RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknr.: 116790 / JE RK 10-185
beschikking kinderrechter d.d. 27 april 2010
inzake het beroepschrift van
[de moeder],
wonende te [adres],
hierna te noemen de moeder,
[grootmoeder],
[grootvader],
beiden wonende te [adres],
hierna te noemen de grootouders,
verzoekers,
advocaat mr. R. Skála,
BUREAU JEUGDZORG GRONINGEN
gevestigd te 9701 BE Groningen, Waterloolaan 1,
hierna te noemen bjz,
ter zitting vertegenwoordigd door mevrouw B.S. Mulder,
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [adres],
hierna te noemen de vader.
Op 9 maart 2010 heeft mr. R. Skála, advocaat, een beroepschrift namens de moeder en de grootouders moederszijde van de minderjarige [de minderjarige], ingediend tegen de weigering van bjz te beslissen op het op 9 september 2009 door mr. Skála namens de moeder en de grootouders ingediende verzoekschrift tot netwerkplaatsing van [de minderjarige]. Op 23 maart 2010 is een fax met bijlagen van mr. Skála binnengekomen.
Op 24 maart 2010 heeft de kinderrechter de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn daarbij: de moeder, de grootouders, bijgestaan door hun advocaat en mevrouw B.S. Mulder, namens bjz.
Ter zitting heeft de advocaat pleitaantekeningen overgelegd. Mevrouw Mulder heeft brieven afkomstig van bjz, gedateerd 16 november 2009, respectievelijk 29 januari 2010, gericht aan de grootouders, respectievelijk de advocaat, overgelegd. De grootouders hebben door hen opgestelde aantekeningen overgelegd.
Vaststaande feiten:
- [de minderjarige] is geboren uit een relatie tussen de moeder en [de vader], voornoemd;
Beoordeling
Bij beschikking van deze rechtbank van 5 maart 2009 is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst voor een duur van drie maanden, welke beschikking is bekrachtigd bij beschikking van 18 maart 2009. Vervolgens is bij beschikking van deze rechtbank van 25 mei 2009 [de minderjarige] (definitief) onder toezicht gesteld en is er een (definitieve) machtiging uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verleend voor de duur van een jaar. Het hof heeft bij beschikking van 19 januari 2010 de beschikking van de rechtbank van 25 mei 2009 bekrachtigd.
Als algemeen uitgangspunt geldt dat een machtiging tot uithuisplaatsing is gebaseerd op een indicatiebesluit. Het indicatiebesluit bevat onder meer een advies wie de zorg kan of kunnen verlenen en in welke voorziening, soort voorziening of andere verblijfplaats de uithuisplaatsing zal worden geëffectueerd. De rechtbank heeft bij beschikking van
25 mei 2009 geen aanleiding gezien om het subsidiaire verzoek van moeder om te bepalen dat de machtiging uitsluitend wordt verleend voor een plaatsing bij de grootouders toe te wijzen.
Verzoekers hebben vervolgens bjz bij brief van 9 september 2009 verzocht [de minderjarige] in het kader van een netwerkplaatsing te plaatsen bij grootouders.
De kinderrechter begrijpt het verzoek van verzoekers aldus, dat wordt verzocht om de machtiging uithuisplaatsing gedeeltelijk in te trekken (artikel 263, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW)). In artikel 263, vierde lid, BW zijn artikel 259, eerste lid, tweede volzin, tweede, derde en vierde lid, alsmede artikel 260, vierde lid, van toepassing verklaard. Hieruit volgt dat bjz gehouden is als een bestuursorgaan op een dergelijk verzoek te beslissen.
Vast is komen te staan dat bjz niet heeft beslist op het verzoek. Het niet nemen van een beslissing wordt ingevolge artikel 260, vierde lid, BW gelijkgesteld met afwijzing van het verzoek.
Verzoekers kunnen zich daarmee niet verenigen. Zij hebben -voorzover hier van belang- naar voren gebracht dat een uithuisplaatsing dient te geschieden op een voor het kind zo min mogelijk belastende wijze. De minst belastende manier is plaatsing binnen het netwerk van de ouders. In casu bestaat die mogelijkheid ook. De grootouders zijn inmiddels geschikt bevonden door de Basegroep als pleegouders. Het ligt derhalve in de rede dat, nu [de minderjarige] moet worden overgeplaatst naar een nieuw pleeggezin, hij geplaatst wordt bij de grootouders. De grootouders zijn in staat om [de minderjarige] een stabiele woonomgeving te bieden.
De kinderrechter dient te beoordelen of het besluit zorgvuldig tot stand is gekomen. Bij het nemen van zijn beslissing is hij gehouden om het belang van het kind ten volle in aanmerking te nemen.
Ingevolge artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een besluit te berusten op een deugdelijke motivering. Ingevolge artikel 3:47, eerste lid Awb wordt de motivering vermeld bij de bekendmaking van het besluit.
Eerst ter zitting is door bjz een brief overgelegd waaruit blijkt op grond waarvan het verzoek van verzoekers is afgewezen. De ontvangst van deze brief wordt door de moeder en de grootouders ontkend.
Uit deze brief blijkt dat deze brief ziet op een weergave van een gesprek dat tussen bjz en de grootouders op 10 november 2009 heeft plaatsgevonden. Dat dit gesprek heeft plaatsgevonden, wordt door verzoekers niet ontkend. Tijdens dit gesprek is met de grootouders besproken waarom bjz van mening is dat op korte termijn een plaatsing bij de grootouders niet aan de orde kan zijn. Gelet op het feit dat de grootouders reeds mondeling bekend is gemaakt waarom bjz van mening is dat [de minderjarige] niet bij hen kan worden geplaatst, is de kinderrechter van oordeel dat het besluit waartegen beroep is ingesteld, ondanks schending van de motiveringsplicht en gelet op artikel 6:22 Awb, in stand kan worden gelaten.
Bjz heeft naar voren gebracht dat er veel zorgen zijn om [de minderjarige] en nader onderzoek door Accàre noodzakelijk wordt geacht. [de minderjarige] is in het pleeggezin geobserveerd en er heeft een diagnostisch gesprek plaatsgevonden. [de minderjarige] verblijft in een tijdelijk opvang pleeggezin en hij is, vanwege de ernst van zijn problematiek, nog niet in een ander pleeggezin geplaatst. De verwachting is, dat dat binnenkort zal gebeuren. De grootouders zijn daar vooralsnog niet voor in beeld. De grootouders zijn heel belangrijk voor [de minderjarige] maar niet in de hoedanigheid van pleegouders. De psycholoog die [de minderjarige] heeft onderzocht is erg van hem geschrokken. Zij is van mening dat nader psychiatrisch onderzoek is geïndiceerd. Tijdens dit onderzoek dient tevens aan de orde te komen de vraag of de gedragsproblemen van [de minderjarige] voortkomen uit traumatische ervaringen en een onveilige, verwaarlozende situatie of dat er sprake is van aangeboren problematiek. [de minderjarige] heeft baat bij rust en structuur. [de minderjarige] heeft veel meer dan andere kinderen een neutrale rustige vertrouwde en eenduidige benadering nodig waarbij voor hem onverwachte en onvoorspelbare emoties zoveel mogelijk worden vermeden. Bjz heeft daarbij voorts aangegeven dat de goedkeuring voor een pleegzorgplaatsing, geen garantie biedt dat de grootouders juist ook hun kleinkind die plek kunnen bieden. De problematiek van [de minderjarige] vraagt eerder een meer afstandelijke dan een heel betrokken benadering. Ook wordt het daarbij voor de grootouders als moeilijk geschat, om hun dochter, de moeder van [de minderjarige], bij wie zij ook betrokken zijn, een passende plaats te bieden in het grootbrengen van [de minderjarige].
Bjz is van mening dat er meer tijd nodig is om een meer volledig beeld van [de minderjarige] te krijgen en dat alle verschillende informatie naast elkaar moet worden gelegd om het plaatje compleet te krijgen. Om die reden kan [de minderjarige] op korte termijn niet bij de grootouders worden geplaatst en dient in de toekomst onderzocht te worden of een dergelijke plaatsing in het belang is van [de minderjarige].
De kinderrechter is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat er op dit moment geen aanleiding bestaat om het verzoek van verzoekers toe te wijzen. De keuze waar een minderjarige verblijft, is in beginsel een bevoegdheid die is neergelegd bij bjz. Bjz heeft voldoende deugdelijk gemotiveerd op grond waarvan op korte termijn een plaatsing bij de grootouders niet in het belang van [de minderjarige] wordt geacht.
[de minderjarige] wordt binnen enkele weken door een deskundige onderzocht. Het is in het belang van [de minderjarige] om de onderzoeksbevindingen af te wachten. Te meer daar door drs. M.J. Meijling, kinder- en jeugdpsycholoog niet wordt uitgesloten dat de (ernstige) gedragsproblemen van [de minderjarige] voortkomen uit traumatische ervaringen en een onveilige, verwaarlozende situatie. Als daar sprake van zou zijn, hebben ook zijn grootouders hem daar kennelijk niet tegen kunnen beschermen. Naar het oordeel van de kinderrechter dient aan de deskundige (tevens) de vraag te worden voorgelegd of een plaatsing bij de grootouders tot de mogelijkheden behoort en zo ja, onder welke voorwaarden.
Het vooroverwogene neemt niet weg dat de kinderrechter met de ouders van oordeel is dat door bjz onvoldoende voortvarend is gehandeld. [de minderjarige] is inmiddels meer dan een jaar uit huis geplaatst. De kinderrechter vermeent niet in te zien waarom [de minderjarige] niet eerder psychiatrisch is onderzocht. Te meer daar de kinderrechter ook ambtshalve bekend is met het feit dat de Raad reeds bij het verzoek om [de minderjarige] definitief onder toezicht te stellen en uit huis te plaatsen de wens daartoe heeft benoemd. De kinderrechter gaat er voorts van uit dat bjz de zorgen die verzoekers ten aanzien van het huidige pleeggezin ter zitting naar voren hebben gebracht, onderzoekt.
Deze beslissing is gegeven te Groningen door mr. M.P. den Hollander, kinderrechter, in tegenwoordigheid van H.M. Kamphuis-van der Veer, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 april 2010.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te Leeuwarden.