ECLI:NL:RBGRO:2010:BM3926

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
27 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
104385 / FA RK 08-2062
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om eenhoofdig gezag over minderjarige na beëindiging van de relatie tussen ouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 27 april 2010 uitspraak gedaan in een verzoek van de vader om alleen het gezag over zijn minderjarige kind te verkrijgen. De vader, die nooit gezamenlijk gezag met de moeder heeft uitgeoefend, verzocht de rechtbank om hem het eenhoofdig gezag toe te kennen, waarbij hij ook het hoofdverblijf van het kind bij de stiefvader wilde laten continueren. De moeder, die het gezag over het kind heeft, was niet verschenen op de zitting, ondanks dat zij behoorlijk was opgeroepen. De rechtbank heeft in haar overwegingen het belang van het kind vooropgesteld en gekeken naar de stabiliteit en veiligheid die de huidige woonsituatie bij de stiefvader biedt. De rechtbank heeft daarbij het advies van de Raad voor de Kinderbescherming in overweging genomen, maar heeft uiteindelijk besloten dat het in het belang van het kind is dat de vader alleen het gezag krijgt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder in het verleden impulsief heeft gehandeld en geen stabiel opvoedingsklimaat heeft geboden, wat heeft geleid tot onrust en angst bij het kind. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de moeder niet in staat is om een veilige en stabiele omgeving te bieden, en dat het in het belang van het kind is dat hij bij de stiefvader blijft wonen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij het Gerechtshof te Leeuwarden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknr.: 104385 / FA RK 08-2062
beschikking d.d. 27 april 2010
in de zaak van:
[de man],
wonende te [adres],
verzoeker,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. L.G. Mellens-Schrage,
en
[de vrouw],
geheim adres,
verweerster,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. S.H.M. Branger;
belanghebbende:
[naam stiefvader],
stiefvader,
wonende te [adres].
PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 30 juni 2009 een (tussen)beschikking gegeven.
Ter griffie is op 23 december 2009 een brief ontvangen van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) met als bijlage het rapport van de Raad d.d. 22 december 2009.
Ter griffie is op 7 januari 2010 een brief met bijlage van de Raad ontvangen.
Ter griffie is op 4 februari 2010 een brief met bijlage van mr. L.G. Mellens ontvangen.
De man heeft op 25 februari 2010 een aanvullend verzoek ingediend, waarin hij verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat het hoofdverblijf van het minderjarige kind van partijen [de minderjarige] bij [stiefvader] zal zijn, althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie vermoge te behagen; en te bepalen dat de man wordt belast met het eenzijdig ouderlijk gezag over [de minderjarige], althans te bepalen dat de man wordt belast met het gezamenlijk ouderlijk gezag over [de minderjarige], althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie vermoge te behagen.
Ter griffie is op 23 maart 2010 een brief met bijlagen van mr. Mellens ontvangen.
Ter griffie is op 8 april 2010 een brief ontvangen van [de vrouw]
Ter griffie is op 8 april 2010 een faxbericht ontvangen van mr. S.H.M. Branger.
De rechtbank heeft de zaak verder behandeld ter zitting met gesloten deuren van 8 april 2010. Daarbij zijn de man en zijn advocaat, alsmede de heer R.C.M. Wouters namens de Raad, [stiefvader] en mevrouw A. Ritsema namens Bureau jeugdzorg (Bjz) verschenen en gehoord.
De vrouw en haar advocaat zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
RECHTSOVERWEGINGEN
De rechtbank neemt hier over hetgeen is overwogen en beslist in haar beschikking van
30 juni 2009. In deze beschikking zijn de beslissingen met betrekking tot het gezag en hoofdverblijf omtrent het minderjarige kind van partijen:
[de minderjarige], geboren [in 2000] te [***], erkend door de man;
aangehouden en is een raadsonderzoek verzocht.
Beoordeling
Ingevolge artikel 253c, eerste lid van het Burgerlijk wetboek kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten.
De man, zijnde een tot het gezag bevoegde vader die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, heeft in deze primair verzocht te bepalen dat hij met het eenzijdig ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt belast.
Een dergelijk verzoek wordt ingevolge het derde lid slechts ingewilligd, indien de rechtbank dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad waaruit [de minderjarige] op [in 2000] is geboren. De man heeft [de minderjarige] erkend en de vrouw heeft het gezag over het kind. Na het beëindigen van de relatie tussen partijen heeft de vrouw aanvankelijk [de minderjarige] alleen verzorgd en opgevoed. Na enige tijd is zij gaan samenwonen met de [stiefvader], uit welke relatie twee thans nog minderjarige kinderen zijn geboren. Na beëindiging van de relatie met de [stiefvader] is de vrouw op 9 februari 2007 met [de minderjarige] en zijn twee halfzusjes bij een nieuwe partner ingetrokken, welke relatie in juni 2008 is beëindigd.
Inmiddels bijna twee jaar geleden zijn de drie minderjarige kinderen, waaronder [de minderjarige], door tussenkomst van de Raad van de Kinderbescherming middels een voorlopige ondertoezichtstelling bij de [stiefvader] geplaatst. [de minderjarige] is sedert die tijd bij de [stiefvader] woonachtig. [de minderjarige] staat sedert 5 november 2008 onder toezicht van Bureau jeugdzorg.
De vrouw is van mening dat het primaire verzoek van de man dient te worden afgewezen. Zij heeft naar voren gebracht dat [de minderjarige] nooit bij zijn vader heeft gewoond en het ook thans geen optie is dat hij daar gaat wonen. [de minderjarige] heeft vanaf zijn geboorte tot de zomer 2008 bij haar gewoond en alleen een omgangsregeling met de man gehad.
Aanvankelijk, in haar verweerschrift, geeft de vrouw daarbij aan dat zij zich niet verzet tegen gezamenlijk ouderlijk gezag en geeft zij voorts aan dat [de minderjarige] het meest gebaat is bij voortzetting van zijn leefsituatie bij de [stiefvader]. Nadien, in haar brief van 6 april 2010, geeft de vrouw aan dat zij wil dat [de minderjarige] weer bij haar komt wonen en zij ook het gezag niet wil delen met de man.
De man wenst één ouder gezag omdat de communicatie tussen partijen zeer te wensen over laat. Zijn verzoek hangt voorts samen met zijn wens dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de [stiefvader] wordt gecontinueerd en hij van de gezinsvoogd heeft gehoord dat de vrouw wil dat [de minderjarige] weer bij haar komt wonen.
Stiefvader geeft aan dat de moeder van [de minderjarige] haar eigen belang voorop stelt. Hij vindt het van belang dat [de minderjarige] rust en veiligheid ervaart en hij is van mening dat hij die rust en veiligheid het beste kan bieden. Stiefvader heeft bij de Raad aangegeven dat hij graag het gezag over [de minderjarige] zou willen invullen, bij voorkeur samen met de vader van [de minderjarige]. Het voordeel daarvan zou zijn dat moeder stopt met trekken en manipuleren. Hij acht het in het belang van [de minderjarige] dat moeder niets meer over hem te zeggen heeft omdat [de minderjarige] daar veiligheid aan kan ontlenen.
Uit het Raadsonderzoek blijkt dat uit onderzoek bij Lentis is gebleken dat bij [de minderjarige] sprake is van emotionele problematiek en een ambivalente hechting aan zijn moeder. Lentis vindt het van belang dat zijn gevoel van basisveiligheid wordt hersteld. Daarbij wordt aangegeven dat zo weinig mogelijk verandering en zekerheid over zijn huidige verblijfplaats daarbij belangrijke hulpmiddelen zijn.
[de minderjarige] heeft bij de Raad aangegeven dat hij graag bij zijn stiefvader wil blijven wonen. Voorts geeft hij aan dat hij zijn moeder voorlopig niet wil zien, hij weet dat zijn moeder hem uit het gezin wil halen en bang is dat zij hem meeneemt. Ook geeft hij aan dat hij zijn vader regelmatig ziet.
De rechtbank acht het, anders dan de Raad, op grond van het vooroverwogene en alle belangen in aanmerking nemend het meest in het belang van [de minderjarige] dat de man alleen het gezag krijgt over [de minderjarige] nu de man, samen met de stiefvader, een belangrijke stabiele factor voor [de minderjarige] vormt.
Moeder heeft in het verleden meermalen impulsief gehandeld, als het gaat om partnerkeuzes en (voor de kinderen plotselinge) veranderingen in de woonsituatie. Zij heeft [de minderjarige] geen stabiel opvoedingsklimaat geboden en biedt ook thans geen stabiliteit. Laatstelijk is het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing door deze rechtbank afgewezen omdat er overeenstemming was tussen de man, de vrouw en de stiefvader over de verblijfplaats van [de minderjarige] bij stiefvader. Direct nadien heeft de moeder vervolgens laten weten dat zij wil dat [de minderjarige] weer bij haar komt wonen. Dit onvoorspelbare gedrag van moeder zorgt voor veel onrust en angst bij [de minderjarige]. De angst van [de minderjarige] en overigens ook vanwege het feit dat de moeder zich niet aan een aantal afspraken heeft gehouden, heeft er toe geleid dat de omgangsregeling waarbij moeder [de minderjarige] eens per zes weken een uur ziet (tijdelijk) is stopgezet. [de minderjarige] ervaart weinig basisveiligheid, en zekerheid over zijn verblijfplaats is volgens Lentis een belangrijk hulpmiddel om zijn gevoel van basisveiligheid te herstellen. [de minderjarige] heeft veiligheid, rust en overzicht nodig. Naar het oordeel van de rechtbank is de ondertoezichtstelling met de voor [de minderjarige] jaarlijks terugkerende onzekerheden daarvoor onvoldoende. Temeer nu is gebleken dat moeder zich in deze onbetrouwbaar opstelt en ook recent in haar brief van 6 april 2010 aangeeft dat zij niet bereid is om met bureau jeugdzorg mee te werken. De rechtbank heeft daarbij mede in overweging genomen dat [de minderjarige] bij herhaling en ook tegenover verschillende personen aangeeft dat hij erg bang is voor zijn moeder. De gezinshulpverlener geeft dienaangaande aan dat de onzekerheid van [de minderjarige] of hij bij zijn stiefvader mag blijven bijna tastbaar is en [de minderjarige] daar steeds bevestiging voor vraagt. Het is daarbij niet uit te sluiten dat de angst van [de minderjarige] is te herleiden naar ernstige mishandelingen die bij moeder hebben plaatsgevonden.
Gezamenlijk gezag ligt naar het oordeel van de rechtbank om dezelfde redenen niet in de rede, terwijl voorts door de man onweersproken is gesteld dat de ouders op geen enkele wijze kunnen communiceren. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het eerder in de rede dat (op termijn) de stiefvader tezamen met de vader gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] wordt belast.
De rechtbank acht het voorts, eveneens om dezelfde redenen, in het belang van [de minderjarige] dat zijn hoofdverblijf wordt bepaald bij de [stiefvader], zijnde zijn stiefvader.
BESLISSING
bepaalt dat de man het eenhoofdig gezag uitoefent over het minderjarige kind van partijen
[de minderjarige], geboren [in 2000] te [***], erkend door de man;
bepaalt dat hoofdverblijf van voormelde minderjarige is bij [stiefvader];
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander en uitgesproken door deze ter openbare terechtzitting van 27 april 2010 in tegenwoordigheid van A. den Held als griffier.
De griffier deelt mede, dat partijen tegen deze beschikking, voor zover hierin een eindbeslissing is opgenomen, in hoger beroep kunnen gaan bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Dit beroep dient door partijen te worden ingesteld binnen drie maanden na de datum van de uitspraak. Deze datum staat in de beschikking vermeld.
Voor de partij, die in deze procedure niet is verschenen, vangt de termijn van drie maanden aan na de betekening van deze beschikking aan hem/haar in persoon dan wel op het moment, waarop deze beschikking aan hem/haar op andere wijze is bekend geworden.
Het beroep moet namens een partij worden ingesteld door een advocaat. Als u in aanmerking wilt komen voor door de overheid (gedeeltelijk) gefinancierde rechtsbijstand, dan kan uw advocaat daartoe namens u een verzoek indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Uw advocaat kan u daaromtrent nader informeren.