ECLI:NL:RBGRO:2010:BM0102

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
10 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
114108/FA RK 09-2664
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige vaststelling hoofdverblijf en omgangsregeling voor minderjarige in familiezaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 10 maart 2010 uitspraak gedaan in een familiekwestie tussen een man en een vrouw betreffende hun minderjarige kind, geboren in 2002. De vrouw had een verzoekschrift ingediend voor de vaststelling van kinderalimentatie en wijziging van de omgangsregeling. De man verzocht de rechtbank om het voorlopig hoofdverblijf van het kind bij hem vast te stellen, omdat hij zich ernstige zorgen maakte over de gedragsproblemen van het kind in de thuissituatie bij de vrouw. De rechtbank heeft de zaak behandeld met gesloten deuren en partijen zijn bijgestaan door hun advocaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het kind bij de vrouw woont, maar dat er ernstige gedragsproblemen zijn die niet bij de man optreden. De rechtbank heeft besloten dat het hoofdverblijf van het kind voorlopig bij de man moet worden vastgesteld, in afwachting van een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft ook een voorlopige regeling voor het omgangsrecht vastgesteld, waarbij de vrouw het kind in bepaalde weekenden bij zich mag hebben. De rechtbank heeft de beslissing over het definitieve hoofdverblijf, het gezag en de omgangsregeling aangehouden tot het onderzoek van de Raad is afgerond. De rechtbank heeft daarbij de belangen van het kind vooropgesteld en benadrukt dat de situatie van het kind niet verder mag verslechteren.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
Meervoudige familiekamer
zaaknr.: 114108/FA RK 09-2664
beschikking d.d. 10 maart 2010
in de zaak van:
[de man],
wonende te [adres],
verzoeker,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. E.A.J. Verschuur-van der Voort te Haarlem,
en
[de vrouw],
wonende te [adres],
verweerster,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. J. Dijkman.
PROCESVERLOOP
De vrouw heeft een verzoekschrift ingediend strekkende tot vaststelling van een kinderalimentatie ten behoeve van het minderjarige kind van partijen,
[minderjarige], geboren [in 2002] te [***]. Deze zaak is bij deze rechtbank ingeschreven onder nummer 112761/FA RK 09-2149. De man heeft hiertegen op 13 november 2009 een verweerschrift en tevens een zelfstandig verzoek ingediend. De onderhavige zaak betreft het zelfstandige verzoek van de man.
De man verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I primair
De hoofdverblijfplaats van het minderjarige kind van partijen [minderjarige] te bepalen bij de man.
II subsidiair
Voor zover de rechtbank het primaire verzoek van de man niet zal honoreren de volgende omgangsregeling vast te stellen:
De man is gerechtigd omgang met [de minderjarige] te hebben eens in de veertien dagen een weekend van vrijdagmiddag na school tot zondagavond 18.00 uur, waarbij de man het ene weekend [de minderjarige] ophaalt en de vrouw [de minderjarige] in [woonplaats man] komt halen en het andere weekend de vrouw [de minderjarige] naar [woonplaats man] brengt en hem daar weer ophaalt.
Vanaf het moment dat [de minderjarige] naar de bovenbouw gaat, de man gerechtigd is om [de minderjarige] iedere na- en voorjaarsvakantie bij zich te hebben. En voorts dat de man gerechtigd is om gedurende de helft van de andere schoolvakanties en feestdagen omgang met [de minderjarige] te hebben zoals neergelegd in het omgangsschema overgelegd als productie 9 bij het verzoekschrift. Op de uitvoering van de omgangsregeling een dwangsom te leggen van
€ 250,-- per keer dat de vrouw de omgangsregeling niet nakomt.
III
De Raad voor de Kinderbescherming opdracht geven onderzoek te doen naar de leefsituatie van [de minderjarige] en de rechtbank te rapporteren.
Op 27 januari 2010 is door de vrouw een verweerschrift inzake het verzoek tot wijziging van het hoofdverblijf, tevens houdende zelfstandige verzoeken, ingediend. Zij verzoekt de rechtbank:
I
De man in zijn verzoek tot wijziging van het hoofdverblijf niet-ontvankelijk te verklaren dan wel zijn verzoek af te wijzen.
II
Te bepalen dat de vrouw voortaan alleen zal worden belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige].
III
Een omgangsregeling vast te stellen conform het bij het verweerschrift overgelegde schema (productie 12), inhoudende dat [de minderjarige] gedurende één weekend in de veertien dagen van vrijdagmiddag tot zondagavond respectievelijk maandagochtend, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen bij de man zal verblijven en waarbij:
* het halen en brengen van [de minderjarige] tussen partijen bij helfte verdeeld zal worden, in die zin dat in het ene weekend de vrouw verantwoordelijk zal zijn voor het halen en brengen en dat in het andere weekend de man verantwoordelijk zal zijn voor het halen en brengen en dat deze [de minderjarige] alsdan op maandagochtend naar school zal brengen;
* de vakanties en feestdagen verdeeld zullen worden in die zin dat ook de vakanties die twee weken duren (met uitzondering van de zomervakantie) niet per vakantie bij helfte verdeeld zullen worden, maar als geheel verdeeld zullen worden;
* de man hulp en/of begeleiding zal zoeken en aanvaarden als het gaat om (het omgaan met) de problematiek van [de minderjarige].
IV
De beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Op 3 en 24 februari 2010 zijn ter griffie van de rechtbank brieven met bijlage ontvangen van
mr. Dijkman, gedateerd 3 februari 2010, respectievelijk 24 februari 2010.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting met gesloten deuren van 25 februari 2010.
Daarbij zijn partijen, bijgestaan door hun raadslieden, alsmede de heer R.C.M. Wouters, namens de Raad voor de Kinderbescherming, regio *** (de Raad), verschenen en gehoord.
Mr. Verschuur-van der Voort heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
In de aard van de zaak heeft de rechtbank aanleiding gevonden om de beslissing te laten plaatsvinden door de meervoudige kamer, belast met de afdoening van familiezaken. Partijen zijn hiervan ter zitting op de hoogte gesteld. Tevens is aangegeven dat de meervoudige kamer zo spoedig mogelijk zal beslissen en dat eventueel vooruitlopend op de schriftelijke beschikking, partijen telefonisch in kennis worden gesteld van de uitspraak.
Op 25 februari 2010 heeft de griffier partijen telefonisch medegedeeld dat in afwachting van het onderzoek door de Raad het voorlopig hoofdverblijf met ingang van 28 februari 2010, 11.00 uur bij de man zal worden bepaald en dat het eerste weekeinde waarop uitvoering dient te worden gegeven aan een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht wordt bepaald op 19, 20 en 21 maart 2010.
RECHTSOVERWEGINGEN
Vaststaande feiten:
- uit de affectieve relatie van partijen is geboren de minderjarige:
* [minderjarige], [in 2002] in de gemeente [***], erkend door de man [in 2001];
- partijen hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarige;
- de minderjarige heeft zijn hoofdverblijf bij de vrouw;
Standpunt van de man
Hoofdverblijf
De man maakt zich ernstige zorgen over (de ontwikkeling van) [de minderjarige]. [de minderjarige] vertoont in de thuissituatie bij de vrouw ernstige gedragsproblemen. Ook op school is hij niet te handhaven. Inmiddels heeft er een psychologisch onderzoek plaatsgevonden waaruit blijkt dat de leer- en gedragsproblemen terug te voeren lijken te zijn op een zwakke informatieverwerking, alsook een tekortschietende emotieregulatie waarvan men vermoedt dat deze in aanleg aanwezig zijn.
Opvallend is dat [de minderjarige] bij de man en zijn gezin deze gedragsproblemen niet vertoont. Jonx bevestigt dat de gedragsproblemen bij vader niet spelen. De man heeft om die reden de medewerker van Jonx uitgenodigd om ook bij hem thuis te komen kijken om zo ook een oordeel te kunnen vormen over hoe [de minderjarige] zich in zijn gezin gedraagt. Tot op heden heeft dat bezoek niet plaatsgevonden. De man betreurt dit nu het van het grootste belang is om te onderzoeken of [de minderjarige] niet beter op zijn plaats is bij hem. De man kan hem kennelijk wel de nodige aansluiting en begrenzing geven, waarbij hem ook de ruimte wordt gegeven voor het varen van zijn eigen koers.
De man kan enkel concluderen dat de vrouw kennelijk niet in staat is [de minderjarige] die aansturing en begrenzing te geven die nodig is. Gedwongen hulpverlening in de thuissituatie bij moeder zal daar niets aan veranderen. Zolang [de minderjarige] bij de vrouw blijft zullen de gedragsproblemen van [de minderjarige] alleen maar verergeren en zal er een situatie ontstaan waarin [de minderjarige] ook bij de man niet meer te hanteren is. De man acht het van belang dat er een onafhankelijk onderzoek wordt ingesteld door de Raad.
De man acht het voorts van belang dat -in ieder geval voor de duur van het onderzoek door de Raad- de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem wordt bepaald. Duidelijk dient te worden of [de minderjarige] ook in een bestendige situatie goed gedijt bij de man. Daarbij komt dat in het gezin van de man nog een kind woont (dochter uit een eerdere relatie van de partner van de man) met wie [de minderjarige] het goed kan vinden. Indien het hoofdverblijf van [de minderjarige]
-voorlopig- bij de man wordt bepaald kan de man snel een school voor [de minderjarige] regelen.
Omgang
Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vrouw gehandhaafd dient te blijven, acht de man het in het belang van [de minderjarige] dat er een duidelijke omgangsregeling wordt vastgesteld, zodat daar geen discussie meer over kan bestaan. De man betreurt de wispelturigheid van de vrouw in deze. Indien de regeling van de man zoals
door hem voorgesteld, wordt vastgesteld en ook wordt nageleefd door partijen, is een gezinsvoogd om de omgang in goede banen te leiden overbodig.
De omgangsregeling die de vrouw voorstelt, waarbij de man [de minderjarige] op maandagochtend naar school moet brengen, is niet realistisch, gegeven de afstand tussen [woonplaats man] en [woonplaats vrouw].
De man kan er niet mee instemmen om het halen en brengen van [de minderjarige] tussen partijen te verdelen. Het is de beslissing van de vrouw zelf geweest om met [de minderjarige] te gaan wonen op grote afstand van de man. Daarnaast heeft zij destijds zelf beloofd het halen en brengen van [de minderjarige] op zich te nemen. De man is bereid om [de minderjarige] eens per maand te halen en afhankelijk van hoe een en ander verloopt, is hij bereid dit uit te breiden naar tweemaal per maand halen.
Gezag
Het is niet in het belang van [de minderjarige] indien het gezamenlijk gezag van partijen wordt gewijzigd.
Het is onterecht dat de vrouw in dat kader aanvoert dat de man hulpverlening aan [de minderjarige] voortdurend dwarsboomt. De man werkt hieraan wel degelijk mee. Hij wil juist dat er gehandeld wordt, maar heeft twijfels over de juiste aanpak. Dit is zijn goed recht, hij wil het beste voor zijn zoon. Het kan niet zo zijn dat de situatie waarin ouders het niet eens zijn over een bepaalde aanpak met betrekking tot hun kind een grond voor gezagswijziging vormt.
Verder wijst de man nogmaals op het feit dat [de minderjarige] bij hem geen gedragsproblemen vertoont.
Tot slot merkt de man op dat het de vrouw is die een loyaliteitsprobleem bij [de minderjarige] veroorzaakt door hem te betrekken bij de communicatieproblemen tussen partijen.
Standpunt van de vrouw
Hoofdverblijf
De vrouw betreurt de huidige situatie. Het enige wat de vrouw met haar verzoek voor ogen had, was een wijziging in het halen en brengen van [de minderjarige]. Het is nooit haar intentie geweest om [de minderjarige] bij zijn vader weg te houden.
Het is juist dat [de minderjarige] al langere tijd gedragsproblemen vertoont, niet alleen bij de vrouw, maar ook op school. Om die reden is hij aangemeld bij Jonx.
IPG is inmiddels gestart (Intensieve Psychiatrische Gezinsbehandeling). Daarnaast krijgt de vrouw sinds geruime tijd begeleiding in de thuissituatie. Ook is inmiddels een diagnose gesteld naar aanleiding van een psychologisch onderzoek dat heeft plaatsgevonden.
De vrouw ontkent dat zij mede de oorzaak is van de gedragsproblemen van [de minderjarige]. Dit wordt bevestigd in de rapportage van het psychologisch onderzoek.
Verder is hieruit naar voren gekomen dat [de minderjarige] de gedragsproblemen niet bij de man vertoont, hetgeen de vrouw overigens niet verbaast omdat [de minderjarige] bij de man in de weekenden en vakanties verblijft waardoor er dan andere en minder hoge eisen aan [de minderjarige] worden gesteld. Daarbij komt dat de vrouw beeld noch zicht heeft op het verblijf van [de minderjarige] bij de man. Na omgang met de man vertoont [de minderjarige] wisselend gedrag. Het komt soms voor dat hij na afloop van de omgang moet ontladen.
Op dit moment is nog geenszins komen vast te staan dat de man een beter en stabieler opvoedingsklimaat voor [de minderjarige] zou kunnen creëren dan de vrouw. Het verzoek van de man dient dan ook te worden afgewezen.
Het is thans van belang dat hiernaar door de Raad nader onderzoek wordt gedaan, alsmede naar de gedragsproblemen van [de minderjarige]. Totdat hierover meer duidelijkheid bestaat, dient het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vrouw te worden gehandhaafd. Een (voorlopige) wijziging in het hoofdverblijf van [de minderjarige] zou teveel onrust voor hem veroorzaken, hetgeen voor een kwetsbare jongen als [de minderjarige] te belastend is.
Gezag
De vrouw acht het in het belang van [de minderjarige] dat het gezamenlijk gezag wordt beëindigd en dat zij voortaan alleen het gezag over [de minderjarige] uitoefent.
De vrouw voert in dat kader aan dat de communicatie tussen partijen ernstig is verstoord. Daarnaast diskwalificeert de man de vrouw en lijkt hij haar te dwarsbomen in haar pogingen om voor [de minderjarige] passende hulp te zoeken, zodat er voor hem een stabiel en vooral evenwichtig opvoedingsklimaat gecreëerd kan worden. De man heeft geen enkel begrip voor de zorgen die geconstateerd zijn rond [de minderjarige] en maakt de vrouw enkel en alleen maar verwijten.
De man wil en kan kennelijk niet met de vrouw samenwerken en communiceren als het gaat om het welzijn van [de minderjarige]. Er dreigt een situatie te ontstaan waarin hij klem of verloren raakt tussen zijn ouders. Gezamenlijk gezag is dan ook niet in het belang van [de minderjarige].
Omgang
De vrouw acht het van belang dat de man en [de minderjarige] regelmatig omgang met elkaar hebben. Zij stelt aan deze omgang echter twee voorwaarden:
1. de man dient zich neer te leggen bij het feit dat [de minderjarige] afwijkend gedrag vertoont en daarom hulp en begeleiding nodig heeft. De vrouw zou graag zien dat de man in dat kader bij hem thuis zorgt voor hulp en begeleiding;
2. er dient een vastomlijnde omgangsregeling te worden vastgesteld, waarbij het halen en brengen evenredig tussen partijen wordt verdeeld. Het klopt dat de vrouw destijds had toegezegd het halen en brengen voornamelijk voor haar rekening te nemen, maar toen vertoonde [de minderjarige] nog niet de gedragsproblemen die hij thans vertoont. De begeleiding van [de minderjarige] valt de vrouw zwaar. Ter ontlasting en om in de weekenden dat [de minderjarige] bij de man is weer energie te kunnen opdoen, acht zij het belangrijk dat het halen en brengen tussen partijen wordt verdeeld.
De vrouw stelt in het kader van de omgangsregeling voor dat de man [de minderjarige] eens per maand op een maandagochtend vanuit [woonplaats man] naar school brengt. Na de voorjaarsvakantie gaat [de minderjarige] naar het speciaal onderwijs en daar waarderen ze nauw contact met de ouders. De man kan de leerkrachten dan op de hoogte brengen van bijzonderheden tijdens het weekend. Hoewel de vrouw er ook mee zou kunnen instemmen dat de man [de minderjarige] zondagavond bij de vrouw brengt, stelt zij hieraan de voorwaarde dat de contacten tussen partijen dan worden geminimaliseerd, gelet op de slechte onderlinge communicatie.
Beoordeling
De rechtbank dient te boordelen of het hoofdverblijf van [de minderjarige], alsmede het gezag over hem moeten worden gewijzigd. Daarnaast dient te worden beoordeeld welke regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht dient te gelden tussen [de minderjarige] en de niet met de dagelijkse verzorging belaste ouder.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat er ernstige problemen zijn omtrent [de minderjarige]. Zijn ontwikkeling verloopt, zowel op cognitief, als op sociaal-emotioneel gebied zorgelijk. [de minderjarige] is in de thuissituatie bij de vrouw en op school niet of nauwelijks te hanteren.
[de minderjarige] is gelet op voornoemde problematiek inmiddels psychologisch onderzocht. Uit dit onderzoek is gebleken dat er bij [de minderjarige] sprake lijkt te zijn van een zwakke informatieverwerking alsook van een tekortschietende emotieregulatie, welke beide vermoedelijk in aanleg aanwezig zijn. De klinisch psycholoog heeft aangegeven dat de diagnose "oppositionele gedragsstoornis" (ODD: Oppositional Defiant Disorder) uiteindelijk het meest geëigend is. Daarbij is aangegeven dat er zowel op school als thuis een evenwicht gevonden moet worden tussen enerzijds het bieden van aansturing en begrenzing en anderzijds het geven van voldoende ruimte om zijn eigen koers te varen.
Daarnaast heeft Lentis Jonx *** op 18 februari 2010 een verzoek gedaan tot een raadsonderzoek. Een en ander op basis van onder meer de toenemende zorgelijke ontwikkeling van [de minderjarige] en de vergeefse pogingen van Jonx om deze ontwikkeling in vrijwillig kader ten goede te keren. Daarbij is aangegeven dat een belangrijke oorzaak hiervan gelegen lijkt te zijn in de strijd die er tussen de ouders bestaat. De spanningen en onduidelijkheden hebben hun weerslag op het functioneren van [de minderjarige], die steeds onhandelbaarder wordt.
Thuis lukt het moeder onvoldoende om [de minderjarige]'s gedrag te reguleren, ondanks de intensieve IPG-begeleiding. Moeder voelt zich door zijn gedrag overbelast. Op school is [de minderjarige] voortdurend in conflict met zijn omgeving, zowel met de leerkracht als met zijn medeleerlingen (weigeren te werken, schreeuwen, schoppen, bijten, schelden). Aan activiteiten buiten het schoolgebouw (zoals zwemles) mag hij alleen nog maar deelnemen wanneer moeder hem hierbij persoonlijk begeleidt. Verder kan hij door zijn problemen niet overblijven op school.
Tevens is gebleken dat voornoemde problemen niet door de man worden herkend. Volgens de man vertoont [de minderjarige] bij hem en zijn gezin geen gedragsproblemen. In de raadsmelding van Lentis Jonx vindt dit laatste bevestiging.
Ter zitting is naar voren gekomen dat alle belanghebbenden de visie van Lentis Jonx delen, inhoudende dat door middel van nader onderzoek de gesignaleerde verschillen in het functioneren van [de minderjarige] in de verscheidene leefsituaties in kaart dienen te worden gebracht.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de Raad verzoeken een onderzoek te verrichten naar de gesignaleerde verschillen in het functioneren van [de minderjarige] in de leefsituatie bij de vrouw, de man en op school. In het verlengde hiervan dient tevens onderzoek te worden gedaan naar het uiteindelijke hoofdverblijf van [de minderjarige], het gezag over hem en een regeling inzake het omgangsrecht tussen hem en de niet met de dagelijkse verzorging belaste ouder.
De definitieve beslissing over het hoofdverblijf, de omgang en het gezag zullen worden aangehouden tot de hierna genoemde zittingsdatum, teneinde de Raad in de gelegenheid te stellen uiterlijk veertien dagen voorafgaand aan voornoemde datum aan de rechtbank rapport en advies uit te brengen naar aanleiding van het onderzoek.
Gelet op de ernstige zorgen omtrent [de minderjarige] is de rechtbank voorts van oordeel dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] voor de duur van het onderzoek voorlopig bij de man dient te worden bepaald en wel met ingang van zondag 28 februari 2010, 11.00 uur.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
[de minderjarige] is op dit moment thuis bij zijn moeder en op school, niet of nauwelijks te hanteren. Hulp in vrijwillig kader, in de vorm van IOG, waaraan moeder overigens goed meewerkt, heeft tot op heden onvoldoende opgeleverd. Het valt niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd een positieve verandering zal ontstaan.
Voorts is gebleken dat de man vanaf de geboorte van [de minderjarige] een stabiele factor voor [de minderjarige] vormt en er sprake is van een goede relatie tussen hem en de man. Niet is gebleken dat [de minderjarige] ook bij de man (ernstige) gedragsproblemen vertoont. De man ontkent dit, en door de vrouw is ook niet, althans onvoldoende, weersproken dat daar wel sprake van is. Er lijkt sprake te zijn van een stabiele gezinssituatie bij de man, waarbij [de minderjarige] ook een goed contact lijkt te hebben met de huidige partner van de man en diens dochter.
De rechtbank is na afweging van alle belangen tot het oordeel gekomen dat [de minderjarige] in afwachting van het Raadsonderzoek het meest gebaat is bij een hoofdverblijf bij de man, zijn vader. De rechtbank acht een gerede kans aanwezig dat de zorgen omtrent [de minderjarige] bij een hoofdverblijf bij zijn vader verminderen, dan wel stabiliseren terwijl zo goed als zeker is dat de zorgen omtrent [de minderjarige] bij een hoofdverblijf bij zijn moeder onveranderd verder zullen toenemen en waarbij (een) kinderbeschermingsmaatregel(en) niet kan/kunnen worden uitgesloten.
De rechtbank heeft daarbij mede in overweging genomen dat [de minderjarige] ook bij moeder van school had moeten wisselen en de draagkracht van moeder overschreden lijkt te zijn.
Teneinde het contact tussen moeder en [de minderjarige] te waarborgen zal de rechtbank voor de duur van het onderzoek een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststellen:
de vrouw is gerechtigd om [de minderjarige] bij zich te ontvangen van vrijdag 19 maart tot en met zondag 21 maart 2010, waarbij de man [de minderjarige] vrijdags om 19.00 uur bij de vrouw brengt en de vrouw [de minderjarige] zondags om 17.00 uur bij de man (terug)brengt.
Hierna is de vrouw gerechtigd om [de minderjarige] een weekend per veertien dagen bij zich te ontvangen van vrijdag tot en met zondag, waarbij de man het ene weekend [de minderjarige] vrijdags om 19.00 uur bij de vrouw brengt en de vrouw [de minderjarige] zondags om 17.00 uur bij de man (terug)brengt en het andere weekend de vrouw [de minderjarige] vrijdags om 15.00 uur bij de man ophaalt en de vrouw [de minderjarige] zondags om 17.00 uur bij de man (terug)brengt.
Bij deze regeling is het halen en brengen niet evenredig verdeelt. De rechtbank acht een evenredige verdeling vooralsnog niet aangewezen nu de vrouw zonder sociale of economische motieven van [woonplaats man] naar [woonplaats vrouw] is verhuisd en bij die verhuizing de man ook heeft toegezegd dat zij het halen en brengen van [de minderjarige] voor haar rekening neemt.
BESLISSING
houdt de beslissing omtrent het (definitieve) hoofdverblijf, het gezag en een omgangsregeling met betrekking tot het volgende -thans nog minderjarige kind- van partijen:
* [minderjarige], geboren [in 2002] in de gemeente [***]
aan;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging ***, een onderzoek in te stellen zoals hiervoor is overwogen en daarvan uiterlijk tot veertien dagen voorafgaand aan de hierna vermelde zittingsdatum aan de rechtbank rapport en advies uit te brengen;
daarbij kan de Raad, in het kader van het onderzoek een opdracht geven aan een andere instelling dan de Raad;
bepaalt dat de zaak verder zal worden behandeld ter zitting met gesloten deuren van donderdag 12 augustus 2010 om 13.45 uur in één van de zalen van het gerechtsgebouw aan het Guyotplein 1;
bepaalt dat het hoofdverblijf van voornoemde minderjarige met ingang van 28 februari 2010, 11.00 uur voorlopig bij de man is;
stelt de volgende voorlopige regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast:
bepaalt dat de vrouw gerechtigd is om [de minderjarige] bij zich te ontvangen van vrijdag 19 maart tot en met zondag 21 maart 2010, waarbij de man [de minderjarige] vrijdags om 19.00 uur bij de vrouw brengt en de vrouw [de minderjarige] zondags om 17.00 uur bij de man (terug)brengt.
Hierna is de vrouw gerechtigd om [de minderjarige] een weekend per veertien dagen bij zich te ontvangen van vrijdag tot en met zondag, waarbij de man het ene weekend [de minderjarige] vrijdags om 19.00 uur bij de vrouw brengt en de vrouw [de minderjarige] zondags om 17.00 uur bij de man (terug)brengt en het andere weekend de vrouw [de minderjarige] vrijdags om 15.00 uur bij de man ophaalt en de vrouw [de minderjarige] zondags om 17.00 uur bij de man (terug)brengt;
bepaalt deze beschikking voor wat betreft het voorlopige hoofdverblijf en de voorlopige regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht uitvoerbaar bij voorraad.
Gegeven door mrs. M.P. den Hollander (voorzitter), L.C. Bosch, W.J.A.M. Dijkers en door eerstgenoemde uitgesproken ter openbare zitting van 10 maart 2010, in tegenwoordigheid van J. Omta-Marinus als griffier.
De griffier deelt mede, dat partijen tegen deze beschikking in hoger beroep kunnen gaan bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Dit beroep dient door partijen te worden ingesteld binnen drie maanden na de datum van de uitspraak. Deze datum staat in de beschikking vermeld.
Voor de partij, die in deze procedure niet is verschenen, vangt de termijn van drie maanden aan na de betekening van deze beschikking aan hem/haar in persoon dan wel op het moment, waarop deze beschikking aan hem/haar op andere wijze is bekend geworden, of - voor zover het een beschikking betreft, waarbij de echtscheiding, de scheiding van tafel en bed of de ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed is uitgesproken - op het moment, waarop deze beschikking aan hem/haar op andere wijze is betekend en door plaatsing van een uittreksel daarvan in de Staatscourant openlijk bekend is gemaakt.
Het beroep moet namens een partij worden ingesteld door een advocaat. Als u in aanmerking wilt komen voor door de overheid (gedeeltelijk) gefinancierde rechtsbijstand, dan kan uw advocaat daartoe namens u een verzoek indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Uw advocaat kan u daarover nader informeren.