RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Zaak\rolnummer: 421404 \ CV EXPL 09-14200
Vonnis d.d. 21 april 2010
Q.,
wonende te [adres],
eiser, hierna Q. te noemen,
gemachtigde mr. J.H. Abelen, jurist bij FNV Bouw te Groningen,
de stichting Stichting Goa Infra,
gevestigd zaakdoende en kantoorhoudende te (9727 KB) Groningen,
Leonard Springerlaan 5 A,
gedaagde, hierna Goa te noemen,
gemachtigde [naam], directeur van Goa.
Naar aanleiding van het tussenvonnis van 27 januari 2010 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Vervolgens is opnieuw vonnis bepaald.
1.1 GOA maakt deel uit van de GOA Infra Groep. Dit is de verzamelnaam voor een aantal stichtingen, BV's en verenigingen die zich bezighouden met de werkgelegenheid, scholing, training en loopbaanontwikkeling in de Grond-, Wegen- en Waterbouw (infra) in Noord-Nederland. GOA heeft onder andere een aantal leerling-werknemers in dienst, die in het kader van een opleiding bij een deelnemend bedrijf zijn gedetacheerd.
1.2 Q. is in opleiding tot aankomend straatmaker. Hij heeft in het kader van deze beroepsbegeleidende leerweg (BBL) een beroepspraktijkovereenkomst (BPVO) gesloten met het Infra College en GOA. De door Q. gevolgde opleiding aankomend straatmaker duurt 2 jaar. De opleiding omvat een theoretisch en praktisch gedeelte. In de wintermaanden volgen de leerling-werknemers 10 weken lang "winterscholing" in een hal van het Infra College te Assen of Drachten. Dit houdt in dat de leerling-werknemers daar gedurende deze 10 weken 50 % van de tijd theorieonderwijs volgen en 50 % van de tijd invulling geven aan het practicumgedeelte.
1.3 Daarnaast dient de leerling-werknemer bij een bedrijf ervaring op te doen. Daarvoor is tussen Q. en GOA een arbeidsovereenkomst gesloten. Deze arbeidsovereenkomst is aangegaan met ingang van 23 oktober 2006 voor de duur van de door Q. te volgen opleiding. De arbeidsduur bedraagt gemiddeld 40 uur per week.
1.4 Op grond van artikel 8 van de arbeidsovereenkomst zijn op de verhouding tussen de werkgever en werknemer van toepassing de bepalingen uit de vigerende CAO voor de Bouwnijverheid. In artikel 59 a van die CAO wordt de beroepsopleiding voor bouwplaatswerknemers geregeld. Daarin is bepaald dat de leerling-werknemer recht heeft op scholing met behoud van loon.
"Artikel 59 a: De beroepsopleiding voor bouwplaatswerknemers
.........
4. Indien een jeugdige werknemer in dienst is van een dienstverband Infra dat een samenwerkingsovereenkomst heeft afgesloten met Fundeon en er worden tijdens de BBL 2 gedurende twee winterperioden van elk drie maanden basishandvaardigheden opgedaan in een werkplaatssituatie, dan is er sprake van deels werken op een GWW-werk door jeugdige werknemers en deels praktische opleiding in een door het samenwerkingsverband gecreëerde werkplaatssituatie.
Partijen verlenen onder nadere voorwaarden, opgenomen in bijlage 8, hiervoor ontheffing inzake toepassing van artikel 8 lid 1 en artikel 28 van deze CAO.
Voor jeugdige werknemers tot en met 20 jaar met wie een praktijk- en arbeidsovereenkomst, als bedoeld een voorgaande volzin, is aangegaan en voor wie ontheffing is verleend, geldt in dit geval gedurende de eerste 13 opleidingsweken van de BBL 2 de normale arbeidsuren per week, en het garantieloon als vermeld in tabel V van bijlage 7a.”
1.5 Q. heeft in de wintermaanden van 2006/2007, 2007/2008 en 2008/2009 de scholing gevolgd in het schoolgebouw van GOA te Assen en maakte voor de reis van en naar dit gebouw gebruik van de auto. Voor de reis van zijn woning naar de school heeft hij gebruik gemaakt van een auto. GOA heeft € 0,10 per kilometer vergoed conform het door haar gehanteerde Reglement medewerkers in opleiding.
1.6 In artikel 41 a van de CAO is de vergoeding van de kosten voor woon/werkverkeer geregeld:
“Artikel 41 a: Reiskostenvergoeding bouwplaatsmedewerkers
1. De werknemer die zowel binnen als buiten zijn woongemeente werkzaam is en dagelijks meer dan 15 km moet reizen om van zijn woning naar het werk en weer terug te komen, heeft recht op vergoeding van reiskosten. Het vervoer tussen woning en werk zal zoveel mogelijk als groepsvervoer plaatsvinden.
2. De werkgever is gerechtigd een vervoermiddel aan te wijzen mits dit in alle opzichten aan de door de wet gestelde eisen voldoet.
3. Kosten van reizen met een openbaar vervoermiddel worden in de laagste klasse vergoed.
4. Indien de werknemer naar het oordeel van de werkgever gebruik moet maken van een ander dan een openbaar vervoermiddel, zal hem hiervoor worden betaald:
voor het gebruik van een rijwiel (per dag) € 0,80
voor het gebruik van een rijwiel met hulpmotor (per kilometer) € 0,07
........
voor het gebruik van een auto (per kilometer): € 0,28.”
2.1 Q. stelt dat hem terzake van zijn reis van en naar zijn school een vergoeding van € 0,28 per kilometer toekomt en beroept zich daartoe op artikel 41 a van de CAO waarin de reiskostenvergoeding voor het woon/werkverkeer is geregeld.
2.2 Volgens Q. is het systeem van de CAO duidelijk; op grond van artikel 59 a heeft hij op de dagen dat scholing wordt genoten recht op doorbetaling van salaris c.a. waaronder ook een reiskostenvergoeding van zijn woning naar het scholingsgebouw vice versa.
3.1 GOA stelt dat er in de winterperiode geen sprake is van woon-werkverkeer als bedoeld in artikel 41 a CAO. De betreffende leerling-werknemers gaan dan immers naar school en niet naar een bouwplaats.
3.2 Weliswaar bepaalt artikel 59 a CAO dat betrekking heeft op de beroepsopleiding voor bouwplaatswerknemers dat de werkgever de bij hem in dienst zijnde leerling-werknemer voor de duur van de opleiding in de gelegenheid moet stellen tot het volgen van beroepsonderwijs met behoud van loon, maar dat artikel verplicht niet tot het betalen van een reiskostenvergoeding.
3.3 Hoewel de CAO niet de verplichting geeft om de reiskosten van de woning naar school te vergoeden heeft GOA namens de bij haar aangesloten bedrijven toch gemeend een vergoeding te betalen voor de reiskosten gedurende de schoolperioden op basis van openbaar vervoer en dit als zodanig vastgelegd in het reglement voor de leerling-werknemers. Uiteraard krijgen de leerling-werknemers in de periode dat zij niet naar school gaan, maar werkzaam zijn op de bouwwerkplaats een vergoeding voor het woon-werkverkeer conform artikel 41 a van de CAO.
Beoordeling van het geschil
4.1 Het geschil betreft de vraag of Q. op grond van de bepalingen van de CAO voor de Bouwnijverheid een vergoeding toekomt voor de reiskosten van en naar zijn school.
4.2 Als uitgangspunt heeft te gelden dat voor de uitleg van de bepalingen van de CAO in beginsel de bewoordingen daarvan en van de daarbij behorende schriftelijke toelichting, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst, van doorslaggevende betekenis zijn. Daarbij komt het niet aan op de bedoelingen van de partijen bij de CAO voor zover deze niet uit de cao-bepalingen en de toelichting kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de CAO en de toelichting zijn gesteld.
4.3 Uitleg in bovenvermelde tekstuele zin brengt de kantonrechter op grond van de navolgende overwegingen tot het oordeel dat Q. ter zake van zijn reiskosten van zijn woning naar school en terug geen recht heeft op een vergoeding van € 0,28 per kilometer.
4.4 Het hierboven aangehaalde artikel 41a van de CAO spreekt alleen over het vervoer tussen woning en werk. Dat onder werk tevens school moet worden begrepen blijkt niet uit dit artikel en valt evenmin op te maken uit andere bepalingen van de CAO of uit de toelichting.
4.5 In artikel 59 van de CAO wordt bepaald dat de leerling-werknemer die scholing volgt gedurende de scholingsuren recht heeft op behoud van loon, maar het artikel bepaalt niet dat hij daarnaast ook recht heeft op een vergoeding van de reiskosten van en naar de school. Er zijn in dit artikel ook geen aanwijzingen te vinden dat onder het begrip "loon" moet worden begrepen vergoeding voor de reiskosten van en naar school en dit blijkt ook niet uit andere bepalingen van de CAO of uit de toelichting. Integendeel, in de systematiek van de CAO worden loon en vergoedingen als reiskosten en als afzonderlijke en gescheiden begrippen behandeld. Daarbij wordt onder loon verstaan het loon van de functiegroep waartoe de functie behoort en waarin de werknemer is ingedeeld. Of de werknemer daarnaast een (reiskosten)vergoeding toekomt, is een geheel andere kwestie en afhankelijk van andere factoren. Er is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook geen enkele reden om aan te nemen dat onder loon ook een reiskostenvergoeding voor woon-schoolverkeer moet worden begrepen.
4.6 Nu de bedoeling van partijen bij de CAO slechts relevant is voor zover die blijkt uit de bepalingen van die CAO of de daarbij behorende toelichting en daarover niets is gebleken acht de kantonrechter het niet van belang of, zoals door Q. gesteld, het FNV en de werkgeversorganisatie Bouwend Nederland (waar GOA overigens geen lid van is), van mening zijn dat ook het woon/schoolverkeer moet worden vergoed als woon/werkverkeer.
4.7 Gezien het voorgaande zullen de vorderingen van Q. worden afgewezen. Hij, zal als in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
wijst af de vorderingen van Q.;
veroordeelt Q. in de kosten die tot aan de dag van deze uitspraak aan de zijde van GOA worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.R. van Baak-Klijnsma, kantonrechter, en op 21 april 2010 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.