste rijgeschiktheid richting geven aan het onderzoek. Het valt naar het oordeel van de rechtbank echter niet in te zien dat het onderzoek daartoe beperkt dient te blijven. Hierbij acht de rechtbank van belang dat in de Regeling niet is bepaald welk onderzoek dient te worden opgelegd, waardoor de keurende deskundigen (artsen) niet beperkt zijn in de richting van hun onderzoek.
Hieruit volgt dat de reikwijdte van het onderzoek daarom niet alleen bepaald wordt door de feiten en/of omstandigheden die grond waren voor het meegedeelde vermoeden van ongeschiktheid, maar ook door hetgeen de keurende deskundige (arts) waarneemt, voor zover relevant voor de beoordeling van de algehele rijgeschiktheid.
Onder verwijzing naar een uitspraak van 9 juli 2003 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS), LJN: AH9438, overweegt de rechtbank voorts dat artikel 6, derde lid, van de Regeling een regeling treft voor andere omstandigheden die aanleiding geven om te twijfelen aan de rijgeschiktheid. Dat daarbij geen rekening zou mogen worden gehouden met aan alcohol gerelateerde omstandigheden valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien, mede gezien het te beschermen belang, te weten de verkeersveiligheid. Gelet op voornoemde overwegingen acht de rechtbank de stelling van eiser dat de medisch deskundige een verkeerd uitgangspunt heeft gehanteerd dan ook niet juist. Uit de door de medisch deskundige opgemaakte rapportage blijkt dat zowel medicijngebruik als alcoholgebruik aan de orde zijn geweest en deel uitmaakten van de vraagstelling. Dat het verrichte onderzoek en het uitgebrachte rapport niet met de juiste zorgvuldigheid tot stand zijn gekomen is niet gebleken.
Verweerder heeft zich, baserend op het door de medisch deskundige uitgebrachte rapport, naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat paragraaf 8.8 van de Regeling op eiser van toepassing is. In dit verband wijst de rechtbank op de jurisprudentie van de ABRS (o.a. AB 1999/240 en 1999/292), dient te worden afgeleid dat alcoholmisbruik kan worden vastgesteld op basis van alle beschikbare medische en niet-medische gegevens.
Aangezien eiser geacht moet worden niet te beschikken over de vereiste geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen was verweerder op grond van het bepaalde in artikel 12 van de Regeling gehouden het rijbewijs van eiser ongeldig te verklaren. Blijkens vaste jurisprudentie van de ABRS en de toelichting met betrekking tot voornoemd artikel komt verweerder op dit punt geen beleidsvrijheid toe.
Gelet op de voorgaande overwegingen is het beroep van eiser ongegrond. Onder die omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, uit te spreken.
Beslist wordt als volgt.
4. Beslissing
De rechtbank Groningen,
RECHT DOENDE,
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. H.J. Bastin, rechter, en in het openbaar door hem uitgesproken op 10 februari 2010 in tegenwoordigheid van mr. H.L.A. van Kats als griffier.
De griffier De rechter
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA in Den Haag
Afschrift verzonden op:
typ: hvk