ECLI:NL:RBGRO:2010:BL8919

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
25 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18/670269-09
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met kruisboog en bedreiging met vuurwerkbom

Op 25 maart 2010 heeft de Rechtbank Groningen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord en bedreiging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 25 juni 2009, waarbij de verdachte met een kruisboog op het slachtoffer [aangever 1] schoot, waardoor deze ernstig oogletsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade handelde, ondanks zijn beroep op noodweer. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De verdachte werd ook beschuldigd van bedreigingen aan het adres van [aangever 2], maar de rechtbank sprak hem vrij van deze beschuldigingen wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank achtte de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar, gezien zijn psychische toestand, en legde een gevangenisstraf van dertig maanden op, naast terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Tevens werd de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 10.300,00 te betalen aan de benadeelde partij, [aangever 1].

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670269-09 (promis)
datum uitspraak: 25 maart 2010
op tegenspraak
raadsman: mr. S.O. Roosjen
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans preventief gedetineerd in [penitentiaire inrichting].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
12 oktober 2009, 4 januari 2010 en 11 maart 2010.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 25 juni 2009 in de gemeente Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [aangever 1] en/of [getuige 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een kruisboog op die [aangever 1] en/of die [getuige 1] heeft gericht en/of (vervolgens) met die/een kruisboog een pijl heeft geschoten in de richting van die [aangever 1] en/of die [getuige 1], waarbij die [aangever 1] met een pijl in zijn (rechter)oog is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 25 juni 2009 in de gemeente Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever 1] en/of [getuige 1] van het leven te beroven, met dat opzet een kruisboog op die [aangever 1] en/of die [getuige 1] heeft gericht en/of (vervolgens) met die/een kruisboog een pijl heeft geschoten in de richting van die [aangever 1] en/of die [getuige 1], waarbij die [aangever 1] met een pijl in zijn (rechter)oog is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 25 juni 2009 in de gemeente Groningen aan een persoon genaamd [aangever 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten blijvend, althans langdurig, verminderd gezichtsvermogen aan het rechteroog), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een kruisboog een pijl in de richting van die [aangever 1] te schieten, waarbij die [aangever 1] door die pijl in het rechteroog is geraakt.
2.
hij op of omstreeks 02 juli 2009 in de gemeente Groningen [aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangever 1], terwijl deze voor medische behandeling opgenomen was in het [naam ziekenhuis], dreigend de woorden toegevoegd: "Ik heb het gehoord. De jongens vertellen me wel wat hoor!", althans woorden
van gelijke dreigende aard en/of strekking, waarbij verdachte doelde op het feit dat [aangever 1] aangifte had gedaan tegen verdachte, en/of "Wij zijn nog niet uitgepraat", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
3.
hij
A.
in of of omstreeks de periode van 19 januari 2009 tot en met 20 januari 2009 in de gemeente Groningen [aangever 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend de brievenbus van die [aangever 2] opgeblazen met een (vuurwerk-)bom en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd : "Hey dood mens, je bent een dooie. Heb je de boodschap
begrepen?", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
en/of
B.
op of omstreeks 5 februari 2009 in de gemeente Groningen [aangever 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend het klikgeluid van een pistool aan die [aangever 2] laten horen en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd : "Weet je wel dat je dood bent? Hoor je dat? Wat een mooi geluidje he?", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Wijziging tenlastelegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de tenlastelegging als volgt zal worden gewijzigd:
In feit 1, in het meer subsidiair tenlastegelegde wordt in de tweede regel na “opzettelijk” toegevoegd: “en met voorbedachten rade.”
Deze vordering is door de rechtbank op de terechtzitting, gehoord verdachte en de raadsman, toegewezen.
Vrijspraak
Bewijsvraag ten aanzien van feit 2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde feit vrij te spreken, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is.
Standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat verdachte van het onder 2 tenlastegelegde vrij dient te worden gesproken, aangezien er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is.
Beoordeling
Door [aangever 1] is aangifte gedaan van bedreiging, welke bedreiging gepleegd zou zijn door verdachte. Verdachte heeft ontkend deze bedreiging gepleegd te hebben. Naast de aangifte zijn er geen andere bewijsmiddelen in het dossier aanwezig die de verklaring van aangever ondersteunen ten aanzien van de bedreiging. Hierdoor is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte van het onder 2 tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken.
Bewijsvraag ten aanzien van feit 3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat op grond van de aangifte en de verklaring van verdachte de onder 3 A en B tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, met uitzondering van het onder 3 A tenlastegelegde gedeelte dat betrekking heeft op het met een (vuurwerk-)bom opblazen van de brievenbus van aangeefster. Van dat gedeelte dient verdachte te worden vrijgesproken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 3 A en B tenlastegelegde feiten. De raadsman heeft hierbij aangevoerd dat er slechts één bewijsmiddel in het dossier aanwezig is, te weten de aangifte. Verdachte heeft ontkend dat hij met een vuurwerkbom de brievenbus opgeblazen heeft en dat hij klikgeluiden van een pistool heeft laten horen. Verdachte neemt voor wat betreft de in de tenlastelegging opgenomen bewoordingen afstand van zijn bij de politie afgelegde verklaringen. Verdachte kan zich de bewoordingen niet herinneren en kan er naar de mening van de raadsman om die reden ook niet voor veroordeeld worden.
Beoordeling
Door [aangever 2] is aangifte gedaan van twee bedreigingen, welke bedreigingen gepleegd zouden zijn door verdachte. De eerste bedreiging heeft betrekking op het met een (vuurwerk-)bom opblazen van de brievenbus van aangeefster, waarbij ook bedreigende bewoordingen zijn geuit (onder 3 A). De tweede bedreiging heeft betrekking op het laten horen van het klikgeluid van een pistool aan aangeefster en het daarbij toevoegen van bedreigende bewoordingen (onder 3 B).
De rechtbank stelt vast dat blijkens de wijze van tenlasteleggen de bedreigende bewoordingen in beide situaties onlosmakelijk verbonden zijn met de feitelijke gebeurtenissen, te weten het opblazen van de brievenbus en het laten horen van het klikgeluid. Met de bedreigende bewoordingen wordt, zo leest de rechtbank, gedoeld op die feitelijke gebeurtenissen.
De rechtbank is van oordeel dat er naast de aangifte onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is ten aanzien van die feitelijke gebeurtenissen.
De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat verdachte met een (vuurwerk-)bom de brievenbus van aangeefster heeft opgeblazen. De bewoordingen die zijn opgenomen in het onderdeel A van het onder 3 tenlastegelegde feit zouden weliswaar gebezigd kunnen zijn door verdachte, maar aangezien die bewoordingen in een onlosmakelijk verband staan met het opblazen van de brievenbus van aangeefster en de rechtbank van oordeel is dat dat gedeelte niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zal verdachte van het onder 3 A tenlastegelegde feit vrijgesproken worden.
De rechtbank acht evenmin bewezen dat verdachte aan aangeefster het klikgeluid van een pistool heeft laten horen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat ook ten aanzien van de bedreigende bewoordingen zoals opgenomen onder B van het onder 3 tenlastegelegde feit onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 3 B tenlastegelegde feit.
Bewijsvraag ten aanzien van feit 1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het onder 1 primair tenlastegelegde feit op grond van de aangifte, de getuigenverklaringen en de verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen kan worden. De officier van justitie acht bewezen dat verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade gepoogd heeft [aangever 1] en [getuige 1] van het leven te beroven door met een kruisboog te schieten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat er bij verdachte geen sprake was van opzet op het doden van de in de tenlastelegging genoemde personen, omdat er sprake was van een panieksituatie en verdachte geschoten heeft in een soort reflexbeweging.
Beoordeling
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 1 primair tenlastegelegde feit acht geslagen op de navolgende bewijsmiddelen:
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte,
nr. 2009063480-1, d.d. 2 juli 2009, pag. 32 e.v., voorzover inhoudende de verklaring van aangever [aangever 1], zakelijk weergegeven:
Op 25 juni 2009 liep ik met [getuige 1] vanaf het [straatnaam] naar de [straatnaam]. Ik zag dat [verdachte] uit een portiek aan de [straatnaam] kwam. Hij bleef een beetje in de omgeving van het portiek, op het trottoir staan. [getuige 1] en ik stonden ook op het trottoir op enkele meters bij [verdachte] vandaan. [getuige 1] stond achter mij op een afstand van ongeveer 10 meter bij [verdachte] vandaan. Ik liep op [verdachte] af. Ik zag op dat moment dat [verdachte] zijn armen naar voren richtte, dat hij een zwarte kruisboog vasthield en daarmee in de richting van [getuige 1] wees. Ik zag dat er op genoemde kruisboog een pijl lag. Vervolgens voelde ik druk op mijn oog. Ik voelde met mijn rechterhand dat er een pijl in mijn rechteroog zat. Ik trok direct de pijl uit mijn oog. Het bloed spoot eruit. Ik zakte direct ineen en viel op de grond. De volgende dag kon ik niets meer zien met mijn rechteroog en had een enorme pijn in mijn hoofd.
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor aangever,
nr. 2009063480-33, d.d. 15 juli 2009, pag. 40 e.v., voorzover inhoudende de verklaring van aangever [aangever 1], zakelijk weergegeven:
Op het moment dat [verdachte] met een kruisboog op mij schoot stonden wij ongeveer 2 meter bij elkaar vandaan.
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige,
nr. 2009063480-3, d.d. 2 juli 2009, pag. 50 e.v., voorzover inhoudende de verklaring van getuige [getuige 2], zakelijk weergegeven:
Ik zag dat [verdachte] het portiek uitkwam. Ik zag dat [verdachte] iets zwarts in zijn handen had. Direct hierop zag ik dat [verdachte] een klein model kruisboog in zijn handen had. Ik zag dat [verdachte] de kruisboog spande en er een pijl op legde. Ik zag dat [verdachte] de kruisboog omhoog hield richting [aangever 1] en [getuige 1]. Plotseling zag ik dat [aangever 1] tegen de grond viel. Terwijl [aangever 1] op de grond lag zag ik dat hij een pijl in zijn oog had.
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige,
nr. 2009063480-29, d.d. 10 juli 2009, pag. 52 e.v., voorzover inhoudende de verklaring van getuige [getuige 1], zakelijk weergegeven:
Kort nadat [aangever 1] had staan schreeuwen zag ik dat [verdachte] uit een portiek kwam. Ik zag dat hij een kruisboog met zich voerde en dit direct op ons richtte. Ik zag namelijk dat hij zijn gestrekte armen naar voren hield en met de kruisboog in onze richting wees. Wij stonden op dat moment op een afstand van ongeveer 5 à 6 meter bij [verdachte] vandaan. Wij stonden met zijn allen op het trottoir voor het portiek van [verdachte]. Ik zag dat [aangever 1] op [verdachte] toeliep. Ik zag dat [verdachte] de trekker overhaalde. Ik stond ongeveer op een afstand van 4 à 5 meter, recht achter [aangever 1].
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige,
nr. 2009063480-22, d.d. 8 juli 2009, pag. 62 e.v., voorzover inhoudende de verklaring van getuige [getuige 3], zakelijk weergegeven:
Op donderdag 25 juni 2009 fietste ik op de [straatnaam] te Groningen. Ik zag dat er drie mannen liepen op het trottoir naast het portiek van [verdachte]. Ik zag op dat moment dat [verdachte] naar buiten kwam met een kruisboog in zijn handen. Ik zag dat [verdachte] achter de drie mannen aanliep. Ik zag dat [verdachte] de kruisboog richtte op één van de drie mannen. Ik zag dat [verdachte] met zijn vinger de kruisboog afdrukte. [verdachte] en de man met het donkere haar stonden toen ongeveer twee meter bij elkaar vandaan. Ik zag dat de man met het donkere haar, nadat [verdachte] had geschoten met genoemde kruisboog, met zijn hand naar de rechterzijde van zijn gezicht greep.
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte,
nr. 2009063480-37, d.d. 18 augustus 2009, pag. 104 e.v., voorzover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik heb niet in zijn oog geschoten, maar vlak boven zijn oog.
- De verklaring door verdachte op de terechtzitting d.d. 11 maart 2010 afgelegd, voorzover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De boog pakken en de pijl spannen kon ik onderweg doen. De boog was eigenlijk kapot. Er zat nog wel snelheid op.
- Een schriftelijk stuk, te weten een brief, d.d. 27 juli 2009, opgemaakt door
[arts], coördinerend forensisch arts en opgenomen op pagina 115 van het dossier met nummer 2009063480, voorzover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relatering van de verslaglegger:
Bij onderzoek van [aangever 1] bleek sprake van een verwonding van het rechteroog, doorlopend door de zijwand van de oogkas tot in de hersenen met als gevolg een keuzing van die hersenen ter plaatse met een bloeding. Er was sprake van een intacte oogbol met enkele kneusplekken, maar er was vooral verdenking op letsel van de oogzenuw. Bovendien zou er mogelijk hersenvocht lekken via het wondkanaal.
- Een schriftelijk stuk, te weten een brief, d.d. 18 september 2009, opgemaakt door
[arts], coördinerend forensisch arts en opgenomen als bijlage A van het aanvullend proces-verbaal met nummer 2009063480-43, voorzover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relatering van de verslaglegger:
Het letsel resulteerde o.a. in een hersenvliesontsteking. De oogarts geeft aan dat het gezichtsvermogen van het rechteroog tijdens de laatste controle van 6 juli jl. nog steeds minimaal was en dat dit zeer waarschijnlijk berust op letsel van de oogzenuw en vermoedelijk blijvend zal zijn.
De rechtbank acht, op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde feit heeft begaan. De rechtbank is van oordeel dat verdachte gepoogd heeft om opzettelijk en met voorbedachten rade [aangever 1] en [getuige 1] van het leven te beroven.
Verdachte is welbewust naar buiten gegaan met de kruisboog en pijlen. Verdachte heeft de kruisboog gespannen, er een pijl op gelegd en geschoten in de richting van [aangever 1] en [getuige 1]. [aangever 1] en [getuige 1] stonden op slechts enkele meters afstand van verdachte. [aangever 1] is in zijn rechteroog geraakt en heeft hierdoor ernstig letsel opgelopen. Verdachte heeft verklaard niet in het oog geschoten te hebben, maar vlak boven het oog. Door derhalve te richten en te schieten op het hoofd heeft verdachte wel degelijk opzettelijk gehandeld.
Verdachte heeft voorts verklaard dat de boog kapot was. Ondanks dat verdachte door de kapotte boog niet de volledige controle had, heeft hij er toch mee geschoten. Hiermee heeft verdachte een groot risico genomen op het raken van één van de aanwezige personen, nu er ook omstanders in de omgeving aanwezig waren. Verdachte heeft dit risico op de koop toe genomen.
Tevens heeft verdachte, terwijl hij de kruisboog ter hand nam, zijn woning verliet, naar buiten ging en richting [aangever 1] en [getuige 1] liep, de boog spande en er een pijl oplegde en richtte, voldoende tijd en gelegenheid gehad om zich te kunnen realiseren welke gevolgen het afschieten van de pijl in de richting van het hoofd tot gevolg zou kunnen hebben. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat verdachte geschoten heeft vanuit een reflexsituatie. Verdachte heeft welbewust en weloverwogen gehandeld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van voorbedachten rade.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 juni 2009 in de gemeente Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [aangever 1] en [getuige 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een kruisboog op die [aangever 1] en die [getuige 1] heeft gericht en (vervolgens) met die kruisboog een pijl heeft geschoten in de richting van die [aangever 1] en die [getuige 1], waarbij die [aangever 1] met een pijl in zijn rechteroog is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert het volgende strafbare feit op:
1 primair poging tot moord
Strafbaarheid van verdachte
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat verdachte strafbaar is. Verdachte heeft verklaard dat hij uit zelfverdediging heeft gehandeld, maar de officier van justitie acht de lezing van verdachte ongeloofwaardig.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een beroep gedaan op noodweer. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte uit zelfverdediging heeft gehandeld, omdat [aangever 1] en [getuige 1] op hem afkwamen in de portiek bij zijn woning. [aangever 1] had een mes bij zich. Verdachte wist dat en om die reden heeft hij uit voorzorg de kruisboog meegenomen. Verdachte wilde de voordeur van zijn woning sluiten, maar dat lukte niet, omdat er een deurmat tussen zat. [aangever 1] kwam al snel dichterbij en verdachte heeft vervolgens, al struikelend, van dichtbij geschoten met de kruisboog. Verdachte heeft in paniek gehandeld. De raadsman bepleit dan ook dat verdachte ontslagen wordt van alle rechtsvervolging.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde niet volledig toerekeningsvatbaar was.
Beoordeling
De raadsman heeft een beroep gedaan op noodweer. Dit verweer heeft betrekking op de lezing van verdachte, welke lezing inhoudt dat verdachte in het portiek bij zijn woning werd aangevallen door [aangever 1] met een mes. Verdachte zou vanuit zijn woning uit zelfverdediging hebben geschoten met de kruisboog.
De rechtbank acht de lezing van verdachte niet geloofwaardig. De rechtbank heeft bewezenverklaard dat verdachte buiten, op het trottoir, gericht heeft geschoten op [aangever 1], terwijl beide slechts op enkele meters afstand van elkaar stonden. De rechtbank zal het verweer van verdachte niet honoreren.
Ambtshalve overweegt de rechtbank dat zij van oordeel is dat er buiten op straat ook geen sprake was van een noodweersituatie. Verdachte hoefde niet naar buiten te gaan, ook niet met een kruisboog. Vervolgens is er, nadat verdachte buiten was, ook geen noodweersituatie ontstaan, omdat verdachte niet werd aangevallen op straat. De rechtbank heeft hierbij gelet op de verklaringen van de aanwezige personen. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waartegen verdachte zich diende te verdedigen.
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank tevens gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 9 maart 2010, opgemaakt door [psychiater], psychiater en de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 4 januari 2010, opgemaakt door [psycholoog], gz-psycholoog.
De conclusies van deze rapporten luiden, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline kenmerken en verslavingsproblematiek. Er is sprake van een lacunaire gewetensontwikkeling en een verhoogde kans op impulsief agressieve acting out. Voorts bestaan er vermoedens van aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD). Ten tijde van het delict deden de gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens en de verslavingsproblematiek zich onverminderd gelden. Verdachte kan als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over en oordeelt met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezenverklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafoplegging
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake het onder 1 primair tenlastegelegde feit en de onder 3 A en B tenlastegelegde feiten te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren en TBS met dwangverpleging.
De officier van justitie heeft bij haar eis rekening gehouden met de ernst van de feiten, de ernstige gevolgen voor het slachtoffer van het onder 1 primair tenlastegelegde feit, de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de omtrent de persoon van verdachte opgemaakte rapportages, de verminderde toerekeningsvatbaarheid ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit, de documentatie van verdachte en het ad-informandum gevoegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte inziet dat hij hulp en begeleiding nodig heeft. De raadsman verzoekt de rechtbank bij het eventueel opleggen van de maatregel TBS rekening te houden met de duur van de TBS-behandeling. De raadsman is van mening dat een gevangenisstraf van 3 jaren naast een TBS-behandeling teveel is en bepleit dan ook in dat geval een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis. Mocht de rechtbank TBS opleggen, dan verzoekt de raadsman TBS met voorwaarden op te leggen in plaats van TBS met dwangverpleging. Naar de mening van de raadsman loopt de maatschappij hierdoor geen onevenredig groot risico. Met het ad-informandum gevoegde feit kan bij de strafoplegging rekening worden gehouden.
Beoordeling
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de aangaande zijn persoon opgemaakte rapportages, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het ad informandum gevoegde feit, zoals deze op de dagvaarding is vermeld en door verdachte is erkend.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hoogte van de straf in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot moord, door met een kruisboog in de richting van twee personen te schieten. Eén van de personen is met de pijl geraakt in zijn oog. Door deze poging tot moord is de rechtsorde ernstig geschokt en is de lichamelijke integriteit van het slachtof¬fer geschonden. Het slachtoffer heeft ernstig oogletsel opgelopen. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer nog dagelijks de gevolgen van dit oogletsel ondervindt. Daarnaast heeft verdachte, door te schieten met een kruisboog welke ook nog eens kapot was, ook andere omstanders in gevaar gebracht. Verdachte heeft dit risico op de koop toe genomen, hetgeen de rechtbank verdachte ten zeerste aanrekent.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met de context waarbinnen het feit heeft plaatsgevonden en met het gedrag van het slachtoffer, welk gedrag ook een rol heeft gespeeld in de gehele situatie. Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat de officier van justitie haar vordering heeft gebaseerd op bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde feit, alsmede de onder 3 A en B tenlastegelegde feiten. De rechtbank zal verdachte van zowel het onder 2 als het onder 3 A en B tenlastegelegde vrijspreken.
Voorts neemt de rechtbank bij het opleggen van de straf in aanmerking de conclusies van de psychiatrische en psychologische onderzoeksrapportages, dat het bewezenverklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur dient te worden opgelegd.
Terbeschikkingstelling
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, bij wie tijdens het begaan van het onder 1 primair bewezenverklaarde een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens alsmede verslavingsproblematiek bestond, ter beschikking moet worden gesteld, omdat het onder 1 primair bewezen en strafbaar verklaarde een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de algemene veiligheid van personen de oplegging van die maatregel eist. Aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte tevens van overheidswege moet worden verpleegd, omdat de algemene veiligheid van personen de verpleging eist.
De rechtbank heeft hierbij de rapporten en adviezen in aanmerking genomen die over de persoonlijkheid van verdachte zijn uitgebracht, alsmede de ernst van het onder 1 primair bewezen en strafbaar verklaarde en het feit dat verdachte blijkens het afschrift uit het Justitieel Documentatieregister veelvuldig voor geweldsmisdrijven is veroordeeld.
Het psychiatrische rapport d.d. 9 maart 2010 houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Van belang voor de kans op recidive is vooral de lacunaire gewetensontwikkeling, de vertekende waarneming van de realiteit en de neiging tot agressieve acting out, alsook de neiging om onlustgevoelens af te dempen met alcohol en drugs. Verdachte is op vrijwel alle levensgebieden vastgelopen en het valt niet te verwachten dat hij zichzelf uit dit moeras kan halen. Gezien verdachtes persoonlijkheidsstructuur en de eerdere pogingen om hem in behandeling te krijgen is een behandeling in een dwingend kader en dwingende structuur noodzakelijk.
Het psychologisch rapport d.d. 4 januari 2010 houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Het middelengebruik van verdachte vormt de grootste voorspeller van recidive. Op grond van de problematiek valt niet te verwachten dat verdachte zelf helemaal in staat zal zijn structuur aan te brengen in zijn bestaan en is het waarschijnlijk dat er lange tijd op toegezien moet worden dat hij zich aan afspraken (ten aanzien van behandeling, dagbesteding en middelengebruik) houdt.
De door de raadsman bepleitte maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden acht de rechtbank niet passend, gelet op de aard en ernst van het strafbare feit, alsmede het feit dat de gedragskundigen een terbeschikkingstelling met dwangverpleging hebben geadviseerd. De deskundigen zijn van mening dat een TBS met voorwaarden onvoldoende zekerheid biedt om de problematiek van verdachte te behandelen. Tevens is de verwachting dat verdachte zich aan de voorwaarden zal onttrekken.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomene, te weten een kruisboog en drie pijlen, moet worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en het algemeen belang. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat verdachte afstand heeft gedaan van de kruisboog en de pijlen.
Teruggave
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomene, te weten een mobiele telefoon van het merk Alcatel, moet worden teruggegeven aan verdachte.
Vordering van de benadeelde partij
Feit 1
Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [aangever 1], wonende te [woonplaats].
De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat, wanneer het beroep op noodweer niet gehonoreerd zou worden, de vordering gedeeltelijk kan worden toegewezen, te weten het gedeelte dat betrekking heeft op de materiële schade. Het gedeelte van de vordering dat betrekking heeft op de immateriële schade dient naar de mening van de raadsman niet te worden toegewezen, omdat er sprake is van eigen schuld bij het slachtoffer ten aanzien van de gevolgen die het slachtoffer heeft ondervonden na het incident, omdat het slachtoffer niet direct naar een ziekenhuis is gegaan. In verband met de hoogte van de vordering en de complexiteit dient een deskundige zich hierover uit te laten.
Beoordeling
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht tot een bedrag van
€ 300,00. De rechtbank zal dat gedeelte van de vordering toewijzen.
Met betrekking tot het gedeelte van de vordering dat betrekking heeft op de immateriële schade is ter terechtzitting gemotiveerd verweer gevoerd.
De vordering is gebaseerd op het gezichtsverlies doordat de pijl in het oog terecht is gekomen. Door de bewezenverklaarde poging tot moord is ernstig blijvend letsel aan het oog van het slachtoffer toegebracht. Het is de rechtbank echter onvoldoende duidelijk geworden of de gevolgen beperkt hadden kunnen worden indien het slachtoffer direct naar een ziekenhuis was gegaan in plaats van pas de volgende dag. Daarom zal de rechtbank het bedrag begroten op 50% van de vordering, te weten € 10.000,00, zodat het totaal toegewezen bedrag € 10.300,00 bedraagt.
De benadeelde partij zal voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard worden. Dat deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal aan verdachte de verplichting opleggen voornoemd geldbedrag ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft daartoe besloten omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van de benadeelde partij ermee is gediend niet zelf te worden belast met het innen van de toegewezen schadevergoeding.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 24c, 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 45, 289 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het onder 2 en 3 A en B tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- verklaart het onder 1 primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart het onder 1 primair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de veroordeelde ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- een kruisboog
- drie pijlen
Gelast de teruggave van:
- een mobiele telefoon, merk Alcatel, aan verdachte.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 1], wonende te [woonplaats], gedeeltelijk toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 10.300,00 (zegge tienduizenddriehonderd euro).
Verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk.
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 10.300,00 (zegge tienduizenddriehonderd euro) ten behoeve van de benadeelde partij [aangever 1], wonende te [woonplaats], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 86 dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Heeft de veroordeelde voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.300,00 (zegge tienduizenddriehonderd euro) ten behoeve van de benadeelde partij, dan vervalt de verplichting om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Dit geldt ook omgekeerd: heeft de veroordeelde de vordering van de benadeelde partij betaald, dan vervalt de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. H.L. Stuiver, voorzitter, mrs. F.J. Agema en K.R. Bosker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Offerein-Hulshoff, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 maart 2010.