RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670337-09 (promis)
datum uitspraak: 25 maart 2010
raadsman: mr. F.H. Kappelhof
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende aan [adres], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
11 maart 2010.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 februari 2008, in de gemeente Slochteren,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), daarmede rijdende over de weg, de N33, en gekomen ter hoogte
van de naast die doorgaande rijbaan van die weg, de N33, gelegen uitvoegstrook
naar en/of in de richting van Siddeburen, zich zodanig heeft gedragen dat een
aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos,
in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) naar
rechts (gedeeltelijk) die uitvoegstrook op te rijden, juist op een ogenblik
dat dit niet mogelijk was zonder de bestuurder van een rechts naast hem,
verdachte, op die uitvoegstrook rijdende motorfiets te hinderen en/of waarbij
of waardoor op die uitvoegstrook de vrije of veilige doorgang voor de
bestuurder van die motorfiets werd belemmerd of versperd en/of waardoor of
waarbij op die uitvoegstrook een aanrijding of botsing tussen beide
motorrijtuigen heeft plaats gehad en/of waardoor die bestuurder van die
motorfiets ten val is gekomen,
waardoor een ander, te weten de bestuurder van die motorfiets (genaamd
[slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer kneuzingen van de linker
schouder en/of een of meer kneuzingen van de rechter knie, of zodanig
lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of
verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 9 februari 2008, in de gemeente Slochteren,
als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee heeft gereden over de
doorgaande rijbaan van de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de N33,
en toen met dat motorrijtuig zodanig heeft gereden en/of gemanoeuvreerd en/of
geremd, dat hij, gekomen ter hoogte van de naast die doorgaande rijbaan van
die weg, de N33, gelegen uitvoegstrook naar en/of in de richting van
Siddeburen,
met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) naar rechts
(gedeeltelijk) die uitvoegstrook is opgereden, juist op een ogenblik dat dit
niet mogelijk was zonder de bestuurder van een rechts naast hem, verdachte, op
die uitvoegstrook rijdende motorfiets te hinderen en/of waarbij of waardoor op
die uitvoegstrook de vrije of veilige doorgang voor de bestuurder van die
motorfiets werd belemmerd of versperd en/of waardoor of waarbij op die
uitvoegstrook een aanrijding of botsing tussen beide motorrijtuigen heeft
plaats gehad en/of waardoor die bestuurder van die motorfiets ten val is
gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, met dien verstande dat verdachte zeer onvoorzichtig heeft gereden. De officier van justitie heeft daarbij gelet op het proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse en de verklaringen van de diverse getuigen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte naar rechts heeft gestuurd, nu het proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse ook de mogelijkheid openlaat dat de motorrijder naar links heeft gestuurd. Ook is het letsel van de motorrijder niet te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank leidt uit het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting het volgende af.
Op 9 februari 2008 reed verdachte als bestuurder van een auto over de N33, komende uit de richting van Appingedam, in de richting van Siddeburen.[1] De ter plaatse toegestane maximumsnelheid was 100 kilometer per uur.[2] Voorbij de oprit Appingedam kwam verdachte achter een motor en een groene auto te rijden. Verdachte heeft beide voertuigen ingehaald en kwam vervolgens achter een andere motor te rijden.[3] Deze werd bestuurd door [slachtoffer]. [slachtoffer] reed op dat moment ongeveer 90 kilometer per uur.[4] Verdachte trachtte vervolgens [slachtoffer] in te halen, maar brak de inhaalmanoeuvre af toen [slachtoffer] zijn snelheid verhoogde. Nabij de afrit Siddeburen zette verdachte wederom een inhaalmanoeuvre in, met een snelheid van tussen de 170 en 200 kilometer per uur. Verdachte kwam hierdoor naast [slachtoffer] te rijden.[5] [slachtoffer] reed vervolgens naar rechts de afrit Siddeburen op.[6] Verdachte keek opzij en zag [slachtoffer] niet meer naast zijn auto. Verdachte heeft ter hoogte van de afrit Siddeburen naar rechts gestuurd, over een doorgetrokken streep. Verdachte heeft niet in zijn spiegels gekeken.[7] Vervolgens is verdachte op de uitvoegstrook met zijn auto in botsing gekomen met de motor van [slachtoffer].[8] [slachtoffer] is door deze botsing ten val gekomen en heeft daarbij letsel opgelopen.[9] Hierdoor heeft hij meerdere weken zijn werk als dakdekker/installateur niet kunnen uitvoeren.[10]
Voor het vaststellen van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. De rechtbank overweegt in dat kader het volgende.
Verdachte heeft getracht een motorrijder in te halen op een tweebaansweg, waar de toegestane maximumsnelheid 100 kilometer per uur bedroeg. Tijdens zijn inhaalmanoeuvre heeft verdachte deze snelheid ruimschoots overschreden. Verdachte reed tijdens de inhaalmanoeuvre op een gedeelte van de weg waar een inhaalverbod van kracht was. Vervolgens heeft verdachte, zonder in zijn spiegels te kijken, zijn auto naar rechts gestuurd. Doordat hij naar rechts heeft gestuurd, is verdachte in botsing gekomen met de motorrijder. De rechtbank beoordeelt dit handelen van verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en komt daarmee tot een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 9 februari 2008, in de gemeente Slochteren, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de N33, en gekomen ter hoogte van de naast die doorgaande rijbaan van die weg, de N33, gelegen uitvoegstrook in de richting van Siddeburen, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) naar rechts (gedeeltelijk) die uitvoegstrook op te rijden, juist op een ogenblik dat dit niet mogelijk was zonder de bestuurder van een rechts naast hem, verdachte, op die uitvoegstrook rijdende motorfiets te hinderen waardoor op die uitvoegstrook de vrije of veilige doorgang voor de bestuurder van die motorfiets werd belemmerd en waardoor op die uitvoegstrook een botsing tussen beide motorrijtuigen heeft plaats gehad waardoor die bestuurder van die motorfiets ten val is gekomen, waardoor een ander, te weten de bestuurder van die motorfiets (genaamd [slachtoffer]) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert het volgende strafbare feit op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waardoor een ander zodanig letsel wordt toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitings-gronden aanwezig worden geacht.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van 80 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank het feit bewezen mocht achten, gepleit voor oplegging van een voorwaardelijke rijontzegging en eventueel een werkstraf.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het aangaande zijn persoon opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 5 november 2009, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 13 februari 2008, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt door met veel te hoge snelheid een motorrijder in te halen, daarbij niet goed te kijken en te vroeg naar rechts te sturen. Als gevolg van dit ongeval is de motorrijder gewond geraakt en heeft enige tijd zijn beroep niet kunnen uitoefenen.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij, als bestuurder van een auto, onvoldoende rekening heeft gehouden met een kwetsbare verkeersdeelnemer en deze in gevaar heeft gebracht.
Daar staat tegenover dat verdachte ter terechtzitting spijt heeft betuigd en heeft aangegeven het verschrikkelijk te vinden wat het slachtoffer is overkomen. Ook heeft verdachte aangegeven zijn rijgedrag te hebben aangepast en niet meer dergelijke inhaalmanoeuvres te ondernemen. Verdachte is niet eerder met justitie in aanraking geweest. De rechtbank heeft er rekening mee gehouden dat het een relatief oud feit betreft en dat verdachte sindsdien niet opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd.
De rechtbank heeft gelet op het reclasseringsrapport, waarin het recidiverisico wordt ingeschat als laag gemiddeld.
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van na te noemen duur, passend en geboden. Voorts is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een geheel voorwaardelijke rijontzegging moet worden opgelegd, om te bewerkstelligen dat verdachte zich in de toekomst zal onthouden van het plegen van verkeersgerelateerde strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [slachtoffer], wonende te [woonplaats], met een vordering van € 1.670,-. De benadeelde partij heeft mondeling ter terechtzitting opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust en voorts reeds voor de terechtzitting enkele schriftelijke stukken ter onderbouwing overgelegd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu deze vordering schriftelijk had moeten worden ingediend. Subsidiair betwist de raadsman de post ‘uitlaat’, nu dit niet een accessoire betreft, maar een gewoon onderdeel van de motor.
De benadeelde partij heeft zich vóór de terechtzitting in het strafproces gevoegd door middel van het daarvoor aangewezen voegingsformulier met een vordering gesteld op nihil. Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij mondeling zijn vordering bijgesteld tot een bedrag van € 1.670,- en opgave gedaan van de gronden waarop deze vordering berust. De benadeelde partij heeft dit gedaan voordat de officier van justitie haar requisitoir heeft gevoerd. De rechtbank is van oordeel dat aldus is voldaan aan het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering en de vordering derhalve op de juiste wijze is ingediend.
De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade, bestaande uit accessoires van de motor waarop de benadeelde partij reed ten tijde van het bewezen verklaarde feit. Ter onderbouwing heeft de benadeelde partij een factuur d.d. 14 juni 2007 overgelegd. Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij verklaard dat de schade aan zijn motor is vergoed door de verzekering, maar dat de accessoires die hij daarop had laten aanbrengen niet zijn vergoed.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. De door de verdediging betwiste post ‘uitlaat’ stelt de rechtbank naar redelijkheid en billijkheid vast op € 450,-. De overige, door de verdediging niet betwiste posten acht de rechtbank in hun geheel voor toewijzing vatbaar. De rechtbank zal de vordering derhalve toewijzen tot een bedrag van € 1.220,-.
De rechtbank zal aan verdachte de verplichting opleggen voornoemd geldbedrag ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft daartoe besloten omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van de benadeelde partij ermee is gediend niet zelf te worden belast met het innen van de toegewezen schadevergoeding.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 36f van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen en strafbaar verklaarde tot:
een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 80 uren, met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
De werkstraf moet zijn voltooid binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. De veroordeelde zal zich met betrekking tot de werkstraf gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland;
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op 2 jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [woonplaats], toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 1.220,- (zegge: twaalfhonderdtwintig euro).
Verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk.
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 1.220,- (zegge: twaalfhonderdtwintig euro), ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [woonplaats], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien de veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. K.R. Bosker, voorzitter, mrs. F.J. Agema en G. Eelsing, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.W. Mulder, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 maart 2010.
--------------------------------------------------------------------------------
[1] Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 9 februari 2008, inhoudende de verklaring van verdachte, opgenomen in dossier nr. PL01PD/08-002014 d.d. 7 maart 2008.
[2] Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse d.d. 28 mei 2009, nr. 09.02.2008.16.45.5016, inhoudende het relaas van verbalisanten.
[3] Zie onder noot 1.
[4] Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 12 februari 2008, inhoudende de verklaring van [slachtoffer], opgenomen in het onder noot 1 genoemde dossier.
[5] De verklaring door verdachte afgelegd ter terechtzitting.
[6] Zie onder noot 4.
[7] Zie onder noot 5.
[8] Zie onder noot 2 en noot 4.
[9] Een schriftelijk bescheid, zijnde een medische verklaring van de hulpverleningsdienst Groningen d.d. 15 december 2009, opgemaakt door T. Naujocks, coördinerend forensisch arts, inhoudende de beschrijving van het letsel van [slachtoffer], opgenomen in het onder noot 1 genoemde dossier.
[10] Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 6 januari 2010, inhoudende de verklaring van [slachtoffer], opgenomen in het onder noot 1 genoemde dossier.