ECLI:NL:RBGRO:2010:BM3904

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
27 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
117381 / FA RK 10-791
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D.A. Flinterman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van een ongeboren vrucht en voorlopige ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 27 april 2010 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de man, die vervangende toestemming vroeg tot erkenning van zijn ongeboren kind. De man en de vrouw hadden van februari 2007 tot september 2009 een affectieve relatie, die inmiddels was beëindigd. De vrouw, die op dat moment zwanger was, wenste het kind na de geboorte ter adoptie af te staan en was van mening dat de man, als verwekker, niet in staat was om het kind een stabiele opvoeding te bieden. De rechtbank heeft de partijen, bijgestaan door hun advocaten, gehoord tijdens een zitting op 15 april 2010. De bijzondere curator en de Raad voor de Kinderbescherming waren ook aanwezig. De rechtbank oordeelde dat de vrouw onvoldoende had aangetoond dat de erkenning door de man de belangen van het kind of haar eigen belangen zou schaden. De rechtbank wees het verzoek van de man tot vervangende toestemming toe, met de overweging dat erkenning in principe in het belang van het kind is. Daarnaast stelde de rechtbank het ongeboren kind voorlopig onder toezicht voor de duur van drie maanden, om ervoor te zorgen dat er begeleiding zou zijn bij de ingrijpende keuzes die de ouders moesten maken. De rechtbank verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad en compenseerde de proceskosten, zodat elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknr.: 117381/FA RK 10-791
beschikking d.d. 27 april 2010
in de zaak van:
[de man],
wonende te [adres],
verzoeker,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. C.E.M. Nooteboom-Lock,
en
[de vrouw],
wonende te [adres],
verweerster,
hierna te noemen de vrouw.
advocaat mr. H.C.D. Bos
PROCESVERLOOP
De man heeft op 31 maart 2010 bij deze rechtbank een verzoekschrift ingediend, waarin hij vraagt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, vervangende toestemming tot erkenning ex artikel 1:204 lid 3 BW te verlenen, ten aanzien van het nog ongeboren kind van partijen, kosten rechtens.
De vrouw heeft een verweerschrift ingediend, waarin zij primair verzoekt het verzoek van de man af te wijzen en subsidiair, indien het verzoek van de man wordt toegewezen, het verzoek met betrekking tot de uitvoerbaar bij voorraadverklaring af te wijzen.
De rechtbank heeft partijen, bijgestaan door hun raadslieden, gehoord ter zitting met gesloten deuren van 15 april 2010.
Tevens was de heer J. Scholte Aalbes aanwezig namens de Raad voor de Kinderbescherming, regio Groningen en Drenthe, locatie Groningen (hierna de Raad), alsmede mr. M. R. Holthinrichs, de bijzondere curator.
RECHTSOVERWEGINGEN
Vaststaande feiten.
- partijen hebben van februari 2007 tot september 2009 een affectieve relatie gehad, welke relatie inmiddels is verbroken;
- de man is de verwekker van het nog ongeboren kind;
- bij beschikking van 1 april 2010 van deze rechtbank is mr. M.R. Holthinrichs, advocaat te Groningen, benoemd tot bijzondere curator over het nog ongeboren kind van partijen.
- de Raad heeft ter zitting verzocht een voorlopige voogdij dan wel een voorlopige ondertoezichtstelling over het nog ongeboren kind uit te spreken.
Beoordeling
Op grond van artikel 1: 204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de toestemming van de moeder, wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, op verzoek van de man die het kind wil erkennen, door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, indiening de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zou schaden, en de man de verwekker is van het kind.
In de procedure tot het verkrijgen van vervangende toestemming komt het aan op een afweging van de belangen van betrokkenen, waarbij tot uitgangspunt dient te worden genomen dat zowel het kind als de verwekker aanspraak er op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Daarbij moet worden onderzocht of door de erkenning de belangen van het kind of die van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind geschaad zouden worden als de toestemming van de moeder vervangen zou worden door die van de rechter. Van schade aan de belangen van het kind is slechts sprake indien er tengevolge van de erkenning voor het kind reële risico's zijn dat het wordt belemmerd in een evenwichtige ontwikkeling.
Vaststaat dat partijen van februari 2007 tot september 2009 een relatie hebben gehad. In februari 2010, dus na de verbreking van de relatie, bleek dat de vrouw op dat moment 26 weken zwanger was. Het staat vast dat de man de verwekker is van het -in dit geval geval nog ongeboren- kind.
De vrouw is van mening dat in dit stadium van haar leven -zij woont op kamers, studeert geneeskunde en heeft behalve studiefinanciering geen eigen inkomen- het verzorgen en opvoeden van een kind geen optie is en zij wenst het kind na de geboorte ter adoptie af te staan. Zij is van mening dat dit het meest in het belang van het kind is.
Zij wil niet dat de man het kind erkent, omdat hij in dat geval de adoptie kan tegenhouden.
Ook is zij van mening dat de man, gelet op zijn wens het kind zelf op te voeden, niet in staat is om het een stabiele en veilige opvoeding te bieden, waardoor naar haar mening sprake is van een reëel risico dat het kind belemmerd zal worden in een evenwichtige ontwikkeling.
De man op zijn beurt heeft gesteld dat het kind wat hem betreft zeer gewenst is en dat hij het niet eens met een afstand ter adoptie. Als de vrouw het kind niet zelf wil of kan opvoeden wenst hij zelf de verzorging en opvoeding van het kind op zich te nemen. Daarom is het van groot belang dat nog voor de geboorte van het kind door middel van de erkenning de feitelijke en juridische situatie met elkaar in overeenstemming worden gebracht.
Hij heeft -in tegenstelling tot wat de vrouw stelt- voldoende mogelijkheden om het kind op verantwoorde wijze op te voeden. Hij heeft zijn HBO-opleiding voltooid en heeft een vaste baan. Hij leidt een stabiel leven. Ook voor zijn verstandelijke gehandicapte jongere broer betekent hij vanaf diens geboorte een stabiele factor.
De bijzondere curator is van mening dat erkenning in principe altijd in het belang van het kind is. In dit specifieke geval, waarin het kind nog niet is geboren, is het thans echter moeilijk te beoordelen of erkenning in het belang van het kind zal zijn, omdat de erkenning bepaalde gevolgen zal hebben, die nu nog niet te overzien zijn.
De bijzondere curator verzoekt de rechtbank met het oog hierop de Raad voor de Kinderbescherming een spoedonderzoek in te laten stellen.
De Raad brengt ten aanzien van het verzoek van de man tot erkenning naar voren, dat een kind het recht heeft zijn achtergrond te kennen. De Raad acht het echter, gelet op de situatie belangrijk, dat bureau jeugdzorg nu al bemoeienis met de zaak krijgt, omdat er na de geboorte van het kind ingrijpende keuzes moeten worden gemaakt.
Met het oog daarop verzoekt de Raad om een voorlopige voogdij dan wel om voorlopige ondertoezichtstelling van het ongeboren kind.
De rechtbank overweegt op grond van het bovenstaande het volgende.
De vrouw is op dit moment nog zwanger en wenst, zoals het er nu naar uitziet, het kind na de geboorte af te staan, of als de man vervangende toestemming tot erkenning verkrijgt, het kind desnoods zelf op te voeden. Behalve dat deze zwangerschap spanningen en levensvragen met zich mee brengt voor de vrouw en dat zij kennelijk emotionele bezwaren heeft tegen erkenning door de man, heeft zij daarnaast naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gesteld waaruit blijkt dat door de erkenning van de minderjarige door de man de belangen van het kind of die van de moeder bij een ongestoorde verhouding geschaad zal worden. Dat het krijgen van een kind in deze levensfase van haar leven niet past en dat zij meent dat het kind bij een adoptief gezin een betere toekomst tegemoet gaat, is daarbij van ondergeschikt belang.
Daarnaast heeft de vrouw naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat haar emotionele weerstand tegen de erkenning belangrijke negatieve gevolgen voor het kind zal hebben en dat er daardoor sprake is van een reëel risico dat het kind daardoor belemmerd zal worden in een evenwichtige sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling.
Aangezien de erkenning kan geschieden vóór de geboorte van het kind, waardoor er vanaf de geboorte familierechtelijke betrekkingen tussen de erkenner en het kind bestaan, is de rechtbank van oordeel dat ook de vervangende toestemming voor de geboorte van het kind kan worden gegeven.
Gelet op het bovenstaande zal het verzoek van de man tot vervangende toestemming worden toegewezen.
Ten aanzien van het verzoek van de Raad om een voorlopige voogdij dan wel een voorlopige ondertoezichtstelling uit te spreken oordeelt de rechtbank als volgt.
Nu het verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning van de man zal worden toegewezen, is het te verwachten dat zowel de vrouw als de man voor gecompliceerde en ingrijpende keuzes zullen worden gesteld die van grote invloed op de toekomst van het ongeboren kind zullen zijn. Hoewel beide partijen contacten met de FIOM hebben, acht de rechtbank begeleiding daarbij door enkel de FIOM onvoldoende. De rechtbank acht het van belang dat een objectieve instantie wordt ingeschakeld om partijen te begeleiden bij het maken van keuzes, die het meest in het belang van het nog ongeboren kind zijn.
Alhoewel in het geval van een afstandsbaby de Raad voor de Kinderbescherming altijd verzoekt om de voorlopige voogdijmaatregel, is de rechtbank van oordeel dat in de onderhavige situatie de voorlopige ondertoezichtstelling de aangewezen maatregel is. Ten eerste is in de rechtspraak geaccepteerd dat de ongeboren vrucht, waarvan een vrouw zwanger is, onder toezicht kan worden gesteld. In de tweede plaats is er sprake van twee volwassen mensen die mogelijke de ouderlijke verantwoordelijkheid voor hun ongeboren kind op zich wensen te nemen.
Gelet op de complexiteit van de zaak en de vergevorderde zwangerschap van de vrouw is de kinderrechter van oordeel dat het dringend en onverwijld noodzakelijk is het nog ongeboren kind voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden.
De rechtbank zal het verzoek van de man om deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren toewijzen, nu de man belang heeft bij toewijzing van dit verzoek. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval het belang van de man prevaleert boven het belang van de vrouw tot afwijzing van het verzoek van de man. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw op dit punt dan ook afwijzen.
Partijen hebben een relatie gehad. De rechtbank zal daarom de proceskosten compenseren, zoals hieronder volgt.
BESLISSING
verleent de man vervangende toestemming tot erkenning van de ongeboren vrucht, waarvan [de vrouw], geboren [in 1988] in de gemeente [***] zwanger is;
stelt de nog ongeboren minderjarige met ingang van heden, voorlopig onder toezicht voor de duur van drie maanden, en draagt de ondertoezichtstelling op aan het bureau jeugdzorg Groningen (bjz) te Groningen p/a postbus 1203;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
compenseert de proceskosten aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.A. Flinterman en uitgesproken door deze ter openbare terechtzitting van 27 april 2010 in tegenwoordigheid van A.F. de Vries, de griffier.
De griffier deelt mede, dat partijen tegen deze beschikking, voor zover hierin een eindbeslissing is opgenomen, in hoger beroep kunnen gaan bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Dit beroep dient door partijen te worden ingesteld binnen drie maanden na de datum van de uitspraak. Deze datum staat in de beschikking vermeld.
Voor de partij, die in deze procedure niet is verschenen, vangt de termijn van drie maanden aan na de betekening van deze beschikking aan hem/haar in persoon dan wel op het moment, waarop deze beschikking aan hem/haar op andere wijze is bekend geworden.
Het beroep moet namens een partij worden ingesteld door een advocaat. Als u in aanmerking wilt komen voor door de overheid (gedeeltelijk) gefinancierde rechtsbijstand, dan kan uw advocaat daartoe namens u een verzoek indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Uw advocaat kan u daarover nader informeren.