ECLI:NL:RBGRO:2010:BM2357

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
26 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18/670566-09
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhoogde straf voor vrachtwagenchauffeur na dodelijk verkeersongeluk

Op 26 april 2010 heeft de Rechtbank Groningen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrachtwagenchauffeur die op 2 september 2009 in Groningen een dodelijk verkeersongeluk veroorzaakte. De rechtbank oordeelde dat de gevorderde straf niet in verhouding stond tot de ernst van het feit, waarbij een fietsster om het leven kwam. De rechtbank legde de maximale werkstraf van 240 uur op, evenals een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk. De rechtbank overwoog dat de chauffeur, die goed op de hoogte was van de zichtvelden vanuit zijn cabine en beschikte over spiegels en een camerasysteem, een onaanvaardbaar risico had genomen door rechtsaf te slaan zonder zich ervan te vergewissen dat de weg vrij was. De aanrijding leidde tot de dood van de fietsster, wat de rechtbank als zeer ernstig beschouwde. De rechtbank nam in haar overwegingen ook mee dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had en dat hij diep getroffen was door het voorval. De officier van justitie had een lagere werkstraf en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid geëist, maar de rechtbank vond dit onvoldoende recht doen aan de ernst van het feit. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van beroepschauffeurs in drukke verkeerssituaties en de noodzaak om altijd extra voorzichtig te zijn.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670566-09 (promis)
datum uitspraak: 26 april 2010
op tegenspraak
raadsvrouw: mr. C. Grondsma
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende aan [adres], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
12 april 2010.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij
op of omstreeks 02 september 2009
in de gemeente Groningen
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (trekker
met oplegger), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer,
althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
met genoemde trekker met oplegger,
welke trekker met oplegger was voorzien van vier rechter buitenspiegels
en/of een camerasysteem waardoor voor verdachte hetgeen zich afspeelde aan de
rechterzijde naast of direct voor zijn motorrijtuig waarneembaar was,
althans waardoor verdachte zich aan de rechterzijde naast of direct voor zijn
motorrijtuig bevindend verkeer tijdig heeft kunnen opmerken en/of waarnemen,
op de kruising of splitsing van de Vestdijklaan en/of de Van Ketwich
Verschuurlaan en/of de Van Lenneplaan, gezien vanuit de rijrichting van
verdachte, naar rechts af te slaan, en/of daarbij zich er niet, althans niet
voldoende, van heeft vergewist (door middel van zijn rechter buitenspiegels
en/of zijn camerasysteem en/of anderszins) dat er zich geen verkeer aan de
rechterzijde naast of direct voor zijn motorrijtuig bevond, en een zich
(rechts) naast en/of (rechts) voor verdachte bevindende fietsster niet voor te
laten gaan en/of geen vrije doorgang te verlenen, tengevolge waarvan een
botsing en/of aan- en/of overrijding is ontstaan tussen het door verdachte
bestuurde motorrijtuig en die fietsster en/of haar fiets,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij
op of omstreeks 02 september 2009
in de gemeente Groningen
als bestuurder van een voertuig (trekker met oplegger),
met genoemde trekker met oplegger,
welke trekker met oplegger was voorzien van vier rechter buitenspiegels
en/of een camerasysteem waardoor voor verdachte hetgeen zich afspeelde aan de
rechterzijde naast of direct voor zijn voertuig waarneembaar was, althans
waardoor verdachte zich aan de rechterzijde naast of direct voor zijn
voertuig bevindend verkeer tijdig heeft kunnen opmerken en/of waarnemen,
op de kruising of splitsing van de Vestdijklaan en/of de Van Ketwich
Verschuurlaan en/of de Van Lenneplaan, gezien vanuit de rijrichting van
verdachte, naar rechts is afgeslagen, en/of daarbij zich er niet, althans niet
voldoende, van heeft vergewist (door middel van zijn rechter buitenspiegels
en/of zijn camerasysteem en/of anderszins) dat er zich geen verkeer aan de
rechterzijde naast of direct voor zijn voertuig bevond, en een zich (rechts)
naast en/of (rechts) voor verdachte bevindende fietsster niet voor heeft laten
gaan en/of geen vrije doorgang verleend, tengevolge waarvan een botsing en/of
aan- en/of overrijding is ontstaan tussen het door verdachte bestuurde
voertuig en die fietsster en/of haar fiets,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde, waarbij sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen, op grond van stukken en de verklaring van verdachte ter terechtzitting wettig en overtuigend te bewijzen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte van het primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
De suggestie die in het technisch onderzoek wordt gewekt dat verdachte het slachtoffer in de spiegels en via het camerasysteem had kunnen zien is onjuist, omdat niet duidelijk is komen vast te staan waar het slachtoffer zich voor het ongeval ten opzichte van de vrachtwagen heeft bevonden.
Verder is de reconstructie van het ongeval niet representatief geweest, omdat die is uitgevoerd met een persoon die vermoedelijk langer is geweest dan het slachtoffer.
Verder betekent de aanwezigheid van het camerasysteem in de vrachtwagen niet dat verdachte zowel in de spiegels als op het camerabeeld had moeten kijken. Dit zou teveel tijd kosten. Verdachte is ook niet opgeleid om te werken met een dergelijk camerasysteem.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde primair gepleit voor vrijspraak en subsidiair voor ontslag van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de beoordeling van primair tenlastegelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting
Ik heb een jarenlange ervaring als beroepschauffeur.
Ik heb een behoorlijke tijd stilgestaan voor het stoplicht. Het was een drukke verkeerssituatie met veel fietsers. Ik was goed bekend met het type vrachtwagen waar ik op dat moment mee reed en ik wist dat deze voorzien was van een dode hoek camera. Ik heb geen fietsers gezien, maar omdat je lang stil staat kijk je ook niet constant in de spiegels. Toen ik optrok heb ik goed in de spiegels gekeken en ik kan mij niet herinneren dat ik fietsers rechts naast de vrachtwagen heb zien staan. Ik heb niet op het camerascherm gekeken. Ik maak alleen gebruik van de spiegels.
Het proces-verbaal d.d. 2 september 2009, opgenomen in dossier nummer 2009087381-1, d.d. 3 september 2009, van de regiopolitie Groningen, inhoudende de verklaring van verdachte
Ik draaide de bocht in naar rechts. Ik voelde op een gegeven moment weerstand. Ik keek toen ik stilstond in mijn rechterbuitenspiegels en zag een fiets half onder de vrachtwagen op de grond liggen. Ook zag ik een persoon op de grond liggen.
Het proces-verbaal d.d. 29 september 2009, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 1]
Ik stond op 2 september 2009, omstreeks 8.30 uur, samen met [betrokkene 1] op het fietspad van de Vestdijk (de rechtbank leest: Vestdijklaan) voor de verkeerslichten bij de kruising met de Ketwich Verschuurlaan (de rechtbank leest: Van Ketwich Verschuurlaan). Ik zag dat het verkeerslicht op rood stond. Ik zag dat er voor ons een vrouw met een fiets stond. Ik zag dat er naast ons een grote vrachtauto stond. Ik zag dat de vrouw die met haar fiets voor ons voor de baan voor rechtdoor stond. Zij stond vlak naast de cabine misschien nog wel iets ervoor. Ik zag dat het verkeerslicht op groen sprong en dat zowel de fietser als de vrachtwagen opreden. Ik zag dat de fietser rechtdoor wilde gaan. Ik zag dat de vrachtwagen rechtsaf ging. Ik zag dat de fietser probeerde de vrachtwagen te ontwijken. Ik zag dat dit haar niet lukte. Ze kon een aanrijding niet meer voorkomen.
Het proces-verbaal d.d. 14 september 2009, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 2]
Ik stond als derde voertuig in de rij te wachten; voor mij stond een personenauto en daarvoor als eerste in de rij een vrachtauto. Ik zag dat aan de rechterzijde, naast de vrachtauto, meerdere fietsers stonden te wachten voor het rode verkeerslicht. Het was die ochtend erg druk met fietsers. Op het moment dat het verkeerslicht van onze zijde groen licht gaf zag ik dat de vrachtauto meteen in beweging kwam, dat hij optrok. Ik zag dat de vrachtauto enigszins rechtdoor reed, dus hoog opreed. En vervolgens de bocht naar rechts inzette; dit alles in een vloeiende beweging. Op het moment dat de vrachtauto de bocht naar rechts instuurde, de trekker net op de Ketwich Verschuurlaan (de rechtbank leest: Van Ketwich Verschuurlaan) reed en de aanhanger zich in de bocht bevond, kreeg ik het slachtoffer voor het eerst in het oog. Ik zag dat de vrouw zich vlak voor de wielen van de aanhanger bevond. Op het moment dat ik haar zag kwam de vrouw ten val en belandde met haar fiets voor de wielen van de aanhanger. Ik zag dat de vrouw uit alle macht probeerde onder de aanhanger uit te komen. Het volgende moment zag ik dat de aanhanger met het voorste wiel over de vrouw heen reed.
Het proces-verbaal d.d. 2 september 2009, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 3]
Ik zag dat deze vrachtauto als eerste voertuig in de rij stond te wachten en naast de vrachtauto stond de vrouw met de fiets. Ik zag dat deze vrouw op de fiets rechts van deze vrachtauto stilstond. Ik zag dat de vrachtauto optrok en dat de vrouw op haar fiets stapte en wegreed. Ik zag dat de vrachtauto de bocht naar rechts nam over de Van Ketwich Verschuurlaan gaande in de richting van de Hereweg. Ik zag dat de vrouw op de fiets rechtdoor ging in mijn richting. Ik zag dat de vrouw op de fiets naar de vrachtwagenchauffeur begon te zwaaien/gebaren. Ik zag dat de vrachtauto deze fiets aanreed met de voorzijde van de vrachtauto. Ik zag dat de vrachtauto gewoon doorreed.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 september 2009, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven,
dat [getuige 4], zijnde de schoonzoon van het slachtoffer, en [getuige 5], zijnde de vriendin van het slachtoffer, het stoffelijk overschot van de vrouw waarmee zij werden geconfronteerd herkenden als [slachtoffer].
Het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse nummer 02.09.2009.08.40.2169,
d.d. 6 november 2009, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Onder 1.4 "Conclusie"
Dat het ongeval niet is te wijten aan een technisch gebrek, doch dat de oorzaak moet worden gezocht in een rij- c.q. beoordelingsfout van de bestuurder van de voertuigcombinatie (trekker-oplegger);
Onder 4.1.1. "Uitzicht"
Dat het voertuig (voorzien van vier rechter - goed afgestelde en schone - buitenspiegels waaronder een trottoir spiegel, een breedte spiegel en een dobli (dodehoek) spiegel) voldeed aan de wettelijke eisen met betrekking tot het spiegelzicht. Dat zich in de cabine tevens een dode hoek camerasysteem bevond dat, zonder verdere handeling, actief werd nadat de trekker op het contact werd gezet. Dat de rood kleurige fietsstrook (op de plaats van het ongeval) rechts naast de combinatie zonder onderbreking over een grotere afstand goed te overzien was en dat het gebied rechts voor en voor de trekker waarneembaar was op het beeldscherm van het camerasysteem.
Onder 4.1.2 "Werking aangetroffen camerasysteem"
Dat het camerasysteem actief bleef tot dat een snelheid werd bereikt van circa 35 km/h
en dat uit een reconstructie van het ongeval is gebleken dat de fietser onmiddellijk voor de botsing zichtbaar moet zijn geweest op het beeldscherm van het camerasysteem en tevens in de trottoirspiegel.
Onder 4.1.6 "lijkschouw"
Dat bij deze schouw is gebleken dat het slachtoffer als gevolg van in- en uitwendig letsel was overleden en dat dit letsel was te herleiden als gevolg van het ongeval.
Bij het vaststellen van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 komt het aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. In dat kader overweegt de rechtbank dat verdachte een ervaren, professionele vrachtwagenchauffeur is, die bekend mag worden verondersteld met de zichtvelden vanuit de cabine. Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen is gebleken dat de vrachtwagen voldeed aan de wettelijke eisen met betrekking tot het spiegelzicht en dat zich tevens in de cabine een dode hoek camera bevond, die samen met de spiegels een volledig zicht boden op de rechterzijde en de (rechter)voorzijde van de vrachtwagen. Verdachte heeft, ondanks dat hij een behoorlijke tijd voor het rode verkeerslicht heeft stilgestaan, verklaard, dat hij zich niet kan herinneren in die periode fietsers aan de rechterzijde van de vrachtwagen te hebben gezien, terwijl de rechtbank uit voornoemde bewijsmiddelen afleidt dat zich vlak voor het ongeval in ieder geval drie fietsers rechts van de vrachtwagen hebben bevonden, te weten, [getuige 1], [betrokkene 1] en het latere slachtoffer. Blijkens de bewijsmiddelen had verdachte al deze fietsers in zijn spiegels kunnen zien of in elk geval kunnen zien aankomen. Door de fietsers niet op te merken, heeft verdachte zich zeer onoplettend gedragen. Dit klemt temeer nu hij in een zeer grote vrachtwagen reed en hij een bocht naar rechts wilde maken. Gelet op de gevaren die dit in drukke verkeerssituaties met zich brengt had verdachte juist extra oplettend moeten zijn. Toen het verkeerslicht op groen sprong is verdachte met de vrachtwagen gaan rijden en is rechtsaf geslagen, zonder [slachtoffer], die vanuit dezelfde richting als de vrachtwagen rechtdoor wilde gaan, daarbij voorrang te verlenen, hetgeen heeft geleid tot een ongeval waardoor het slachtoffer is overleden.
De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat verdachte, wetende dat hij zich in een drukke verkeerssituatie bevond met veel fietsers, rechtsaf is geslagen, terwijl hij daaraan voorafgaand geen of een onjuist gebruik heeft gemaakt van de spiegels en het camerasysteem, immers hij heeft het slachtoffer dat vanuit zijn positie zichtbaar moet zijn geweest over het hoofd gezien. De rechtbank beoordeelt dit handelen van verdachte als zeer onvoorzichtig en onoplettend als bedoeld in artikel 6 WVW 1994.
Het verweer van de raadsvrouw dat zowel het raadplegen van de spiegels als het camerascherm te veel tijd in beslag zou nemen verwerpt de rechtbank. Verdachte heeft immers zelf verklaard dat hij geruime tijd heeft stilgestaan voordat hij met de vrachtwagen is opgetrokken, zodat hij voldoende tijd moet hebben gehad om beide systemen te raadplegen.
De rechtbank verwerpt eveneens het verweer van de raadsvrouw dat verdachte niet is opgeleid om te werken met een dergelijk camerasysteem. Het werken met het, automatisch inschakelende, systeem betekent slechts het raadplegen van het camerascherm dat een zeer duidelijk beeld geeft van de situatie rechtsvoor en voor de vrachtwagen1. Het verweer van de raadsvrouw dat de reconstructie van het ongeval niet representatief is geweest, wordt eveneens door de rechtbank verworpen. Uit de stukken blijkt dat de proefpersoon in zijn geheel met fiets op het camerascherm waarneembaar is2, zodat ook een kortere persoon op die locatie waarneembaar moet zijn geweest.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 september 2009 in de gemeente Groningen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met oplegger), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend met genoemde trekker met oplegger, welke trekker met oplegger was voorzien van vier rechter buitenspiegels en een camerasysteem waardoor voor verdachte hetgeen zich afspeelde aan de rechterzijde naast of direct voor zijn motorrijtuig waarneembaar was, op de kruising van de Vestdijklaan en de Van Ketwich Verschuurlaan en de Van Lenneplaan, gezien vanuit de rijrichting van verdachte, naar rechts af te slaan en daarbij zich er niet van heeft vergewist (door middel van zijn rechter buitenspiegels en zijn camerasysteem) dat er zich geen verkeer aan de rechterzijde naast of direct voor zijn motorrijtuig bevond, en een zich (rechts) naast of (rechts) voor verdachte bevindende fietsster niet voor te laten gaan en geen vrije doorgang te verlenen, tengevolge waarvan een botsing en aan- en overrijding is ontstaan tussen het door verdachte bestuurde motorrijtuig en die fietsster en haar fiets,
waardoor een ander genaamd [slachtoffer] werd gedood.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert het volgende strafbare feit op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander is gedood.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafoplegging
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot:
- een werkstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis;
- een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft - gelet op haar standpunt ten aanzien van de bewijsvraag - primair gepleit voor vrijspraak van de gehele tenlastelegging en subsidiair voor de oplegging van een geheel voorwaardelijke straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het aangaande zijn persoon opgemaakte reclasseringsrapport, het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister, alsmede met de vordering van de officier van justitie.
Taakstraf en ontzegging van de rijbevoegdheid
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een taakstraf moet worden opgelegd, bestaande uit een werkstraf en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de omvang hiervan in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte, die als beroepvrachtwagenchauffeur goed op de hoogte is van de zichtvelden vanuit de cabine en de beschikking had over spiegels en een camerasysteem en ervan op de hoogte was dat hij zich in een drukke verkeerssituatie bevond, heeft een onaanvaardbaar risico genomen door met de zware vrachtauto rechtsaf te slaan, terwijl hij zich er niet eerst dan wel onvoldoende van heeft vergewist dat de weg naar rechts vrij was. De aanrijding die daarop ontstond heeft geleid tot de dood van mevrouw [slachtoffer]. Verdachte heeft hierdoor een onbeschrijflijk leed veroorzaakt bij de nabestaanden van het slachtoffer, zoals ook is gebleken uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de dochter van het slachtoffer, [betrokkene 2].
De rechtbank rekent verdachte het feit zwaar aan, temeer daar hij als beroepschauffeur op de hoogte is van de risico's van het rijden met vrachtwagens.
De rechtbank is gelet hierop, alsmede op de oriëntatiepunten die de rechterlijke macht hanteert bij de bestraffing van feiten als deze, van oordeel dat de eis van de officier van justitie tot oplegging van een werkstraf van 150 uren en slechts een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit.
De rechtbank zal overgaan tot de oplegging van een hogere werkstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor langere duur.
De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met de omstandigheden dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 12 januari 2010 niet eerder voor het plegen van strafbare feiten veroordeeld.
Verder is ter terechtzitting gebleken, dat verdachte diep is getroffen door hetgeen hij heeft aangericht en dat hij daarvan nog lange tijd de psychisch nadelige gevolgen zal ondervinden. De rechtbank zal gelet hierop een deel van de ontzegging van de rijbevoegdheid voorwaardelijk opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart het primair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 240 uren, met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
De werkstraf moet zijn voltooid binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. De veroordeelde zal zich met betrekking tot de werkstraf gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland.
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren.
Bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot 1 jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op 2 jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. E.W. van Weringh, voorzitter, L.M.E. Kiezebrink en F.J. Agema, in tegenwoordigheid van W. Brandsma, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 april 2010.
1 Zie foto nummer 43 van het fotoblad behorende bij voornoemd proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse d.d. 6 november 2009.
2 Zie foto nummer 42 van het hiervoor genoemde fotoblad.