RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Zaak\rolnummer: 465443 \ VV EXPL 10-80
R.,
wonende te Groningen,
eiseres, hierna R. te noemen,
gemachtigde mr. J.S. Mennega, jurist bij FNV Bondgenoten te Groningen,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Noordelijk Ondersteuningsbureau Bedrijfsdiensten BV,
gevestigd en kantoorhoudende te (9723 JC) Groningen, Stavangerweg 41 -31,
gedaagde, hierna NOB te noemen,
gemachtigde mr. J. Dijkema, fiscaal jurist van NOB.
Op de in de inleidende dagvaarding genoemde gronden heeft R. (zakelijk weergegeven) gevorderd dat NOB, bij wijze van voorlopige voorziening, wordt veroordeeld:
a. tot tewerkstelling van R. in haar functie van schoonmaakster op de gebruikelijke voorwaarden (derhalve op de objecten Pathé en Mustsee) binnen drie dagen na dagtekening van dit vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat NOB na betekening van het vonnis in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen;
b. in de kosten van dit geding.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 juli 2010. Partijen (NOB vertegenwoordigd door [naam]) en hun gemachtigden zijn ter zitting verschenen, waar zij hun wederzijdse standpunten (nader) uiteen hebben gezet. Van het verhandelde is door de griffier aantekening gehouden.
De uitspraak is bepaald op heden.
1.1 R. is sinds 26 augustus 2003 bij (de rechtsvoorganger van) NOB in dienst in de functie van schoonmaakster, laatstelijk tegen een salaris van € 10,30 per uur bij een wekelijkse arbeidsduur van 16 uur. Het salaris bedraagt € 716,88 bruto per maand. Op de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst is de CAO voor het Schoonmaak- en glazenwassersbedrijf (hierna: de CAO) van toepassing.
1.2 Sinds haar indiensttreding is R. door NOB ingezet in de bioscopen Pathé (5 dagen per week van 07:30 uur tot 09:30 uur) en Mustsee (3 dagen per week van 10:00 uur tot 12:00 uur). Daarnaast is zij, niet via NOB maar via Schoonmaakbedrijf Nivo Noord, van 15:30 uur tot 16:30 uur werkzaam bij het Alfa College.
1.3 Op 29 maart 2010 heeft NOB R. meegedeeld dat het schoonmaakcontract door Pathé is opgezegd en dat de arbeidsovereenkomst daarom zou eindigen met ingang van 1 mei 2010. Bij brief van 28 april 2010 heeft NOB laten weten dat met Pathé een verlenging van het schoonmaakcontract is overeengekomen, zodat geen sprake meer is van ontslag van de betrokken werknemers.
1.4 Bij brief van 17 mei 2010 heeft NOB R. meegedeeld dat het schoonmaakcontract met de bioscopen Pathé en Mustsee is gewijzigd in prijs, uren en inhoud en dat een deel van het personeel op een andere werkplek tewerkgesteld zal worden. Voor R. betekent dit dat zij vanaf 25 mei 2010 tewerkgesteld zal worden op het object extra muraal / Bernlef (uren in overleg met de voorvrouw).
1.5 R. heeft bij brief van 20 mei 2010 geprotesteerd tegen het feit dat zij op een ander object tewerk wordt gesteld. Zij heeft onder protest de schoonmaakwerkzaamheden verricht bij Bernlef, maar heeft zich op de tweede werkdag ziek gemeld.
2.1 R. heeft een spoedeisend belang bij haar vordering omdat zij graag haar eigen werkzaamheden bij Pathé en Mustsee wil verrichten. Zij heeft vanaf 1995 tot 2002 en vervolgens vanaf augustus 2003 continu bij Pathé en Mustsee gewerkt voor (de rechtsvoorganger van) NOB. Na problemen over de salarisbetalingen en over het ondertekenen van een foutieve arbeidsovereenkomst, heeft NOB haar welbewust ingezet op een ander object. Daar zou zij mogelijk 's middags moeten werken op hetzelfde tijdstip als waarop zij werkzaamheden bij het Alfa College verricht. Daarnaast zou zij daar volgens de voorvrouw bejaarden naar het winkelcentrum moeten begeleiden in plaats van schoonmaakwerkzaamheden verrichten, werkzaamheden die R. totaal niet ziet zitten en die ook niet in haar functieomschrijving passen. Vanwege de spanningen heeft R. zich ziek moeten melden.
2.2 NOB heeft niet inzichtelijk gemaakt dat er bij Pathé en Mustsee minder uren te vergeven zijn en zo ja, waarom R. en haar zuster dan naar een ander object zijn overgeplaatst en niet de overige schoonmakers die bij Pathé en Mustsee werkzaam zijn. R. betwist dat de overige schoonmakers die bij Pathé en Mustsee werkzaam zijn niet bij Bernlef tewerk kunnen worden gesteld.
3.1 NOB betwist dat R. een spoedeisend belang heeft bij haar vordering.
3.2 R. heeft een arbeidovereenkomst voor het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden. Het is aan NOB om te bepalen waar zij deze werkzaamheden dient te verrichten. Omdat er bij Pathé en Mustsee minder uren te vergeven zijn, is R. bij Bernlef tewerk gesteld. Dit is alleszins redelijk. Alle pogingen om met R. in overleg te treden zijn mislukt omdat zij weigerde in te gaan op uitnodigingen voor een gesprek. Daarom is een en ander uiteindelijk schriftelijk aan haar meegedeeld.
3.3 De andere werknemers die bij Pathé en Mustsee schoonmaken kunnen niet zo gemakkelijk bij Bernlef worden ingezet. Daar komt bij dat R. in het verleden heeft aangegeven graag ergens anders te willen schoonmaken. Van andere werkzaamheden dan schoonmaakwerkzaamheden is overigens geen sprake.
4.1 Naar het oordeel van de kantonrechter heeft R., mede gelet op de aard van haar vordering, voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorzieningen, zodat zij in zoverre ontvankelijk is in haar vorderingen.
4.2 Voor toewijzing van de door R. gevorderde voorziening is van belang het antwoord op de vraag of er een gerede kans bestaat dat de bodemrechter zal oordelen dat NOB haar weer op de gebruikelijke voorwaarden te werk moet stellen bij Pathé en Mustsee. Deze vraag dient te worden beantwoord op basis van de thans gepresenteerde feiten en omstandigheden. De kantonrechter overweegt daaromtrent als volgt.
4.3 In artikel 8 lid 1 van de CAO is neergelegd dat een werknemer binnen redelijke grenzen een verandering van werktijden en/of werkzaamheden en/of het object waar gewerkt wordt en/of de wijze waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd zal accepteren. In lid 2 van datzelfde artikel is bepaald dat de werkgever hierbij rekening zal houden met de gerechtvaardigde belangen van de werknemer.
4.4 Naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter heeft NOB onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij de in het onderhavige geval rekening heeft gehouden met de belangen van R., daargelaten of deze belangen gerechtvaardigd zijn. Alvorens haar op een ander object tewerk te stellen heeft immers geen overleg met R. plaatsgevonden. NOB heeft weliswaar gesteld dat dit aan R. te wijten is omdat zij niet met NOB in gesprek wenste te gaan, maar NOB heeft haar stelling dat zij R. heeft uitgenodigd voor een gesprek over dít onderwerp vooralsnog onvoldoende onderbouwd.
4.5 Vervolgens rijst de vraag of het ontbreken van de hiervoor bedoelde belangenafweging moet leiden tot toewijzing van de vordering. Naar het oordeel van de kantonrechter kan het antwoord op deze vraag, gelet op de nadrukkelijke wijze waarop partijen elkaars stellingen betwisten - en dan met name ten aanzien van de ter zitting door NOB gestelde belangen ten opzichte van de belangen van R. -, niet worden gegeven zonder nader feitelijk onderzoek c.q. nadere bewijsvoering. Daarvoor leent een kort geding zich niet. De vordering zal daarom worden afgewezen.
4.6 De kantonrechter ziet reden de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
BESLISSING IN KORT GEDING
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. de Jong, kantonrechter, en op 27 juli 2010 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.